Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2009
(2009)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||
InleidingIn de winter van 2005-2006 dook in de handel plotseling een Middelnederlands zusterboek op. Het aantal overgeleverde zusterboeken is niet groot en het liet zich gemakkelijk vaststellen dat de codex het verdwenen zusterboek van het Lamme van Diesehuis te Deventer moest zijn.Ga naar voetnoot1 Van die codex gaf O.A. Spitzen in 1875 één vite uit, die van Andries Yserens, een in 1502 overleden mater van het Lammenhuis. Dankzij Spitzens artikel heeft het onderzoek naar zusterboeken, dat aan het eind van de twintigste eeuw weer opbloeide, wel aandacht aan het boekje kunnen besteden, maar zonder te weten wat er precies in staat, want naar het handschrift zelf werd tevergeefs gezocht.Ga naar voetnoot2 Spitzens beschrijving van het handschrift, dat in 1875 in zijn bezit was, is niet erg adequaat. Dat kan ook bijna niet, want de opbouw van de codex is gecompliceerd en Spitzen leefde in een tijd waarin codicologische kennis geen gemeengoed was. Zijn opmerkingen over de inhoud van het handschrift zijn nogal summier. Dat laatste verbaast wel een beetje, want het opsommen van de volledige inhoud is niet veel werk. Overigens kan het niet de bedoeling zijn Spitzen postuum verwijten te maken, want eigenlijk heeft hij zich voorbeeldig gedragen. Hij heeft het belang van het handschrift ingezien, zich erover ontfermd, het bekend gemaakt en het kort voor zijn dood aan een instelling geschonken. Dat het bij die instelling niet in veilige handen zou zijn, kon hij onmogelijk voorzien. Een zusterboek is een verzameling levensbeschrijvingen (‘viten’) van zusters uit een bepaald convent. Het is huisliteratuur: het is geschreven in het convent en het is bestemd voor de communiteit zelf, niet voor derden.Ga naar voetnoot3 De inhoud is in de eerste plaats stichtend: de jongere zusters van het convent worden voorbeelden voorgehouden. Dat neemt niet weg dat een zusterboek een schat aan gegevens bevat over het reilen en zeilen van het convent. Er zijn vijf Middelnederlandse zusterboeken overgeleverd. Alle vijf stammen ze uit het Deventer Meester Geertshuis en directe dochterstichtingen daarvan:Ga naar voetnoot4 we heb- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ben er een van het Meester Geertshuis zelf (hs. G), een van het Lamme van Diesehuis (hs. L), een van het Sint-Agnesconvent te Emmerich (hs. E) en twee betreffende het klooster te Diepenveen (hs. DV en hs. D).Ga naar voetnoot5 Hs. DV is geschreven in Diepenveen, maar hs. D is geschreven in en was eigendom van het moederhuis, het Meester Geertshuis. Hs. D is dus strikt genomen een uitzondering op de regel dat een zusterboek huisliteratuur is, maar de uitzondering is begrijpelijk. Diepenveen werd gesticht vanuit het Meester Geertshuis en het Meester Geertshuis is altijd erg betrokken gebleven bij Diepenveen. De bewoonsters van het Meester Geertshuis en van het Lammenhuis waren Zusters van het Gemene Leven, terwijl het convent in Diepenveen, ‘Maria en St. Agnes’, een Regularissenklooster was: het eerste vrouwenklooster dat tot het Kapittel van Windesheim werd toegelaten. De zusters van het Sint-Agnesconvent te Emmerich, gesticht in 1419, namen in 1463 alsnog de Regel van Augustinus aan; het convent veranderde toen van een zusterhuis in een Regularissenklooster. Hs. G en D zijn in het begin van de twintigste eeuw al integraal uitgegeven, resp. door D. de Man in 1919 en door D.A. Brinkerink in 1904, terwijl Anne Bollmann en Nikolaus Staubach in 1998 een editie van hs. E bezorgden. Van hs. DV wordt een editie voorbereid door Ingrid Biesheuvel enWybren Scheepsma. Het vijfde zusterboek, het nu teruggevonden hs. L, is het slechtst bekend. Er bestaan plannen om ook dit handschrift in zijn geheel uit te geven, maar dat kan nog wel even duren.Ga naar voetnoot6 Vooruitlopend op een toekomstige editie wordt hier de geschiedenis van het handschrift verhaald, wordt een overzicht van de inhoud gegeven en wordt de opbouw van de codex besproken. In bijlagen wordt een passage uitgegeven die de structuur van het zusterboek verduidelijkt, alsmede de vite van Armghert Essinges, een Zwolse schependochter die in 1483 aan de pest stierf. Dit laatste is niet alleen maar een toemaatje, de inhoud van de vite biedt belangrijke aanknopingspunten voor het achterhalen van de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||
identiteit van de schrijfzuster van een van de andere zusterboeken. Op de afkomst van Armghert Essinges wordt daarom uitvoerig ingegaan. Positionering van het zusterboek binnen het genre geschiedt door Anne Bollmann in een afzonderlijk artikel.Ga naar voetnoot7 | |||||||||||||||||||||||||||||
Geschiedenis van het handschriftHet bestaan van het handschrift werd in 1875 bekend gemaakt door Otto Antonius Spitzen (1823-1889), die sinds 1866 pastoor was van de O.L.V-kerk te Zwolle.Ga naar voetnoot8 In zijn artikel meldt Spitzen dat het handschrift in zijn bezit is en dat mr. F.Ph.A. Heerkens, raadsheer in het Provinciaal Gerechtshof van Overijssel, de vorige eigenaar was. Franciscus Philippus Antonius Heerkens (1780-1865) ‘behoorde tot die aanzienlijke en vermogende Catholijke familiën, die steeds in vrij grooten getale in Zwolle zijn gevestigd geweest’.Ga naar voetnoot9 Hij bezat een belangrijke collectie handschriften, archivalia en oude drukken met betrekking tot de geschiedenis van Overijssel.Ga naar voetnoot10 Zijn bibliotheek werd na zijn dood op 15 maart 1869 in Zwolle geveild, samen met die van zijn zoon, J.N.J. Heerkens (1807-1867). Het zusterboek is nr. 1288 op p. 36 van de veilingcatalogus.Ga naar voetnoot11 Mikel Kors zegt in zijn proefschrift dat het handschrift vóór Heerkens toebehoorde aan ‘Schoengen te Leeuwarden’, zulks op grond van gegevens in de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta te Leiden.Ga naar voetnoot12 Dat is een misverstand. Wat er in de BNM berust is een ‘uittreksel uit een catalogus toebehoorende aan den Heer Schoengen te Leeuwarden’, van de hand van Willem de Vreese en gemaakt in 1902. Het gaat om een catalogus die weliswaar in het bezit was van Schoengen, maar die betrekking heeft op de boeken van F.Ph.A. Heerkens.Ga naar voetnoot13 Schoengen speelt helemaal geen rol in de geschiedenis van het handschrift, maar de naam ‘Schoengen’ helpt ons wel op weg bij het zoeken naar de huidige bewaarplaats van Heerkens' catalogus. Bedoeld wordt Michael Schoengen (1866-1937), van 1908-1933 rijksarchivaris in Overijssel.Ga naar voetnoot14 In 1908 bezorgde Schoengen een editie van de kroniek van het fraterhuis te Zwolle en daarbij blijkt hij veel profijt te hebben gehad van de door Heerkens nagelaten aantekeningen.Ga naar voetnoot15 In de inleiding van Schoengens editie is ook enkele malen sprake van een catalogus van Heerkens' handschriften en op p. 235 wordt de bewaarplaats van die catalogus genoemd: de bibliotheek van de Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis te Zwolle. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De handschriften van de VORG berusten sinds 1954 in het Rijksarchief te Zwolle (thans opgegaan in het Historisch Centrum Overijssel te Zwolle) en E.D. Eijken maakte er in 1967 een inventaris van. In rubriek VIII, ‘Aantekeningen van F.P.A. Heerkens' (p. 19-22), staat onder nr. 639: “Aantekeningen van Heerkens betreffende zijn verzameling boeken en geschriften. 1 omslag”. Het Historisch Centrum Overijssel was zo vriendelijk mij fotokopiën van deze papieren te zenden, maar mijn gedachte dat dit de gezochte catalogus zou zijn, bleek onjuist. Daarmee leek het zoeken naar de catalogus van Heerkens' handschriften toch nog dood te lopen. Zonder daar veel van te verwachten wierp ik nog een blik op de Inventaris van het familiearchief Heerkens van W.J. Meeuwissen en waarachtig, hier staat als nr. 154 beschreven een ‘Catalogus, opgemaakt door Franciscus P.A. Heerkens van de hem toebehorende verzameling handschriften, ongedateerd (midden 19e eeuw). 1 deeltje’ (p. 25). Dit blijkt inderdaad de catalogus te zijn die De Vreese in handen heeft gehad, want voorin staat de naam M. Schoengen.Ga naar voetnoot16 Het zusterboek wordt in deze handgeschreven catalogus beschreven als eerste van de handschriften in octavo (nr. 120). Heerkens' catalogus voert ons nog iets verder terug in de geschiedenis van het handschrift, want onder nr. 122 staat: ‘Deze drie handschriften in 1839 op eene auctie te Deventer gekocht voor f. 18 en met het opgeld f. 19.60’. Over boekenveilingen in Overijssel zijn we sinds kort uitstekend ingelicht. In de door J.C. Streng in 2008 gepubliceerde lijst wordt voor het jaar 1839 slechts één Deventer boekenveiling opgegeven, door de boekhandelaar A.J. van den Sigtenhorst gehouden op 7 oktober en de drie volgende dagen.Ga naar voetnoot17 Streng achterhaalde de veiling met behulp van advertenties in kranten. De veiling ging vergezeld van een gedrukte catalogus, maar daar zijn geen exemplaren van bekend.Ga naar voetnoot18 Het is jammer dat er nog geen exemplaar van deze veilingcatalogus achterhaald is, want met betrekking tot de geschiedenis van het handschrift is er nog een kwestie die alleen met behulp van veilingcatalogi opgelost kan worden. Spitzen deelt in zijn artikel uit 1875 mee (p. 179): Op den rug is geplakt eene strook papier met de, naar allen schijn in deze eeuw, gedrukte woorden: ‘Een oud Handschrift door eenen tijdgenoot van den bekenden eerwaardigen Pater Egbert Ter Beke (welke in 1483 te Deventer overleden is) geschreven, behelzende de levensbeschrijving van dezen eerwaardigen geestelijken, alsmede die van zeven geestelijke zusters, welke bij gelegenheid dat de pest in 1483 in Deventer heerschee overleden zijn in 't Lammen Klooster, thans kazerne in de Pontsteeg te Deventer.’ Deze strook is thans niet meer aanwezig. Als het echt om een rugtitelschild gaat, zoals Spitzen lijkt te denken, dan zou het een curiosum zijn. Iemand heeft dan de moeite genomen om een ellenlange ‘titel’ te laten drukken die toch nog deficiënt is. Ik denk echter dat het in wezen geen titelschild is. Het lijkt eerder een knipsel uit een oude | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||
veilingcatalogus. Er zijn veel handschriften waarin zo'n knipsel op een van de dek- of schutbladen is geplakt.Ga naar voetnoot19 Bijna nooit staat erbij om welke veiling- of verkoopcatalogus het gaat: het ging er de eigenaar niet om de geschiedenis van zijn handschrift te documenteren, maar om te weten wat hij gekocht had. Spitzen merkte al op dat het gedrukte ‘opschrift’ niet door Heerkens zal zijn opgesteld, daarvoor is het te gebrekkig. Welnu, oude veilingcatalogi wemelen van onvolledige en onjuiste beschrijvingen. Het strookje kan in principe uit de veilingcatalogus van 1839 stammen. Dat zou betekenen dat Heerkens het op de rug heeft geplakt. Het is echter ook heel goed mogelijk dat we hier op het spoor zijn van een oudere veilingcatalogus. Het voormalige Lammenhuis werd in 1824 of 1828 verbouwd tot kazerne.Ga naar voetnoot20 Heel veel ouder dan 1839 kan die veilingcatalogus dus niet zijn. Dat de opsteller van de beschrijving de nieuwe bestemming van het Lammenhuis kent, doet vermoeden dat het om een Deventer veiling gaat. De geschiedenis van het handschrift vóór 1839 is verder geheel duister. Aan het bestaan van het Lammenhuis kwam met de Reformatie een einde. De communiteit stierf in het laatste kwart van de zestiende eeuw geleidelijk uit.Ga naar voetnoot21 In 1604 waren er nog maar twee zusters over.Ga naar voetnoot22 Vermoedelijk heeft in die tijd het zusterboek het Lammenhuis verlaten. Het is mogelijk dat het handschrift tot 1839 altijd in Deventer bezit is gebleven.Ga naar voetnoot23 De bibliotheek van Spitzen werd na diens dood en bloc verkocht aan de Amsterdamse firma C.L. van Langenhuysen.Ga naar voetnoot24 Dit antiquariaat bood de boeken vervolgens te koop aan in drie verkoopcatalogi.Ga naar voetnoot25 De catalogi bevatten enkele van Spitzens handschriften, maar niet alle. Spitzen had namelijk in 1887 enkele codices aan het grootseminarie Rijsenburg geschonken, waaronder het zusterboek, dat in het seminarie de signatuur 105/64 kreeg.Ga naar voetnoot26 Rijsenburg werd in 1967 opgeheven. De handschriften van het grootseminarie zijn toen op de een of andere manier op drift geraakt.Ga naar voetnoot27 | |||||||||||||||||||||||||||||
De inhoud van het zusterboekHet handschrift bevat 24 viten en één verbindende tekst. Die structurerende tekst, die uit vier gedeelten bestaat, volgt op de eerste vite. Er is geen proloog, geen epiloog en ook geen inhoudsopgave of register. De afzonderlijke viten hebben een opschrift (rubriek), maar het zusterboek als geheel heeft dat niet: de codex begint meteen met het opschrift van de eerste vite. Een opsomming van de rubrieken van het handschrift mag een en ander nog verduidelijken (achter de viten voeg ik een volgnummer toe): | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De eerste vite is die van Egbert ter Beke, de rector van het Lamme van Diesehuis die in 1483 overleed (f. 1r-24v). Kort voor zijn dood voorspelde hij dat er in het Lammenhuis een ‘grote sterfte’ zou komen (f. 22v-23r). De verbindende tekst (f. 24v-26r), die na zes leeg gelaten regels op de vite van Egbert volgt, refereert aan deze voorspelling en leidt de viten in van de zeven zusters die in datzelfde jaar aan de pest stierven. Deze tekst wordt hier als Bijlage 1 uitgegeven. Na de viten van de zeven zusters (f. 26r-53r), die geordend zijn op sterfdatum, volgt direct de negende vite, die van de (afgezette) mater Fenne Zweewinges (f. 53r-59v). Haar sterfjaar wordt niet genoemd, maar uit de literatuur is bekend dat zij in 1479 overleed.Ga naar voetnoot29 F. 59v bevat slechts zes regels tekst, f. 60 is onbeschreven. Op f. 61r-87r staat de vite van de mater Andries Yserens, die - zoals de vite zegt - in 1502 stierf.Ga naar voetnoot30 F. 87r bevat slechts negen regels tekst, f. 87v is onbeschreven. Op f. 88r-161r volgen dan nog de levens van veertien zusters (V11-V24). Zij worden niet geïntroduceerd, het is alleen maar een groep van veertien vi- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ten. F. 161r bevat slechts twee regels tekst en de rest van het handschrift (f. 161v-164v) is onbeschreven gebleven. Voor een goed begrip van de opbouw van het zusterboek zou men graag weten wanneer die laatste veertien zusters stierven. Maar alleen in V23 wordt het sterfjaar concreet genoemd: 1503. Van de zuster van V24 blijkt dat zij moeder Andries overleefde. Zij kan dus niet vóór 1502 overleden zijn. Van de zuster van Vl2 is het duidelijk dat zij juist eerder sterft dan moeder Andries. Soms zijn er andere aanknopingspunten. In enkele viten wordt pater Jasper genoemd, de opvolger van Egbert ter Beke als rector (V11, V14, V17, V18, V19).Ga naar voetnoot31 Die vrouwen stierven dus in ieder geval na 1483. De ouders van Nyese Zwaefkens (V19) ‘wonden hier bi ons ter naester dueren. in swaefkens huijs. want dat hoerde hem toe’. Nyese zal dus de Agneta Swaefkens zijn die in 1495 haar ouderlijk huis, haar bij de verdeling van de nalatenschap van haar ouders toegevallen, aan het Lammenhuis schonk.Ga naar voetnoot32 Ook dit levert een terminus post quem. Van Emme van Muden (V16) wordt gezegd dat ze in de communiteit kwam toen die ‘omme des bannes wille’ in Zutphen verbleef.Ga naar voetnoot33 Na de terugkeer naar Deventer werkte ze bijna dertig jaar in het werkhuis en hield ze 22 jaar toezicht op de poort, tot ze daar te oud voor werd. Ook van haar is het dus wel zeker dat zij na 1483 overlijdt. Of alle zusters na 1483 gestorven zijn, laat zich echter niet vaststellen. Of de viten in volgorde van overlijden staan, valt evenmin uit te maken. Het is niet onwaarschijnlijk en het zou kunnen verklaren waarom de viten van de zusjes Saelmaekers (V17 en V23) zo'n eind uit elkaar staan. Maar zeker is het niet. De leeggelaten pagina's verdelen het zusterboek in drie gedeelten: f. 1-60, 61-87 en 88-164. De compositie van het boek als geheel is niet zo heel sterk, maar die van het begin is wel goed. Dat er eerst het leven van een rector komt, is niet ongewoon, dat is ook zo in hs. DV. De viten van de zeven zusters zijn er op een knappe manier mee verbonden, zie Bijlage 1. De vite van moeder Fenne volgt daar echter op zonder enige overgang (afb. 1). De vite van mater Andries staat geïsoleerd. De laatste veertien levens staan als groep apart, maar er wordt niet duidelijk gemaakt wat hen verbindt. Ongetwijfeld was de pestepidemie van 1483, die in minder dan zes weken een flink gedeelte van de gemeenschap wegvaagde,Ga naar voetnoot34 de aanleiding om met het zusterboek te | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1 Zusterboek, f. 53r: het begin van de vite van Fenne Zweewinges (hand B)
beginnen.Ga naar voetnoot35 Het is echter niet waarschijnlijk dat deze ingrijpende gebeurtenis leidde tot het ontstaan van het eerste zusterboek van het Lammenhuis. De andere zusterboeken, G, E, DV en D, gaan alle in op de beginperiode van het betreffende convent, op de tijd waarin de gemeenschap opgebouwd moest worden onder moeilijke economische omstandigheden. Ook al stammen die zusterboeken zelf uit een veel latere tijd, de begintijd van het convent komt altijd aan de orde.Ga naar voetnoot36 Ook het Lammenhuis, dat in 1483 al bijna een eeuw bestond,Ga naar voetnoot37 heeft zo'n arme tijd gekend. Ook hier zal er belangstelling zijn geweest voor het ontstaan van het zusterhuis en voor de vrouwen van het eerste uur. Het ligt dus voor de hand dat er nog een zusterboek is geweest. Er is zelfs een concrete aanwijzing dat er oudere viten van het Lammenhuis bestonden. In een handschrift van het Heer Florenshuis te Deventer staat een Latijnse vite van Geertruut ten Veen, een in 1469 overleden mater van het Lamme van Diesehuis. Die Latijnse vite gaat waarschijnlijk terug op een Middelnederlandse vite uit het Lam- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||
menhuis.Ga naar voetnoot38 Dat het nu teruggevonden handschrift een vervolg is op een zusterboek dat de voorafgaande periode bestrijkt, zou trouwens ook kunnen verklaren waarom er geen proloog aanwezig is en waarom het boek geen titel heeft. Voor de andere zusterboeken geldt dat de tekst in fasen tot stand is gekomen, verspreid over een lange periode. Er zijn meerdere auteurs geweest. Er is aangevuld, weggelaten en omgewerkt. De volgorde van de viten is soms veranderd. Het zusterboek zoals dat uiteindelijk is overgeleverd, is het resultaat van herhaaldelijke bewerkingen.Ga naar voetnoot39 Bij hs. L ligt het anders. Het boek van het Lammenhuis verhaalt louter over een periode die op het moment van schrijven nog niet ver weg lag. Er kunnen onmogelijk veel lagen onder de tekst schuilen.Ga naar voetnoot40 Er is nog een belangrijk verschil tussen het zusterboek van het Lammenhuis en de andere. Bij de overige zusterboeken zijn de breuken en lassen in de tekst bijna nergens materieel zichtbaar. De tekst zoals die voor ons ligt, is steeds door één kopiiste geschreven. Volgens Bollmann is dat met opzet gedaan.Ga naar voetnoot41 Men probeerde van de nieuwe versie weer een eenheid maken, wat voor de studie van de genese van de tekst een hindernis is. Bij hs. L kan men juist wel uit het handschrift opmaken hoe het zusterboek tot stand is gekomen. En daarmee zijn we bij het zusterboek als codex aangeland. | |||||||||||||||||||||||||||||
Het zusterboek als codexHet boekblok ziet er als volgt uit: papier (in octavo); 164 bladen; ca. 14,5 × 10,5 cm.; één kolom; 20 tot 25 regels per pagina (doorgaans 21 of 22); twee handen (A: f. 1r-24v en 61r-161r; B: f. 25r-59v), beide littera hybrida. Doordat de tekst van f. 24v naar f. 25r gewoon doorloopt (afb. 2 en 3), lijkt het dat we te maken hebben met twee kopiistes die elkaar afwisselen: A begint, B neemt op f. 25r over en A hervat het schrijfwerk op f. 61r. Bekijkt men de codex wat beter, dan blijkt er heel wat anders aan de hand te zijn. We hebben gezien dat de inhoud uit drie stukken bestaat: f. 1-60, 61-87 en 88-164. Codicologisch gezien bestaat het handschrift echter niet uit drie, maar uit vier gedeelten. De folia 1 t/m 60 lijken wat de tekst betreft een eenheid te zijn, maar tussen f. 24 en 25 zit een belangrijke breuk:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Het tweede stuk, f. 25-60, onderscheidt zich op verschillende manieren van de andere gedeelten. Alleen dit stuk is geschreven door hand B en alleen dit stuk bestaat uit afwijkend papier (de drie andere gedeelten hebben papier WvF gemeenschappelijk). Bovendien is er hier middeleeuwse foliëring aanwezig. Die foliëring is niet in orde, want f. xv is het 25ste blad. Dit laatste is de sleutel tot een goed begrip van de codex. De foliëring is foutief omdat zij bij een ander handschrift (of liever: bij een ander stadium van het handschrift) hoort: II is ouder dan de rest.Ga naar voetnoot49 Wie naar de middeleeuwse foliëring of naar het papier kijkt, kan zien dat het zusterboek in twee stadia tot stand is gekomen. Maar wie louter naar het schrift kijkt, ziet dat niet, want hand A - die ik nu voortaan de tweede hand zal noemen - heeft de breuk tussen f. 24 en 25 knap gecamoufleerd Zij heeft ervoor gezorgd dat de tekst van f. 24v naar 25r naadloos doorloopt: er zijn geen lege regels onderaan f. 24v, de laatste regel is zelf ook helemaal gevuld en er zijn geen dittografieën of wat dan ook. Het sluit keurig op elkaar aan en de kopiiste moet dat uitgemeten hebben. Zij heeft wel een noodgreep toegepast. Midden op de pagina heeft zij zes regels leeg gelaten. Dat valt echter pas op als men erop verdacht is.Ga naar voetnoot50 Er is maar één conclusie mogelijk. Een bestaand zusterboek (of: een zusterboek in wording)Ga naar voetnoot51 is in een later stadium uitgebreid (vanaf f. 61) en toen is bovendien het be- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2 Zusterboek, f. 24v: het einde van het eerste gedeelte van de codex (hand A)
gin van dat zusterboek vervangen (f. i-xiv). Van de eerste twee katernen zijn alleen de laatste twee bladen bewaard (xv-xvi), elk met een kim. Om die twee kimbladen netjes bij elkaar te houden zijn ze aaneen gespeld. Het kan niet anders of op de verwijderde bladen stond een vite van Egbert ter Beke: de breuk tussen f. 24v en 25r loopt midden door een zin die refereert aan Egberts voorspelling van de grote sterfte. Het is niet waarschijnlijk dat de veertien bladen verwijderd zijn omdat ze beschadigd waren. Daar is geen enkele materiële aanwijzing voor en bovendien zouden er geen 24 bladen nodig zijn om ze te vervangen.Ga naar voetnoot52 Kennelijk is de oorspronkelijke vite vervangen door een langere. Doordat de tweede kopiiste twee soorten papier gebruikt, WvF en KK, is het ook nog mogelijk om een hypothese op te stellen over de volgorde waarin zij haar drie gedeelten heeft geschreven. Het aantal regels per pagina (21 of 22) helpt daarbij. Vooraf zij opgemerkt dat ik ervan uitga dat elke vite in één keer is opgeschreven. Allicht werd het kopiëren onderbroken door andere bezigheden, maar niet door het opschrijven van een andere vite. Dat lijkt geen gewaagde assumptie. De kopiiste schreef | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 3 Zusterboek, f. 25r: het begin van het tweede gedeelte van de codex (hand B)
een vite natuurlijk pas in het net als zij een kladversie voor zich had liggen die compleet was. Zij kon gewoon doorschrijven.Ga naar voetnoot53 In I (f. 1-24) gebruikt zij alleen papier WvF. De andere stukken, III en IV, eindigen met dit papier. In IV gaat het om de laatste vier katernen (f. 134-164), in III om het laatste katern (f. 84-87) en f. 76. Dit f. 76 bevindt zich weliswaar niet aan het eind van het derde gedeelte, maar het is een vervangend blad, een anomalie binnen het voorlaatste katern. Een en ander laat de hypothese toe dat de kopiiste begon met papier KK en overging op papier WvF toen papier KK op was. I is dan het laatst geschreven en III en IV op de een of andere manier gelijktijdig. Het papier met het Wapenschild bevat steeds hetzelfde aantal regels (21).Ga naar voetnoot54 Op de bladzijden van het papier KK vindt men echter zowel 21 als 22 regels en daar lijkt lijn in te zitten. In III staan op dit papier steeds 22 regels. In IV bevatten de eerste drie | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||
katernen 21 regels (f. 88-111). Daarna volgt er twee keer een katern waarvan de buitenste twee bifolia 21 regels tellen, maar de binnenste bladen (f. 114-117 en 122-124) 22 regels. Het laatste katern met papier KK, f. 127-133, heeft juist overal 22 regels per pagina. Dit doet vermoeden dat de kopiiste eerst papier KK gebruikte dat voor 21 regels was geprepareerd en daarna papier KK dat geprikt was voor 22 regels.Ga naar voetnoot55 Zij begon dus met de viten van het vierde gedeelte (V11 e.v.). Zij had ze echter nog niet allemaal geschreven toen zij de vite van III, het leven van moeder Andries, opschreef (V10). Voor die vite gebruikte zij eerst het restant van het papier KK en nam zij vervolgens papier WvF. Met dit papier WvF voltooide zij daarna ook het vierde gedeelte. Op I moet ik dan nog terugkomen. Op de vraag of de vite van Egbert pas geschreven is nadat IV helemaal voltooid was, kan met deze hypothese geen antwoord worden gegeven. I is geschreven na III, want het papier KK was op. Dat alle viten van IV toen al geschreven waren, is echter niet noodzakelijk. Natuurlijk is dit slechts een hypothese. Voorzichtigheid is bij zoiets altijd geboden: voor men het weet verklaart men het toeval. Het patroon dat de distributie van het papier over de gedeelten I, III en IV vertoont, is mijns inziens echter te duidelijk om te negeren. Voor de juistheid van deze hypothese pleit bovendien dat zij ook verklaart waarom de vite die volgt na die van Andries Yserens, daar niet direct op aansluit. Die vite kon er niet op aansluiten, want zij werd eerder geschreven. De vraag wanneer de twee kopiistes werkzaam waren, valt vooreerst niet goed te beantwoorden. Logischerwijs niet heel lang na het overlijden van de zusters die een vite hebben gekregen, maar nadere bestudering van de watermerken zal moeten uitmaken wat ‘niet heel lang’ hier precies betekent.Ga naar voetnoot56 Interessant is hoe snel de vite van pater Egbert al werd vervangen: waarschijnlijk reeds na pak-weg twintig jaar. Kennelijk voldeed de eerste versie toen niet meer. Hierboven is gezegd dat er onder de tekst van hs. L onmogelijk veel lagen kunnen schuilen. Dat is wel juist, maar zelfs bij dit over een korte en recente periode handelde zusterboek is er dus al een gedeelte herzien. Toen de nieuwe gedeelten III en IV klaar waren en de vite van Egbert herschreven was, werd het boekje als voltooid beschouwd: het werd gebonden. Eventuele nieuwe viten zouden dus in een vervolgdeel een plaats moeten krijgen. Of men nog aan zo'n nieuw boekje is begonnen of dat de historiografische traditie met dit handschrift eindigde, weten we niet. Tenslotte worden hier de belangrijkste codicologische zaken aangestipt die nog niet aan de orde zijn geweest.Ga naar voetnoot57 Er zijn geen katernsignaturen aanwezig en ook geen cus- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 4 Zusterboek, de rug onder het omslag. Te zien is één van de perkamenten rugplaten en een gedeelte van het houtje dat daar ter versteviging op ligt.
toden. Het handschrift is, zoals gezegd, geschreven door twee handen. Beide kopiistes verzorgden in hun gedeelte ook de rubrieken.Ga naar voetnoot58 Alleen de rubriek van f. 131 r is door een derde hand geschreven, kennelijk was de kopiiste vergeten om die in te vullen (zie ook de volgende noot). Alle viten beginnen met een rode initiaal (lombarde) die twee regels hoog is. Alleen op f. 1r en 61r is de initiaal drie regels hoog en alleen op f. 61r is zij blauw.Ga naar voetnoot59 De verbindende tekst van f. 24v-26r begint eveneens met een rode initiaal van twee regels, in die tekst zijn er verder nog drie initialen die één regel hoog zijn. Het handschrift is uiterst sober uitgevoerd. In de meeste initalen zijn siermotiefjes uitgespaard (zie afb. 1), dat is het frivoolste dat er in het handschrift te ontdekken valt (er is geen penwerk). In het katernhart bevindt zich aan de kop en aan de staart een kort perkamenten hartstrookje (alleen daar is genaaid). De band, die de oorspronkelijke is, is een kopert.Ga naar voetnoot60 Aan de kop en de staart van het handschrift zit onder het perkamenten omslag een rugplaat van dik perkament. Op beide rugplaten ligt over de breedte van de rug een stukje hout (zo'n 4 cm. lang, ca. 9 mm. breed, minder dan 2 mm. dik) dat vergelijkbaar is met de metalen staafjes waar Gnirrep en Szirmai in 1989 over publiceerden. Omdat zulke houtjes, die dienen ter versterking van de rug (voorkoming van hol trekken), hoogst zeldzaam zijn, worden ze hier afgebeeld (afb. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 5 Zusterboek, de band vanaf de kop gezien. Het houtje is zichtbaar.
4 en).Ga naar voetnoot61 De leeg gebleven pagina's achterin het handschrift zijn in latere tijd alsnog benut. Op f. 161r-163r en 164v staan aantekeningen van een jonge hand, zo te zien die van Spitzen.Ga naar voetnoot62 Interessanter is de notitie die bovenaan f. 164v staat. Een ongeoefende hand schreef daar: ‘Chrisus Omnia In Omnibus In saecula saeculorum / In te Domine Speravi / Ora Pro Nobis S. Lebuine’. Deze notitie, die uit de zeventiende eeuw stamt,Ga naar voetnoot63 maakt het aannemelijk dat het handschrift toen nog steeds in Deventer bezit was (Lebuïnus is de stadspatroon). | |||||||||||||||||||||||||||||
Armghert EssingesAls uit te geven vite is die van Armghert Essinges gekozen. Over haar zijn veel gegevens te vinden in andere bronnen. Die gegevens maken verificatie van het in de vite vertelde mogelijk - de vite blijkt zeer betrouwbaarGa naar voetnoot64 - en werpen nieuw licht op een van de andere zusterboeken (hs. DV). Zij laten bovendien zien hoe nauw de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||
personele relatie was tussen de verschillende zusterhuizen en vrouwenkloosters van de Moderne Devotie: vier van de gezusters Essinck hebben in drie verschillende conventen van de IJsselstreek gewoond. Dit is een verschijnsel waar al vaker de aandacht op is gevestigd.Ga naar voetnoot65 De vite vertelt dat Armghert Essinges de dochter was van een Zwolse schepen. Zij werd vroeg wees en kwam al op zevenjarige leeftijd in het Lammenhuis. De zusters zaten er niet om te springen zo'n jong meisje op te nemen, maar pater Egbert ter Beke was haar oudoom en die drong aan. Armghert liep mank (‘sie was mitter eenre lendenree al lam alsoe dat sie al merckelic manck genc’) en was dus niet voor al het werk even geschikt. Nog maar 22 jaar oud, stierf zij in 1483 aan de pest, in het vijftiende jaar van haar verblijf in het Lammenhuis. De vite noemt de exacte sterfdatum: zij werd ziek op St. Lambertusdag (17 september), die op een woensdag viel, en stierf op de vierde dag van haar ziekbed, een zaterdag, dus op 20 september. Dat Armghert een Zwolse schependochter was, biedt goede aanknopingspunten. Haar vader is natuurlijk terug te vinden in het in 2000 verschenen De Zwolse schepenzegels. Er zijn meerdere Essincks schepen geweest, maar in aanmerking komt alleen Hilbrant, schepen van 1443-1467 (p. 53). Dat laatste jaartal klopt heel aardig met wat de vite zegt. Mooi wordt het echter pas als men de Zwolse regesten van F.C. Berkenvelder ter hand neemt. Er blijken drie akten bewaard te zijn gebleven waarin de verdeling van de nalatenschap van Hilbrant Essinck en zijn vrouw Gherbrich wordt geregeld.Ga naar voetnoot66 Deze akten, die dateren van 28 september 1468, 30 april 1470 en 20 september 1473, bevatten een schat aan gegevens over Armgherts familie. De nalatenschap wordt verdeeld over de kinderen Johan, Dirck, Griete, Foyse, Rolof, Ermgart, Aleyt, Goedele en Zwane. Over de dochters valt het volgende nog op te merken. Foyse lijkt in de eerste akte ongehuwd te zijn, maar heeft in de tweede akte een echtgenoot. De zusjes Goedele en Zwane zijn te jong om voor zichzelf te kunnen zorgen en zijn daarom opgenomen in het Wytenhuis, een zusterhuis van de Moderne Devotie te Zwolle.Ga naar voetnoot67 Armghert was bij het opstellen van de eerste akte kennelijk nog niet in het Lammenhuis ondergebracht, maar de tweede akte zegt: ‘want die Susteren toe lammenhuys van dyese bynnen Deuenter Ermgart essching een kijnt ionck ende lam ontfangen hebben’. Van Hilbrants vrouw wordt alleen de voornaam genoemd, maar de namen van de scheidslieden die de nalatenschap verdelen,Ga naar voetnoot68 maken het mogelijk haar familie te achterhalen. Er worden bij de scheidslieden steeds leden van het geslacht Ter Beke genoemd.Ga naar voetnoot69 In de eerste akte zijn dat Johan en Dirck. In de tweede is het weer Johan, maar dit keer met Rembolt, ter vervanging van diens overleden broer Dirck. Johan treedt ook weer op in de derde akte, maar nu met zijn zijn broer Egbert, priester. De | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||
overige scheidslieden zijn Gheerloch Zwarte (in alle drie akten), Henrick Zwarte (priester, broer van Gheerloch, alleen in derde akte) en Jacob van Wijtraan (eerste en tweede akte). Dat er maar liefst vier Ter Bekes bij de verdeling van de nalatenschap betrokken zijn, onder wie pater Egbert, van wie we weten dat hij een oudoom van de kinderen Essinck was, doet vermoeden dat Gherbrich uit het geslacht Ter Beke stamt. Over de Ter Bekes zijn gemakkelijk nadere gegevens te vinden. Er worden verschillende mededelingen gedaan in de vite van Beatrix en Trude ter Beke (‘vander Beck’) in het Diepenveense zusterboek DV.Ga naar voetnoot70 Verhaald wordt dat Trude en Beatrix dochters zijn van Derick Barteltsz. vander Beeck en Griete van Synderen (van Dorsten) te Wijhe.Ga naar voetnoot71 Net als bij de Essincks gaat het om een vermogende en invloedrijke familie. Als broers van Beatrix en Trude noemt de vite Rembolt (‘Remmelt’) en pater Egbert. Er komt ook een zus ter sprake, maar haar voornaam blijft in de vite ongenoemd. Zij is de weduwe van Johan Zwarte, die overleed toen hij 33 jaar oud was. Zelf was zij toen achttien en in verwachting van hun tweede kind. Zij is kennelijk nooit hertrouwd, want gaat tot haar vijftigste in de rouw. Een akte uit 1437 waarin Deric van der Beke Bertholdsz. verklaart een jaarrente te verkopen aan het klooster te Diepenveen, maakt het mogelijk om de puntjes op de i te zetten.Ga naar voetnoot72 Deric treedt hier op met zijn zonen Johan en Deric en zijn dochter Ermgard.Ga naar voetnoot73 Van Ermgard wordt gezegd dat zij de weduwe is van Johan de Swarte. Dit levert ons dus de in het Diepenveense zusterboek verzwegen voornaam. Verder wordt in de akte nog een onmondige dochter van Ermgard en Johan genoemd. Haar naam is Gerbrech. Het zal deze Gerbrech zijn geweest met wie Hilbrant Essinck trouwde. Zo kan immers verklaard worden dat er bij de verdeling van de nalatenschap van Hilbrant en Gherbrich zowel scheidslieden met de naam Ter Beke, als scheidslieden met de naam Zwarte optreden. Bovendien klopt dan wat in het zusterboek van het Lammenhuis over Armghert Essinges wordt gezegd: ‘want heer egbert was daer oelde oem [= oudoom] of’. Tenslotte bestaat er over de familie van Armghert Essinges ook nog een heel andere bron. De catalogus van de handschriften van de Athenaeum Bibliotheek te Deventer (Van Slee 1892) meldt dat er in de kalender van hs. I, 12 Latijnse inscripties voorkomen met betrekking tot het overlijden van Hilbrandus Essinck (‘mijn broer’), Gertrudis de Leiden (‘mijn tante’), Egbertus van der Beek (‘mijn [oud]oom’),Ga naar voetnoot74 Gerbergis Essinges (‘mijn moeder’) en Hilbrandus Essinck (‘mijn vader’). Als men het handschrift zelf ter hand neemt, blijkt het nog mooier te zijn dan uit de catalogus blijkt, want Van Slee heeft een zesde inscriptie over het hoofd gezien: de notitie met | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||
betrekking tot het overlijden van onze Armghert. Ik citeer de inscripties naar het handschrift: Anno domini M.cccc.lxxviij. 3o nonas Aprilis Dominicali littera existente D. Obijt Hilbrandus essinck dilectus frater meus [3-4-1478] Deze notities, die wat jonger zijn dan het handschrift zelf, zijn uiteraard opgesteld door een broer of zus van Armghert. Zij vullen wat we al weten over Armgherts familie nog een beetje aan,Ga naar voetnoot75 maar ze brengen ons ook bij iets dat eigenlijk veel belangrijker is. De inscripties helpen om de schrijfzuster van een van de andere zusterboeken, hs. DV, te identificeren. Maar voordat daar nader op ingegaan kan worden, moet hs. I, 12 eerst onder de loep worden genomen. | |||||||||||||||||||||||||||||
Hs. Deventer, Athenaeumbibliotheek, I, 12Van hs. I, 12 (101 E 1 Kl; 1769) is al wel eens gesuggereerd dat het iets met het klooster Diepenveen te maken heeft, maar er is eigenlijk nooit serieus geprobeerd om deze Latijnse codex uit de tweede helft van de vijftiende eeuw echt te lokaliseren. Hoewel Acquoy in 1875 al opmerkte dat de kalender Windesheims is (1, p. 210), komt Van Slee in de catalogus van 1892 niet verder dan ‘Horarium cum kalendario’ (‘Latijns getijdenboek met kalender’). In het Monasticon Windeshemense wordt het handschrift met een slag om de arm aan Diepenveen toegeschreven.Ga naar voetnoot76 Scheepsma spreekt in zijn dissertatie over een getijdenboek uit Diepenveen of directe omgeving.Ga naar voetnoot77 Dat het handschrift helemaal geen getijdenboek is, maar een liturgisch boek, leert deel 2-3 van Illuminated Manuscripts in Dutch Collections: het handschrift is een brevier (diurnale).Ga naar voetnoot78 Hoewel IMDC heeft gezien dat op 28 augustus de passage ‘Augustins episcopi et | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||
doctoris patris nostri. Solempne festum ordinis’ voorkomt,Ga naar voetnoot79 wordt de kalender verder niet gelokaliseerd (p. 34). Op grond van de decoratie plaatst IMDC de codex in het oosten van Nederland. Scheepsma, tenslotte, noemt in het voorwoord van de tentoonstellingscatalogus Middeleeuwse handschriften uit het klooster Diepenveen de codex opnieuw een getijdenboek en suggereert dat het handschrift door een zuster bij haar intrede in Diepenveen is meegebracht of dat het een schenking betreft.Ga naar voetnoot80 Wanneer men de kalender van het handschrift bekijkt, springt meteen in het oog dat het een ordinarius-kalender is:Ga naar voetnoot81 hij bevat een groot aantal dienstaanwijzingen die eigenlijk niet in een kalender, maar in een ordinarius thuishoren (zie afb. 6).Ga naar voetnoot82 Zo'n kalender hoort bij een liturgisch handschrift, niet bij een getijdenboek. Dat de geboden feestdagen die kenmerkend zijn voor het bisdom Utrecht met rode inkt geschreven zijn, betekent dat het handschrift uit dat bisdom stamt. Verder laat zich snel vaststellen dat de kalender Windesheims is: op 5 oktober is Meynulphus aanwezig.Ga naar voetnoot83 Met ‘Windesheims’ wordt hier uiteraard niet het klooster Winsdesheim bedoeld, maar het hele Kapittel. Bovendien moet men er op verdacht zijn dat de Windesheimse kalender ook werd gebruikt door een groot aantal Regularissenkloosters dat niet bij het Kapittel was aangesloten.Ga naar voetnoot84 Om een Windesheimse kalender nader te lokaliseren, zijn er eigenlijk drie manieren, twee snelle en een tijdrovende.Ga naar voetnoot85 Het handigst is om eerst te kijken of er ‘rode feesten’ in de kalender zitten die ongewoon zijn. Dat is niet moeilijk, want in een Windesheimse kalender zijn standaard alleen maar de geboden feesten van het bisdom en het feest van Augustinus (28 augustus) rood en over de kalender van het bis- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||
dom Utrecht zijn we goed ingelicht.Ga naar voetnoot86 In de kalender van hs. I, 12 zijn er twee extra ‘rode heiligen’: Margaretha (13 juli) en Egidius (1 september). Die helpen ons echter niet direct verder. De tweede stap is dat men kijkt of er ook een heiligenfeest is dat de hoogste liturgische rang heeft (solemne, summum of triplex) zonder dat dat normaal is. De betreffende (rode) heilige is doorgaans de patroonheilige van het klooster. Ook dat gaat snel. In een Windesheimse kalender hebben normaliter slechts acht feesten de hoogste rang: Epifanie, Augustinus, Allerheiligen, Kerstmis en vier Mariafeesten. In hs. I, 12 is er een negende feest met de rang solemne: dat van St. Agnes (21 januari). Dat is een aanwijzing dat het inderdaad om een handschrift uit Diepenveen gaat, want dat klooster had naast Maria St. Agnes als patroon. Nu was Agnes in het bisdom Utrecht een populaire patroonheilige,Ga naar voetnoot87 dus ook de derde stap, waarbij de hele kalender doorgekeken wordt, kan niet overgeslagen worden. Succes is daarbij niet gegarandeerd en kleine aanwijzingen ziet men gemakkelijk over het hoofd. De kalender van hs. I, 12 bevat echter een heel duidelijk aanknopingspunt: op 16 oktober staat de kerkwijding. Deze werd gevierd op de zondag daarna.Ga naar voetnoot88 Het is dan nog even puzzelen. In het lijstje dat Eef Overgaauw opstelde van kerkwijdingsfeesten in het bisdom Utrecht wordt er bij ‘de zondag na 16 oktober’ slechts één kerk genoemd: die van het klooster te Windesheim.Ga naar voetnoot89 Dat hs. I, 12 uit Windesheim stamt, is echter niet waarschijnlijk. Windesheim heeft als enige patroonheilige Maria en er is in dat klooster geen enkele reden om aan het feest van St. Agnes de hoogste liturgische rang toe te kennen. Ook het Monasticon Windeshemense helpt ons niet verder. Dat noemt voor Diepenveen wel kerkwijdingen - op 20 september 1403 werd de kapel gewijd, op 21 september 1411 de stenen kerk - maar van (de zondag na) 16 oktober is geen sprake.Ga naar voetnoot90 Het is W.J. Kühler die ons in zijn proefschrift over Diepenveen de oplossing aan de hand doet.Ga naar voetnoot91 Die vertelt dat Diepenveen de datum van de viering van de kerkwijding van Windesheim heeft overgenomen. En daarmee is de lokalisering van kalender en handschrift een feit. Hs. I, 12 is onbetwistbaar een liturgisch handschrift van Diepenveen.Ga naar voetnoot92 | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Griet EssinchghesNu de herkomst van hs. I, 12 zeker is, weten we dat er een zus van Armghert in het klooster te Diepenveen heeft gewoond. Zij was kennelijk een volwaardig koorzuster en geen conversin, want alleen een koorzuster heeft een brevier nodig. Het is aantrekkelijk om te veronderstellen dat het Armgherts zuster Griet is die in Diepenveen is ingetreden. Zo heet immers ook de schrijfzuster van het Diepenveense zusterboek DV.Ga naar voetnoot93 Haar naam staat voorin het handschrift: ‘Dit bock heeft ghescreuen suster griet essinchghes ende gheendet op des hillighen cruces dach Exaltacio Anno domini M vc xxiiij’. Griet Essinchghes is niet alleen maar de kopiiste van hs. DV, zoals het colofon suggereert. Zij is meer. Scheepsma heeft aangetoond dat zij niet louter bestaande viten kopieerde, maar ook nieuwe schreef en oudere bewerkte. Zij heeft het geheel geredigeerd.Ga naar voetnoot94 Omdat termen als ‘kopiist’ en ‘auteur’ hier onvoldoende scherp zijn, heeft Bollmann de term ‘schrijfzuster’ geïntroduceerd.Ga naar voetnoot95 Over de achtergrond van de schrijfzuster Griet Essinchghes wisten we tot voor kort eigenlijk helemaal niets. Er is al wel eens gesuggereerd dat er een relatie bestaat tussen de schrijfzuster en de Essincks die in de kalender van hs. I, 12 worden genoemd,Ga naar voetnoot96 maar bij gebrek aan nadere gegevens kon die kwestie onmogelijk opgelost worden. Scheepsma verwerpt zelfs de mogelijkheid dat Hilbrandus en Gerbergis Essinck de ouders van de schrijfzuster zijn. Hun sterfjaren zouden te ver weg liggen van 1524, het jaar waarin Griet hs. DV voltooide. De afstand 1467-1524 is echter niet echt een probleem. Als Griet in 1467 pak-weg twintig was, dan is zij bij het voltooien van van het zusterboek 77 jaar oud. Dat is een hoge leeftijd, maar de schrijfzuster van een zusterboek is nooit een jonge vrouw: zij moet de gemeenschap door en door kennen en zij moet gezag hebben. Wisten we tot voor kort vrijwel niets over Griet Essinchghes, in haar proefschrift heeft Bollmann laten zien dat er in hs. DV toch enkele concrete inlichtingen over haar te vinden zijn. Zij betoogt dat de zuster die in de vite van Beatrix en Trude ter Beke door Beatrix ‘Grietken’ wordt genoemd, de schrijfzuster zelf is. Deze Grietken is in 1500 aanwezig bij het sterfbed van Beatrix en wordt ‘hoer nichte daer sie [= beatrix] olde moge [= oudtante] van was’ genoemd (f. 343r). Zij spreekt Beatrix aan met ‘moyken’ (‘tantetje’). Beatrix was, zoals we gezien hebben, een zuster van Egbert ter Beke.Ga naar voetnoot97 Bollmanns ontdekking maakt het erg verleidelijk om te concluderen dat de schrijfzuster van hs. DV een dochter is van Hilbrant en Gherbrich: die hadden een dochter die in Diepenveen woonde, die hadden een dochter die Griet heette en van hun dochters was Egbert ter Beke een oudoom. Honderd procent zeker is de identificatie niet. Een complicatie is, dat de hand van de kalenderinscripties niet identiek lijkt te | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 6 Deventer, Athenaeumbibliotheek, hs. I, 12, het slot van augustus en het begin van september. Op deze pagina staat de inscriptie betreffende het overlijden van Hilbrant Essinck in 1467.
zijn met die van hs. DV.Ga naar voetnoot98 Daar kunnen wel verklaringen voor gezocht worden,Ga naar voetnoot99 maar het laat ruimte voor twijfel. De voornaam Griet was wijd verbreid en in principe kan Egbert ter Beke ook nog verwant zijn geweest met een andere familie Essinck. Wat trouwens ook heel goed mogelijk is, is dat het brevier niet van de schrijfzuster is geweest, maar dat deze Griet Essinchghes toch de dochter van Hilbrant en Gherbrich is. Het brevier was dan van een zus van haar. Dat zussen in hetzelfde klooster intreden, komt nogal eens voor.Ga naar voetnoot100 | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ZusammenfassungDas Schwesternbuch aus dem Lamme van Diesehuis in Deventer war lange unauffindbar, bis es vor einigen Jahren im Handel auftauchte. Es enthält 24 Biographien und dazu einen überleitenden Text. Dieser Aufsatz arbeitet die Geschichte der Handschrift auf, gibt eine Inhaltsübersicht und bespricht den Aufbau des Codex. In den Beilagen wird der überleitende Text herausgegeben sowie die Lebensbeschreibung von Armghert Essinges, einer 1483 an der Pest verstorbenen Schöffentochter aus Zwolle. Diese Biographie bietet wichtige Anknüpfungspunkte für das Aufspüren der Identität von Griet Essinchghes, der Schreibschwester die verantwortlich zeichnet für das Diepenveener Schwesternbuch (Handschrift ‘DV’).
Adres van de auteur: Koninklijke Bibliotheek van België, afd. Handschriften Keizerslaan 4 b-1000 Brussel hermanmulder@telenet.be | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 1: De tekst van f. 24v-26rDe editie is diplomatisch. De grafiëen u, v, w, i, j en y zijn weergegeven zoals zij in het handschrift voorkomen. Minuskels zijn met een onderkastletter weergegeven, majuskels en de unciale m met een hoofdletter. Ook de interpunctie is die van het handschrift. De afkortingen zijn opgelost, daarbij zijn de toegevoegde letters gecursiveerd. Rubrieken en initialen (lombarden) zijn vet afgedrukt. Kleine contemporaine correcties zijn stilzwijgend doorgevoerd. Afgebroken woorden (vergissingen) zijn weggelaten. | |||||||||||||||||||||||||||||
Vander groeter steerften die doe quamHier nae een weinich tijdes soe waert veruullet die proffesie des gueden Nilligen vades here egbers ter beke. van der auer groeter steerfte. Die hie voer al proffentierende voer ghesecht hadde want hier quam binnen deuenter alsoe groeten steerfste binnen den seluen iaer Als hier in mans tijden gheweest hadde Ende dese steerfte began omme pinxteren ende duerde seer langhe Ende in desen huse als in lammen huse van diese storuen doe souen susteren ander pestelencien welker name dese sijnt | |||||||||||||||||||||||||||||
die namenAls Suster yde iohan henricxens dochter Suster iutte hoebinx Suster swene tappen Suster griete van remunde Suster lamme geerdes Suster bate boesels Suster armgert essinges Mer op wat daghe dat sie beuielen of op wat daghe dat sie stoeruen en is hier niet gheschreuen Mer hier nae int eynde van hoeren leuen sal ment vinden een yegelic bi sunderlinghe Uan somighen dinghen die ghescheden eer dat die pestelencie hier quam Het gheschede doe achte daghe voer onser lieuer vrouwer hemeluaert Dat die susteren toe drien tijden vonden suuerlicke witte roesen blade op onsen plaes toe mennighen steden woer wt dat die susteren al merckelic vereert weren Ende mienden sommige dattet een miraclic dijnc was want het was doe buten tijdes Ende die roesen hadden hoer bloeyen lange al ghedaen Oec gheschedet op eenre tijt ter midder nacht op onsen slaepsalre bauen eenre suster bedde die doe oec daer na steerf Datter alsoe sueten sanck ghehoert waert recht ofttet der enghelen sanck gheweest hadde Dat die suster diet hoerde van groeter ghenoechten recht op in hoer bedde genc sisten omme dat sier hoeren mochte wanttet soe rechte ghenoechlic lede Voert soe waert oec dickewile wyroec gheraeken toe voele steden in den huse ende oec tot voele tijden Dese dinghe ende deser ghelick scheden seer voele woer wt dat die susteren al mercklic verweert weren ende mienden vollencomelic dat hoere volle steruen solde alst oec cort daer nae gheschede | |||||||||||||||||||||||||||||
Der suster doechdenNu wille wi voert schriuen van den souen voerschreuennen susteren van hoeren doeghesemen leuen somighe guede stichtige punten Ende van eenre yegelicker bi sunderlinge
[Daarna volgt: van suster yden iohan henrexs dochter] | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 2: De vite van Armghert Essinges (f. 49r-53r)van suster armghert essingesDEse guede suster armghert was eens schepens dochter van swolle ende sie was oec van swolle ghebaeren Ende want hoer vader ende hoer moeder hoer seer vroe of storuen soe quam sie seer ionc toe cloester doet noch niet dan souen iaer oelt en was Ende wantet soe rechte ionc was soe en haddens onse susteren niet geerne ghehat Mer omme dattet onses paters heer egbers nichtken was soe mackten hem die susteren daer guederhande in ende nement want heer egbers was daer oelde oem of ende hie haddet seer lieef Ende alset dan hier ghecomen was mitter wonnen soe wasset seer kindes ende geck ende plach vake dinge toe doene die kinder plegen toe doene Als appele ende coeke toe nemen ende dier ghelic Ende hier omme waert sie dickewile gheschulden ende oec gheslaghen Ende seer vake plach sie veroetmoedighet toe worden voer die susteren want selden weren die susteren vergadert des hilligen dages omme hoer clacie toe vercallen ermgert en moste hoer capittel hebben Ende op een tijt waert sie daer toe ghedunghen doe die susteren vergaedert weren inden greshof Dat sie moste gaen cussen alder suster voete In desen punten ende in desen ghelic hadde hem dit kint al seer toe liden eer dattet den rechten geest gades hadde Mer hoe voele dat hoer begegende sie hadde nochtans die susteren al lief want het gheschede op een tijt dat hoer een suster vragede of sie hier oec dachte toe bliuen mitter wonne Doe antwoerde sie weder ende segede iae ic wil hier al voste bliuen want soe lange als ic hier bin soe bin ic ioe bi gueden luden Ende alse dit guede kint sine kindesche iaeren wat verbi ghebracht hadde soe waerdet een seer clock verstendel mensche Ende die susteren begonden sie seer lieef toe crighen want het was een alte rechte gueden ghemienen mensche Sie plach toe wesen op die scherkamer ende halp die verwaeren want sie was mitter eenre lendenne al lam alsoe dat sie al merckelic manck genc Ende daer omme en plach sie niet int werchuus steedelic toe wesen Ende als sie dan op die scherkamer was soe hadde sie dickewile ghenoech toe liden want vake begegender hoer wal wat dat hoer seer contrari was Dat sie nochtans vake seer dochentlicke verbi liet gaen ende leet hoer omme die mijnne gades Ende oec soe plach sie ghenoech toe doene toe hebben op die scherkamer want sie moste ghemienlic al scheren dat daer toe scheren was alsoe dat sie weinich hulpen hadde van hoere mede suster Ende daer toe soe moste sie tot allen ghemienen arbeide helpen Als tot backen tot brouwen tot wasschen tot slachten ende tot hekelen ende tot dier ghelick want het was een alte rechten hansemmighen mensche in allen werken Mer nochtans waert hoer oer wercxken vake seer soer ouermits den ghebreke dat sie hadde in hoere lenden Ende oec soe hadde sie onse lieue here mit deser clenheit begauet alsoe dattet selden dach en was dat sie toe passe was in hoer houet want mit alte groeter pinen waert sie vake in hoer houet ghepint Nochtans wassie seer vrolic ende ghesellic in hoeren arbeide Alsoe dat sie alman geerne bi hem toe werke hadde Seer berue ende gueder hande plach sie toe wesen als men vrolic wesen solde Ende selden hoerde men dan dat sie onghenoechte mackte mit kallinge of mit anderen dingen Dit guede kint hadde oec dese doeget auer hoer als dat men selden merken conde dat sie hoer ander taefelen in hoeren eten plach toe soeken Mer ghemienlic plach sie altoes nae den snoedesten ende nae den onbequemsten toe testen Ende des ghelickes en mocht men oec nummermeer merken dat sie soekelic was of cronich in hoeren arbeide Seer guet grundich was sie tot onser god want sie hadde seer mercklicke guede offeninghe daer sie hoer inne plach toe oeffenen Die droeghen op die doechden toe crighen ende op die ghebreke toe verwinnen Het was een alte trouhartigen behulpsemmighen mensche in allen dingen die hoerre begeerde Ende oec soe was sie seer luchtich ende vrolic van natweren alsoe dat hoer somwilen bange ghenoech waert dat sie hoer liden con inden cruce der pentencien Mer nochtans is sie volstandich ghebleuen totten eynde toe Het was een kloec verstendel mensche ende conde hoer seer wal behelpen mit wtwendigen dingen want sie was eenwiltijdes allene op die scherkame ende verwaerde die Ende daer hadde sie hoer seer wislic ende verwaerde die dinge wal hent dat die suster weder toe passe waert die daer plach toe wesen Ende want sie hoer aldus conde behelpen soe wasset wal toe vermoeden hadde sie leuendich ghebleuen dat sie al reyment of beuel ghecreghen hadde Ende hier plach sie oec seluen wal voer toe | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||
sorghen Ende want sie merckte perikel ende schade hoerre sielen die hoer daer of comen mochte Soe begeerde sie lieuer toe steeruen ende mit cristo toe wesen dan sie enich reyement ghecreghen hadde Ende hier omme plach sie onsen lieuen heren vake toe bidden dat sie steruen mochte offer sijn wille weer Ende onse lieue here heuet anghesien hoer guede meenighe ende heuet sie verhoert ende heuet sie van hier ghehaelt doe sie noch was inde bloeme hoerre ionger ioghet want doe sie hier ghewont hadde in hoer vijftinde iaer Ende doe sie oelt was xxij iaer Soe heuet hoer onse lieue here begauet mitter pestelencien Ende sie beuiel op sante lambers dach die doe op enen wondes dach was Ende doe waert sie voert alsoe cranck dat hoer des seluen daghes hoer oer hillige ammet ghedaen waert Seer vurich ende bereit was sie totten dode ende gaf hoer williclike ouer inden lieuesten willen gades Ende als sie dan ghelegen hadde anden vierden dach als tot den saterdage toe soe ghescedet dat si sat op enen stoel doe hoer die doot an quam Ende doe begeerde sie dat men hoer een cruce fix in die hant dede Ende hier nae soe segede sie totter suster die sie waerde suster hille weert niet guet dat gi wiroec branden Ende doe vragede hoer die suster hoe dat sie dat mienden Doe segede sie weder die sprake ontget my ist nu geen tijt Ende hier na in eenre vren is dit guede kint ghescheiden van desen tijtlicken leuen ende heuet vercregen dat ewige leuen alst wal toe ghelouen is | |||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||
|
|