genaardigheden. Hieraan voegt zij nog drie opmerkelijke vormen van taalgebruik van de compilator toe. Sluitende bewijzen levert dat niet op, maar wel sterke tendensen die de hypothese kracht bij zetten dat Lodewijk van Velthem en de compilator één en dezelfde persoon zijn geweest.
Bart Besamusca stelt een typologie op van de verschillende soorten bronnen waarover Velthem kon beschikken. Hij biedt daarmee inzicht in diens werkwijze, mogelijke kennissenkring en intellectuele horizon. Verderop in de bundel spitst Erwin Mantingh zich toe op één bron en hij laat zien hoe de Brabantse kroniekschrijver al compilerend zijn materiaal ordende en verwerkte. Hij biedt inzicht in de compositie van de Vijfde Partie aan de hand van de bewerking van Jan van Heelu's Slag bij Woeringen.
Ulrike Wuttke behandelt de Duitse prozavertaling van de Vierde Partie. Van Velthems debuut zijn in het Middelnederlands slechts fragmenten overgeleverd, de nog onuitgegeven vertaling biedt dan ook zicht op wat verloren is gegaan. Ook Geert Warnar schenkt aandacht aan de Vierde Partie, maar gaat dieper op de inhoud in en situeert Velthem tegelijk in zijn intellectuele context. In zijn prachtige en rijk gestoffeerde artikel schetst Warnar onder meer de doelbewuste manier waarop Velthem in zijn bloemlezingen omgaat met het werk van de grote geleerden van zijn tijd.
Wybren Scheepsma concentreert zich in zijn bijdrage op de geschiedenis van de obscure boeteprediker Ijsewijn die een plaats heeft gekregen in de Vijfde Partie. Hij onderzoekt niet alleen tot welke bedelorde IJsewijn kan hebben behoord, maar bestudeert daarnaast de vijf kapittels over deze raadselachtige figuur in hun ruimere tekstuele context door ze te lezen in het licht van de naburige kapittels over Albertus Magnus en ze te verbinden met het eschatologische perspectief dat uit Velthems wereldgeschiedenis naar voren komt.
In de stukken van Remco Sleiderink en Thea Summerfield wordt opnieuw de link met de Arturmaterie gelegd. Met behulp van een lectuur van vergelijkbare politieke profetieën van uiteenlopende herkomst interpreteert Sleiderink een toekomstvisioen in de Vijfde Partie dat aan Merlijn wordt toegeschreven. Summerfield gaat in op de raakpunten tussen de Engelse koning Edward I en Artur in de Vijfde Partie. Zij beschrijft een duizelingwekkende vermenging van historische figuren en gebeurtenissen met passages uit Arturteksten en brengt die in verband met de houding die Velthem aanneemt ten opzichte van Jacob van Maerlants opvattingen over het koningschap en de historiciteit van de Arturstof.
De laatste twee artikels openen een perspectief op de receptie van Velthem. Dirk Schoenaers bespreekt de (niet identieke) interpolatie van Velthemmateriaal in drie afschriften van de Brabantsche yeesten en Mike Kestemont buigt zich over het zogenaamde ‘Tweede Partie-handschrift’, een verzamelhandschrift uit Herne met excerpten uit de Spiegel historiael, dat zou hebben gefunctioneerd als een dossier met betrekking tot het Westers Schisma. Hij richt zijn onderzoek op de zeven kapittels die uit Velthems voortzetting zijn overgenomen en betoogt op basis van deze selectie dat de samensteller zich tot doel had gesteld om een neutraal dossier over het schisma te maken, en in deze kwestie geen partijdig standpuuit innam, zoals Erik Kwakkel eerder had betoogd.
De samenstellers hebben zich veel moeite getroost om van het boek niet de zoveelste onsamenhangende bundel te maken. Er is veel zorg besteed aan kruuisverwijzingen tussen de verschillende artikels, de volgorde van de bijdragen is doordacht en de secundaire literatuur staat achteraan in het boek gegroepeerd in één bibliografie.
Eén van de bijdragen in dit verder volledig Nederlandstalige boek is in het Duits geschreven. Er vallen genoeg redenen te bedenken waarom dat zo is: Duits is de moedertaal van de auteur, het onderwerp betreft de Duitse vertaling van Velthems Vierde Partie, de medioneerlandistiek heeft meer dan ooit internationale ambities, wellicht heeft een Duitstalig publiek interesse voor de in dit artikel gepresenteerde bevindingen, enzovoort. Ondanks dergelijke mogelijke redenen en hoewel het hier niet om een uniek fenomeen gaat, wekt het toch bevreemding. Waarom immers bevat de bundel maar één anderstalig artikel? Als we de internationale mediëvistiek willen laten kennismaken met Lodewijk van Velthem, dan zou het hele boek beter in het Engels kunnen verschijnen. Als dit boek, afgaande op het gros van de stukken, op een Nederlands en Vlaams publiek van studenten, onderzoekers en liefhebbers gericht is, waarom wordt het een deel van dit publiek dan moeilijk gemaakt doordat het zich door een anderstalige bijdrage heen moet worstelen (want niet iedereen beheerst het Duits even goed)?