Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2008
(2008)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||
[Nummer 2]Kortsluiting tussen Wearmouth-Jarrow en Vlaanderen
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||
andere Apocalyps-commentaren waren gebruikt. Aangezien de vertaler het blijkbaar slechts als zijn taak ziet de gegeven tekst strikt letterlijk te vertalen, is het minder aannemelijk dat hij zelfstandig vanuit meerdere Latijnse commentaren compileerde en vertaalde. Het lijkt me waarschijnlijk dat de Middelnederlandse tekst een vertaling is van één nog met geïdentificeerde brontekst. Wanneer we aannemen dat de eenmalige verwijzing naar Hildegard van Bingen (1098-1179) ook uit die brontekst stamt,Ga naar voetnoot7 dan is de terminus post quem het einde van de twaalfde eeuw. Zo'n datering strookt met de constatering dat de brontekst tekstueel in de buurt zit van de Glossa ordinaria, een kolossaal commentaar-corpus op de gehele Bijbel.Ga naar voetnoot8 Vooralsnog valt echter met te bepalen of de tekst aan de Glossa ordinaria voorafgaat of er juist op volgt. In dit artikel spreek ik gemakshalve over ‘de Middelnederlandse vertaling van Beda’, hoewel de tekst dus ook passages bevat die niet aan het commentaar van Beda zijn ontleend. De motivatie van middeleeuwse auteurs en vertalers blijft - vaak tot frustratie van de onderzoeker - principieel onkenbaar, tenzij zij hun beweegredenen expliciet beschrijven. Hoe graag we ook zouden weten met welk doel een anonymus het Apocalyps-commentaar vertaalde en om welke reden een afschrift in het wiesbadense handschrift werd opgenomen, we hebben er blijvend het gissen naar, want vertaler en kopiist laten zich er niet over uit. Deze vertaling van een belangrijke Latijnse tekst is blijkbaar niet verder verspreid. Vermoedelijk liet het genre van Apocalyps-exegese zich moeilijk verenigen met de volkstaal. De cijfers spreken voor zich: een overlevering van 113 Latijnse handschriften met de complete of gedeeltelijke tekst van Beda staat tegenover één enkele tekstgetuige van de Middelnederlandse vertaling. Er zijn ook geen excerpten bekend. Het feit dat dit Apocalyps-commentaar verder niet is overgeleverd, krijgt vooral gewicht wanneer we vaststellen dat het hele genre van Apocalyps-exegese in het Middelnederlands ontbreekt. De Wiesbadense tekst kán een uitzonderlijke poging zijn geweest om het genre naar het Middelnederlands over te brengen. Misschien kwam het initiatief ertoe van de vertaler zelf, misschien maakte hij de vertaling op iemands verzoek. Voorstelbaar is ook dat de vertaling niets meer is dan een voorlopig werkstuk van de vertaler. De (werk) vertaling kan bedoeld zijn om als een leeshulp te dienen bij het verstaan van het Latijn, zodat zij alleen in combinatie met de Latijnse tekst kon worden gebruikt. Door de extreme letterlijkheid helpt de vertaling vaak nauwelijks om de toegang tot de Latijnse brontekst te vergemakkelijken. Integendeel, in veel gevallen heb je het Latijn nodig om het Middelnederlands te begrijpen. Dat betekent dat de tekst geen zelfstandig bestaan - afzonderlijk van de Latijnse tekst - kon leiden. Het Wiesbadense handschrift vormde dan ook een tekstuele omgeving waarin de vertaling niet tot haar recht kón komen. De tekst is immers geen adequate letterlijke vertaling, zoals er in het Middelnederlands (of het Latijn: de Ruusbroec-vertalingen door Geert Grote) vele bestaan. De bijzondere casus van de vertaling van het Apocalyps-commentaar krijgt duidelijker reliëf wanneer we die afzetten tegen de analoge casus van Bedudinghe op Cantica Canticorum. Deze vertaling van Glossa Tripartita super Cantica bleek rond 1420 zeer | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||
succesvol. Vier handschriften van de brontekst staan tegenover 42 handschriften met de Middelnederlandse vertaling.Ga naar voetnoot9 Het is duidelijk dat bij dit Hoogliedcommentaar de transpositie van Latijnse naar Middelnederlandse cultuur zeer goed is geslaagd. Deze receptie-casus in ogenschouw nemend dringen zich twee vragen op:
Om deze vragen te beantwoorden is het nodig de gehele context van de casus te bekijken. In de eerste plaats is er de kwestie van inhoud en betekenis van de Apocalyps als bijbelboek. Hoe is daar door de Latijnse exegetische traditie tegenaan gekeken? Hoe verhoudt Beda zich tot de traditionele opvattingen? Wat is de plaats van de Apocalyps in de Nederlanden - als bijbeltekst en in (vertaalde) commentaren - en in het bijzonder in Vlaanderen omstreeks 1400? Pas met inzicht in deze problematiek is het mogelijk om het uitblijven van verspreiding van de Vlaamse ‘Beda-vertaling’ te begrijpen. In de tweede plaats moet het fenomeen van de apocalyptiek in dezelfde tijd onder de loep worden genomen. Het zal blijken dat er een grote fascinatie voor het apocalyptische bestond, die zich op veelvormige wijze manifesteerde. En precies hier moet de verklaring worden gezocht voor de Beda-vertaling in de Wiesbadense codex. | ||||||||||||||||||||||||
1 Vooraf: de commentaartraditieDe reden dat de Apocalyps en het Hooglied met zoveel aarzeling werden opgenomen in de canon van bijbelboeken, is dezelfde als die waarom aan deze twee bijbelboeken zoveel commentaren zijn gewijd: hun intrinsieke ondoorgrondelijkheid. De Apocalyps is, voor wie de tekst onbevangen tegemoet treedt, een visionaire tekst met poëtische elementen, die een duister verhaal vertelt, dat stokt, herneemt, uitweidt en recapituleert. De visioenen en symbolen van de Apocalyps zitten vol met even talrijke als moeilijk te duiden betekenissen. De canonvorming van het Nieuwe Testament vond plaats vanaf de tweede eeuw. Vooral in de vierde eeuw ontstond er discussie over de canoniciteit van de Apocalyps, waardoor definitieve erkenning van het boek lang uitbleef. Aarzeling over de Apocalyps bestond vooral in de Griekse kerk, vanwege het gepercipieerde en te verwerpen chiliasme van de tekst.Ga naar voetnoot10 In de westelijke Kerk stond de canoniciteit van de Apocalyps al snel niet meer ter discussie en het boek kreeg een specifieke functie. Zoals het Hooglied in de loop der eeuwen vooral het boek werd van de ontmoeting van God met de minnende ziel, zo werd de Apocalyps het boek waarin de geschiedenis van de Kerk tot voorbij de grenzen van de geschiedenis wordt verteld. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||
De verwarring over de Apocalyps begint al met het auteurschap. De oorspronkelijke Griekse tekst begint met de woorden Ἀποκάλυψιϛ Ἰησ̄οῦ Χριστοῦ, in vertaling: De Openbaring van (door) Jezus Christus. Verderop blijkt dat deze openbaring zich aan ene Johannes heeft voorgedaan. Johannes werd in de middeleeuwen veelal met de apostel en evangelist vereenzelvigd, maar het moderne bijbelonderzoek wijst deze identificatie met bijna algemene stemmen en op goede gronden van de hand.Ga naar voetnoot11 Het beschrijven van de inhoud van de Apocalyps is een lastige zaak. Alleen over de hoofdstructuur ervan is overeenstemming mogelijk. Het is een feit dat zeven afzonderlijke visioenen worden beschreven. De structurering van de tekst zonder formele geledingen vormde een grote uitdaging voor de vroegste exegeten. Zij trachtten te komen tot zinvolle verdelingen in boeken (3, 5, 7 of 11) en hoofdstukken (22 of 38).Ga naar voetnoot12 Bij Beda is de tekst verdeeld in 3 boeken, 7 delen en 38 hoofdstukken. Voor een algemeen overzicht van de tekst is de onderverdeling in zeven visioenen zinvol, vooral wanneer deze wordt gekoppeld aan een verdere onderverdeling van de formele inhoud en de nu gangbare tekststructuur in 22 hoofdstukken.
Het oordeel over de functionele samenhang van deze visioenen en symbolen is afhankelijk van de interpretatie van de tekst. Hierover bestaat en bestond een overvloed aan opvattingen. In de vroegste tijd zat de interpretatie van de Apocalyps gevangen in gescheiden denkkaders, die ofwel een strikt symbolisch-allegorische ofwel een letterlijke interpretatie voorstonden. In de allegorische opvatting is de Apocalyps een | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||
reeks visioenen zonder enige relatie met de historische werkelijkheid. Deze interpretatie veroorzaakte de aarzeling om de tekst in de canon op te nemen. Essentieel bij de letterlijke interpretatie daarentegen is dat de komst van het Duizendjarig Rijk als een historische gebeurtenis in tijd en ruimte wordt gezien. Na die tijd zou het Laatste Oordeel plaatsvinden en het Nieuwe Jeruzalem ontstaan. Cruciaal is dus te weten wanneer het Duizendjarig Rijk aanvangt of is begonnen, omdat daarmee ook het tijdstip van het Laatste Oordeel bekend zou zijn. Het komt erop aan de tekenen des tijds te verstaan. Deze beschouwing was een gevolg van de levenservaring van de vroege christenen, van de traditie van profetische Apocalyps-teksten - vooral, maar niet uitsluitend van joodse origine - en van het Noord-Afrikaans donatisme.Ga naar voetnoot13 De eerste uit de westelijke Kerk die de Apocalyps becommentarieerde was Victorinus van Pettau.Ga naar voetnoot14 Hij schreef zijn commentaar omstreeks 300 en zijn interpretatie is onder invloed van de vervolgingen tijdens het bewind van Diocletianus chiliastisch van aard. Door de bewerking die Hiëronymus (ca. 347-420), afkomstig uit dezelfde streek als Victorinus, ervan had gemaakt, bleef zijn werk deel uitmaken van de exegetische traditie, ook nadat het chiliastisch perspectief voor de christelijke Kerk problematisch was geworden. Het chiliastische of millenaristische perspectief werd in Noord-Afrika doorbroken door Tycomus (fl. 370-390).Ga naar voetnoot15 Hij schreef een commentaar op de Apocalyps dat verloren is gegaan, maar voor een aanzienlijk deel vanuit latere werken kan worden gereconstrueerd.Ga naar voetnoot16 Minstens zo belangrijk is een andere tekst van zijn hand die niet in het bijzonder over de Apocalyps handelt, maar de Apocalyps-exegese wel sterk beïnvloedde. Zijn Liber regularum beschrijft - zoals de titel aangeeft - ‘regels’ om de bijbel te interpreteren. De zeven regels van Tyconius bieden een methode om aan de letterlijke lectuur van bijbelteksten te ontsnappen zonder in loutere allegorisering te vervallen.Ga naar voetnoot17 Elk van de regels geeft aan dat het mogelijk is om een bepaald element in de bijbeltekst (namen, jaartallen, plaatsen, gebeurtenissen en dergelijke) letterlijk of figuurlijk op te vatten. Deze regels wendde Tyconius zelf aan in zijn invloedrijke commentaar op de Apocalyps.Ga naar voetnoot18 Augustinus (354-430) schreef geen afzonderlijk commentaar op de Apocalyps, maar beïnvloedde wel zeer sterk de exegese ervan, enerzijds door zijn beschouwingen over eschatologie en geschiedenis in De civitate dei, die zijn gebaseerd op de regels van | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||
Tyconius,Ga naar voetnoot19 anderzijds door brieven aan bisschop Hesychius van Salona.Ga naar voetnoot20 Dankzij Tyconius kon Augustinus de Apocalyps-exegese van de kluisters van de dominante chiliastische lezing bevrijden.Ga naar voetnoot21 Hij stelt dat de mens onmogelijk het einde van de tijden kan kennen. Jezus zegt immers zelf: ‘Niemand weet wanneer die dag of dat moment zal aanbreken, de engelen in de hemel niet en de Zoon niet, alleen de Vader’ (Mc. 13:32).Ga naar voetnoot22 Augustinus merkt ook terloops op dat het niet-aanbreken van het einde der tijden teleurstelling en ongeloof zal uitlokken.Ga naar voetnoot23 Een belangrijk bemiddelaar van de vroegste traditie naar de Karolingische tijd is Primasius, die bisschop was van Justiniapolis in Noord-Afrika van 527 tot 565. In zijn allegorisch-spirituele lezing, gebaseerd op het werk van Victorinus en Tyconius, is de Apocalyps een tekst over de Kerk op aarde.Ga naar voetnoot24 Primasius is samen met Tyconius de belangrijkste bron voor Beda. Augustinus en Tyconius zijn ervoor verantwoordelijk dat als dominante stroming in de exegese van de Apocalyps een mengvorm van de strikt letterlijke en de puur allegorische interpretatie is ontstaan. De Apocalyps-exegese veronderstelde voortaan een principiële band met de historische werkelijkheid, dat wil zeggen dat de visioenen van de Apocalyps op enigerlei wijze zijn verbonden met de geschiedenis van de Kerk. Maar hoe nauw die band is, en of de visioenen een concrete of meer abstracte relatie hebben met de historische werkelijkheid, verschilt van commentaar tot commentaar. Hier is de visie op de samenhang tussen de visioenen bepalend: handelen de visioenen over een opeenvolgende reeks van gebeurtenissen, of vertellen ze vanuit steeds wisselend perspectief verschillende verhalen over hetzelfde historische verloop? Tyconius introduceerde het revolutionaire concept van de recapitulatio. Hij deed dit met de zesde van zijn regels, die betrekking heeft op de narratieve structuur van een bijbeltekst. Deze regel is in het bijzonder van belang bij de interpretatie van de Apocalyps. De recapitulatio-regel houdt in dat de Heilige Schrift niet noodzakelijk een lineaire verhaallijn hanteert. Dit betekent dat de auteur van de Apocalyps zijn verhaal geheel of gedeeltelijk meerdere malen kan vertellen, maar telkens met andere woorden en beelden. De visioenen staan dan niet in betrekking tot opeenvolgende, maar tot gelijktijdige of dezelfde evenementen, die onder verschillende gezichtspunten worden bezien. Het concept recapitulatio is vervolgens de algemeen aanvaarde sleutel tot de verhaalstructuur van de Apocalyps geworden. Hierna vinden geen belangrijke innovaties in de exegetische traditie meer plaats. Beda is de erfgenaam van wat besproken is, zoals zal blijken wanneer Beda's eigen commentaar aan de orde komt. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||
2 De Apocalyps in de Nederlanden2.1 De Apocalyps in het MiddelnederlandsDe oogst van verschillende soorten Middelnederlandse Apocalyps-teksten is bijzonder karig, en ook de Latijnse Apocalyps-teksten in de Nederlanden zijn weinig talrijk. Van de Middelnederlandse teksten kan een (vrijwel) volledig overzicht worden gegeven; bij de Latijnse teksten is dat niet mogelijk. | ||||||||||||||||||||||||
a Middelnederlandse vertalingen van de ApocalypsDe Apocalyps is verschillende keren vertaald, als afzonderlijk bijbelboek of als onderdeel van een integrale vertaling van het Nieuwe Testament. De oudste Middelnederlandse vertaling wordt de West-Vlaamse Apocalyps-vertaling genoemd. Deze tekst is in drie handschriften overgeleverd;Ga naar voetnoot25 twee tekstgetuigen zijn uitgegeven.Ga naar voetnoot26 De versie van de Apocalyps in de Zuid-Nederlandse vertaling van het Nieuwe Testament is volgens De Bruin gebaseerd op de West-Vlaamse vertaling.Ga naar voetnoot27 Deze tekst is in slechts één handschrift overgeleverd.Ga naar voetnoot28 Daarnaast bestaan er twee exemplaren van een laat-vijftiende-eeuwse bewerking van de West-Vlaamse Apocalyps-vertaling, waarin bovendien aan elk hoofdstuk van de tekst ongeveer één bladzijde commentaar van onbekende herkomst is toegevoegd.Ga naar voetnoot29 Ten slotte komt een Apocalyps-vertaling voor in het Nieuwe Testament van de Moderne Devotie.Ga naar voetnoot30 Deze vertaling lijkt onafhankelijk van voorgaande versies te zijn vervaardigd. | ||||||||||||||||||||||||
b Prologen bij de vertalingenHet ontbreken van een commentaartraditie bij de Apocalyps wordt geïllustreerd door de prologen die aan de genoemde vertalingen zijn toegevoegd. Idealiter verschaft zo'n inleiding inzicht in de visie van de vertaler en diens omgeving op het betreffende bijbelboek. Bij deze prologen is dat niet het geval, omdat ze geheel of gedeeltelijk uit Latijnse teksten zijn overgenomen. Bij de Apocalyps uit de Zuid-Nederlandse vertaling handelt de proloog uitsluitend over de veronderstelde auteur Johannes, apostel en evangelist. Hij wordt voorgesteld als de innig-beminde leerling van Christus. Zijn deugd en ascetisme worden gepre- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||
zen. Over de inhoud van de tekst zegt de proloog niets. De Latijnse brontekst is van onbekende herkomst, maar is opgenomen als proloog bij de Apocalyps in het bijbelcommentaar van Hugo van St.-Cher (ca. 1190-1263).Ga naar voetnoot31 De West-Vlaamse vertaling van de Apocalyps heeft een uitgebreide proloog in de handschriften uit Sint-Petersburg en Wenen. Het gaat hier echter om een vertaling van de proloog bij het Apocalyps-commentaar van Gilbert de la Porrée (Gilbertus Porretanus of Pictaviensis, 1070-1154).Ga naar voetnoot32 Deze proloog is overigens eveneens opgenomen in het betreffende bijbelcommentaar van Hugo van St-Cher.Ga naar voetnoot33 De vertaling van de Moderne Devotie wordt voorafgegaan door een exegetisch zinvolle en inhoudelijk correcte proloog. Ook hier gaat het zeer waarschijnhjk om een vertaling uit het Latijn, al kan de precieze brontekst nog niet worden aangewezen. Zeker is wel dat meer dan de helft van de tekst voorkomt in de inleiding bij de Glossa ordinaria.Ga naar voetnoot34 De prologen bij de Middelnederlandse vertalingen verschaffen dus geen inzicht in de visie van de vertalers op de Apocalyps, omdat ze allemaal geheel of grotendeels vertaald zijn uit het Latijn. | ||||||||||||||||||||||||
c Middelnederlandse Apocalyps-berijmingenEen berijming van de Apocalyps komt voor in een handschrift van onbekende herkomst in Lübeck.Ga naar voetnoot35 De taal heet Nederduits te zijn, maar leunt toch heel dicht aan tegen het oostelijk Middelnederlands. Hoe deze tekst zich verhoudt tot een andere ‘Apocalyps in verzen’ in een handschrift in Wolfenbüttel is onbekend.Ga naar voetnoot36 | ||||||||||||||||||||||||
d Middelnederlandse commentaren op de ApocalypsEr bestaan geen Middelnederlandse exegetische teksten over de Apocalyps tot de late vijftiende eeuw. Dat is heel opvallend wanneer we dit vergelijken met de receptie van Hooglied-exegese in het Middelnederlands. In het Latijn bestaat er zowel over de Apocalyps als het Hooglied een uitgebreide commentaar-traditie. Voor wat het Hooglied betreft loopt die traditie door in het Middelnederlands: de grens tussen Latijn en Nederlands - die natuurlijk ook een cultuurgrens is - wordt gemakkelijk overschreden via talrijke vertalingen van Hoogliedcommentaren en oorspronkelijk Middelnederlandse Hooglied-associaties.Ga naar voetnoot37 In het geval van de Apocalyps lijkt de grens tussen Latijn en Middelnederlands een bijna ondoordringbare muur. Naast de vertaling van de Beda-adaptatie in het Wiesbadense handschrift is slechts één andere vertaling van een Latijns commentaar overgeleverd, namelijk dat van Nico- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||
laus van Lyra (ca. 1270-1349), dat een onderdeel vormt van zijn Postilla literalis super totam bibliam. Twee handschriften bewaren deze tekst.Ga naar voetnoot38 Aangezien het hier laat-vijftiende-eeuwse handschriften betreft, lijkt de conclusie gewettigd dat er in het geheel geen Middelnederlandse Apocalyps-commentaren van omstreeks 1400 overgeleverd of bekend zijn. | ||||||||||||||||||||||||
2.2 Latijnse commentaren op de Apocalyps in de NederlandenLatijnse commentaren op de Apocalyps komen in veel groter aantal voor in handschriften uit de Nederlanden.Ga naar voetnoot39 Het betreft vrijwel steeds afschriften van gangbare commentaren, onder andere van Ambrosius Autpertus,Ga naar voetnoot40 Augustinus,Ga naar voetnoot41 Nicolaus van Lyra,Ga naar voetnoot42 Richard van St.-VictorGa naar voetnoot43 en Rupert von Deutz.Ga naar voetnoot44 Er is ook een commentaar dat wordt toegeschreven aan de eerder genoemde Hugo van St.-Cher.Ga naar voetnoot45 Oorspronkelijke teksten van Nederlandse auteurs zijn niet bekend. Een merkwaardige compilatie van Apocalyps-commentaren door een anonymus komt voor in een handschrift van onbekende herkomst dat in Brugge wordt bewaard.Ga naar voetnoot46 | ||||||||||||||||||||||||
2.3 Het Apocalyps-commentaar van Beda in handschrift Wiesbadena Beda Venerabilis, ‘Expositio Apocalypseos’Beda, bij genaamd Venerabilis (672/3-735), bracht vrijwel zijn gehele leven door in het benedictijner dubbelklooster Wearmouth-Jarrow. Op zevenjarige leeftijd trad hij in Wearmouth in. Na de stichting van Jarrow omstreeks 682 verbleef hij aldaar. Zijn Expositio Apocalypseos is in de Nederlanden overgeleverd in drie vroege handschriften uit het zuiden van de Nederlanden en één veel later handschrift uit het noorden.Ga naar voetnoot47 Beda's commentaar is inhoudelijk grotendeels gebaseerd op de eerdere commentaren van Tyconius en Primasius.Ga naar voetnoot48 Beide exegeten leggen de nadruk op de veelheid aan betekenissen van de Apocalyps, en aangezien die geen eenduidige relatie hebben met de | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||
historische werkelijkheid, maken ze een chiliastische lezing van de tekst onmogelijk. Ook methodisch is Beda's tekst schatplichtig aan Tyconius. Hij laat aan zijn commentaar een uitgebreide inleiding voorafgaan in de vorm van een brief aan Eusebius (of Huaetberht), die in 716 was verkozen tot abt van het klooster Jarrow. Deze brief bestaat uit twee delen. Het grootste deel ervan is gewijd aan de ‘zeven regels’ van Tyconius die voor Beda de leidraad vormden bij de interpretatie van de Apocalyps. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat hij het Liber regularum van Tyconius niet rechtstreeks benutte, maar dat hij dit kende via De doctrina christiana van Augustinus.Ga naar voetnoot49 Beda benadrukt het belang van de regels: ‘Ik heb gemeend dat de zeven regels van Tyconius, een man van de opperste wijsheid onder de zijnen [de donatisten], hier kort moeten worden vermeld, omdat hierdoor de leergierigen zeer geholpen worden om de Schrift te begrijpen’.Ga naar voetnoot50 Hij sluit zijn bespreking van de regels af door nogmaals het belang ervan te benadrukken:‘Zo zal eenieder die nauwlettend toeziet opmerken dat deze regels niet slechts gelden voor de Apocalyps [...] maar dat dezelfde regels ook voor elke canonieke tekst en vooral voor iedere profetische tekst gelden’.Ga naar voetnoot51 Aan de beschouwing over de regels gaat een beschrijving van de zeven perioden (periochas) vooraf, die Beda ook van Tyconius overneemt. Hierbij is er veel aandacht voor de werking van het narratief concept recapitulatio (de zesde regel van Tyconius). Volgens het commentaar van Beda is de Apocalyps een allegorische beschrijving van het bestaan van de Kerk in heden, verleden en toekomst. De Apocalyps kan beslist niet worden beschouwd als historisch verslag, want de geschiedenis van de Kerk wordt niet lineair verteld. Bij de toekomst gaat het niet om de voorstelling en voorspelling van een materieel en temporeel begrensd Duizendjarig Rijk. Ook de gebeurtenissen voor, tijdens en na het Laatste Oordeel zullen niet in de historische tijd en de materiële ruimte plaatsvinden. Het Nieuwe Jeruzalem wordt helemaal geïnterpreteerd als een allegorische voorstelling van de Kerk, versierd door onder meer deugden, apostelen en kerkvaders. In de natuur ontwaart men de voetstappen van God. Het moet om die reden zijn dat Beda zo'n mateloze fascinatie voor de kostbare gesteenten aan de dag legt die in de Apocalyps worden genoemd (Apoc. 21:19-20). Het ene hoofdstuk dat over de steensoorten handelt (uit een totaal van achtendertig), neemt bijna een vijfde deel van het gehele commentaar in beslag.Ga naar voetnoot52 Geen van de overige Apocalyps-commentaren verraadt een gelijkaardige preoccupatie met de ‘stappen in steen’ van God. Beda legt een grote trouw aan zijn tekstuele bronnen aan de dag. De gekozen passages neemt hij veelal letterlijk over. Het belang en de oorspronkelijkheid van Beda liggen in de nieuwe eenheid die hij aan de compilatie van geselecteerde teksten verleent. Voor de ‘westelijke Kerk’ is Beda's tekst van uitzonderlijk belang. De betekenis die hij aan de Apocalyps toekent, is als in steen gebeiteld: voor vele eeuwen na hem | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||
is hiermee het definitieve woord over de Apocalyps gesproken. Voor de brontekst van het Apocalyps-commentaar in de Wiesbadense codex is dit niet anders. Wat de onbekende auteur van die tekst over de interpretatie van Beda heenlegt, is zo onbetekenend als een doorzichtige sluier gedrapeerd over de steen waarin Beda beitelde. | ||||||||||||||||||||||||
b De vertaling in het Wiesbadense handschriftDe vertaling in handschrift Wiesbaden volgt de structurering van de Apocalyps die ook in het commentaar van Beda voorkomt. Het is een verdeling in drie boeken en zeven delen (periochas). Commentaar Beda / handschrift Wiesbaden
Zowel bij Beda als in de vertaling wordt de inhoud en begrenzing van de periochas in de inleiding aangegeven. De periochas zijn niet gemarkeerd in de tekst zelf. Beda onderschrijft de Tyconiaanse visie op de Apocalyps, volgens welke de auteur de geschiedenis op een niet-lineaire manier vertelt en sommige delen op verschillende manieren herhaalt en belicht. Het duidelijkst zegt Beda dit bij het begin van de tweede periocha (Apoc. 4:1): Na de werken van de Kerk te hebben beschreven, hoe de Kerk was en hoe ze zijn zal, recapituleert hij [i.e. de auteur van de Apocalyps] vanaf de geboorte van Christus, met de bedoeling om dezelfde dingen anders te zeggen. Want in dit boek herhaalt hij de volledige geschiedenis van de Kerk op verschillende manieren.Ga naar voetnoot53
Het is opvallend dat Beda's beschouwing over de regels van Tyconius in de overgeleverde Middelnederlandse versie niet voorkomt.Ga naar voetnoot54 Daardoor beschikt de Middelnederlandse lezer niet over de noodzakelijke informatie om de essentie van het exegetisch-theologisch discours te kennen. De lezer is ook verstoken van de methodische uitgangspunten die Beda in navolging van Tyconius hanteert. De Middelnederlandse vertaling is extreem letterlijk. Dat is vrijwel zeker een bewuste keuze, maar opvallend is dat de vertaler in dit bescheiden streven regelmatig tekortschiet. Er is soms onvoldoende begrip van de Latijnse tekst. Enkele voorbeelden maken dit afdoende duidelijk.Ga naar voetnoot55 De reeks voorbeelden is naar believen uit te breiden. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||
Beda; 4,6: Cristallo quoque, quod de aqua in glaciem et lapidem pretiosum efficitur, baptismi gratia figuratur. In de Middelnederlandse vertaling is niet duidelijk dat ‘kristal‘ het handelend voorwerp is van de passieve zin. Het lijkt of de vertaler de ablativus van cristallo heeft begrepen als een dativus. Ook ontbreekt de vertaling van de persoonsvorm in het Latijn; es is persoonsvorm in de vertaling, maar daardoor gaat de vergelijking ‘kristal-doop’ verloren. Evenals de frase in glaciem trouwens, die in vertaling geheel ontbreekt. Het is bovendien onduidelijk waar de vertaler de op zich aanvaardbare toevoeging den ghelovighen vandaan haalt. De vertaling bevat dus meerdere grote fouten en een toevoeging van onbekende herkomst. Beda, 4,8: Sancta ecclesia et coram deo et coram hominibus se vigilanter adtendit, cuius interiores oculos aspexerat psalmista, cum dicit:... In de vertaling is het wederkerend voornaamwoord se niet vertaald en het is daardoor onduidelijk dat Die helighe kerke het onderwerp is. In de vertaling lijkt hi onderwerp te zijn en Die heilighe kerke het lijdend voorwerp. Deze hi kan geen herhaling zijn van kerke, want dit is vrouwelijk. Nu slaat wes (cuius) terug op hi, terwijl cuius terugslaat op ecclesia. De vertaling van coram met voor maakt onvoldoende duidelijk dat bedoeld is ‘ten overstaan van’. Beda, 4,9: Alia translatio sic habet ‘plena oculis ante se et retro’, quia lux evangelii et enigmata legis inradiat et novae gratiae mundo fulgur infundit. Het citaat van de ‘andere vertaling’ ontbreekt in het Middelnederlands. Het participium doorseinende is geen goede vertaling van inradiat. Problematisch is dat ende ... ende moeilijk kan worden begrepen als ‘zowel ... als’. Quia (‘want’) is niet vertaald. Ook mundo is niet vertaald, of misschien abusievelijk door heilich. Beda, 5,14: Populis in ecclesia domini laudes resonantibus, doctores idem confirmant et exempli gratia dominum simul adorant. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||
De leraren bevestigen de lof die de volkeren in de Kerk doen weerklinken en ze sluiten zich ten voorbeeld aan bij het loven van de Heer. Het lijkt of de vertaler de ablativus absolutus niet heeft begrepen. Gratia is zeker verkeerd begrepen: het hoort bij exempli en heeft hier niet de betekenis van het zelfstandig naamwoord ‘genade’. Beda, 6,10: Nam et nos in praesenti, cum pro inimicis orare iubeamur, dicimus tarnen domino orantes: Adveniat regnum tuum. De Middelnederlandse vertaling zou moeten beginnen met ‘want ook wij’. De vertaler lijkt et in de betekenis van ‘ook’ niet te hebben begrepen. Het voegwoord cum, dat de eerste zin tot bijzin maakt, wordt niet vertaald. Het onprofessionele niveau van de vertaling in aanmerking nemend, is het goed mogelijk dat de Beda-tekst ten behoeve van de samenstellers van de Wiesbadense codex (of zelfs door één van hen) is vertaald. Toch is de tekst in handschrift Wiesbaden niet het unieke afschrift van de vertaling. Sommige fouten in de tekst zijn namelijk te herleiden tot afschrijffouten en dat betekent dat deze vertaling in ten minste twee afschriften heeft bestaan. De versie in het Wiesbadense handschrift wordt ontsierd door vele kleine foutjes, ten gevolge van slordigheid en onbegrip, en door een lay-out van de tekst die het tekstbegrip vrijwel onmogelijk maakt voor wie niet al goed met de traditie van Apocalyps-exegese bekend is. De vertaling wordt door objectieve tekortkomingen gecompromitteerd:
In een exegetische tekst wordt het lemma uit de bijbeltekst doorgaans gemarkeerd en/of duidelijk onderscheiden van het commentaar dat erbij hoort. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren door de lemma-tekst in een ander of groter schrifttype te schrijven dan het commentaar. Op sommige plaatsen in de Apocalyps-tekst gebeurt dat ook. Daar zijn de woorden van het lemma geschreven in littera textualis en het bijbehorende commentaar in littera cursiva. Maar vaker laat de kopiist na dit onderscheid aan te brengen en schrijft hij alles in een tamelijk slordige cursiva. Een enkele keer past de kopiist de schrifttypen verkeerd toe: hij schrijft dan het lemma in cursiva en het commentaar in textualis. Wanneer de lemma's niet door de schriftsoort zijn gemarkeerd - en dat is bijna steeds het geval - dan gebeurt dit in veel gevallen door een klein paragraaftekentje dat vóór het lemma of in de marge bij de betreffende regel is aangebracht. Blijkbaar werd de behoefte aan nadere structurering van de tekst wel gevoeld. Soms staat het tekentje abusievelijk achter het lemma. Het paragraaftekentje staat echter lang niet bij ieder lemma; en het staat ook wel eens op plaatsen waar het niet hoort te staan, waardoor het alleen maar verwarring schept. Het komt dus voor dat de behandeling van het ene lemma ongemarkeerd overgaat in die van het volgende. En het kan zelfs zo | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||
zijn dat er in het geheel geen interpunctie is die het eind van de ene zin en het begin van de volgende aangeeft. Ten slotte is het zo dat de ‘sublemma's’ bijna nooit zijn gemarkeerd; dat wil zeggen dat niet is aangegeven wanneer uit één vers verschillende onderdelen afzonderlijk zijn becommentarieerd (zoals in de afbeelding hieronder bij Hebbende vii horen). Een verdere complicatie is dat bij het lemma meestal het principe van pars pro toto wordt gehanteerd. De tekst geeft dan slechts de eerste woorden van het lemma gevolgd door ‘etcetera’. Dit leidt tot extreme gevallen zoals segt etc (r. 1342), waarbij een betekenisvol woord in het lemma geheel ontbreekt. Opnieuw suggereert dit dat de vertaling voor gebruik naast de Latijnse tekst bedoeld was. Ten gevolge van de gebrekkige lay-out kan het Apocalyps-commentaar als afzonderlijke tekst door de lezer niet doorgrond worden. Dit geeft eens te meer aan dat de vertaling alleen naast de Latijnse tekst kon functioneren. Onderstaande afbeelding geeft inzicht in de bijna ondoorgrondelijke lay-out in handschrift Wiesbaden: Afb. 1 Handschrift Wiesbaden, f. 65ra versus kritische editie.
| ||||||||||||||||||||||||
2.4 Conclusie omtrent de receptie van de ApocalypsDe receptie-casus van de Apocalyps-vertaling in het Wiesbadense handschrift gaf onder meer aanleiding tot de vraag waarom de vertaling van het Apocalyps-commentaar een vruchteloos bestaan leidde. Het antwoord is tweeledig. Primair is dat de juiste omstandigheden ontbraken om tot verdere verspreiding van de tekst aanleiding te geven. De Apocalyps-vertaling in handschrift Wiesbaden is gemaakt zonder kennis van en inzicht in de oorspronkelijke theologisch-exegetische context. De vertaling ontbeert in de receptie-context het referentiekader dat de tekst in de oorspronkelijke context wel bezat. Secundair kan gesteld worden dat de vertaling objectieve tekortkomingen vertoont die verdere verspreiding van de tekst waarschijnhjk hebben ver- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||
hinderd: als vertaling schiet de tekst tekort; als afzonderlijke tekst kon de vertaling niet functioneren; de gebrekkige lay-out bemoeilijkt het tekstbegrip nog verder. In het geval van bijbelexegese is Latinitas veel meer dan het kunnen lezen van een taal. Latinitas omvat theologische scholing, toegang tot en kennis van cruciale teksten, bekendheid met de centrale vragen van het exegetisch discours. Er bestaat in het Middelnederlands geen traditie van exegese van de Apocalyps. De centrale vragen in de Apocalyps-exegese - hoe verhouden de profetieën en visioenen over de geschiedenis van de Kerk zich tot de historische tijd in verleden, heden en toekomst en tot de materiële werkelijkheid - worden nooit geproblematiseerd. We kunnen de thema's van de Apocalyps-exegese niet bekend veronderstellen bij de lezers van Middelnederlandse teksten, simpelweg omdat ze er niet aan blootgesteld schijnen te zijn geweest. Het is hen onbekend dat het bij de exegese van de Apocalyps gaat over millenarisme versus allegorische lezing, over de regels van Tyconius of over Augustinus' opvattingen over tijd en geschiedenis in De civitate dei. Exegese van de Apocalyps betekent nadenken over de verhouding tussen historische tijd en eeuwigheid, over het wezen van de Kerk als historisch fenomeen en als mystiek lichaam van Christus, over de allegorische versus concrete opvatting van het Laatste Oordeel en het Nieuwe Jeruzalem. | ||||||||||||||||||||||||
3 Apocalyptiek in de NederlandenOp de andere vraag met betrekking tot de Apocalyps-tekst in handschrift Wiesbaden - wat deed de vertaler omstreeks 1400 besluiten een commentaar op de Apocalyps te vertalen - moeten we nu een antwoord zien te vinden. | ||||||||||||||||||||||||
3.1 Apocalyptisch levensgevoelDe gerichtheid op de eindtijd, het geloof dat het einde der tijden spoedig zal aanbreken, wordt Apocalyptiek genoemd. Dit denken dat door vrees en twijfel wordt gevoed, manifesteert zich in vele vormen, en het deed zich zeker ook voor in het Vlaanderen van omstreeks 1400. In deze periode was de belangstelling voor de Apocalyps geen uitdrukking van een gratuite fascinatie voor de bizarre en moeilijk te duiden evenementen van de eindtijd, maar van een existentiële, benauwende bezorgdheid over het zielenheil en het persoonlijk wedervaren na het Laatste Oordeel. Ieder individu kon immers zonder enige mogelijkheid tot hoger beroep tot een even ondraaglijk als eeuwig lijden worden veroordeeld. Het was daarom zaak met volle inzet te trachten de begenadiging van eeuwigdurende gelukzaligheid te bewerkstelligen. Men diende voortdurend op het Uiterste voorbereid te zijn en dit vereiste niet-aflatende waakzaamheid tegen zondigheid. Het besef van deze noodzaak werd des te scherper ervaren wanneer men voor ogen hield op welke wijze de ultieme ramp van verdoemenis bij het Laatste Oordeel zich zou voltrekken en waaruit, anderzijds, de eeuwige gelukzaligheid zou bestaan. Alleen dankzij een helder inzicht in zonde en deugd was het mogelijk zich effectief teweer te stellen tegen zonde en het goede te doen. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||
Alle secundaire literatuur meldt dat de veertiende eeuw gebukt ging onder een apocalyptisch levensgevoel.Ga naar voetnoot56 Een belangrijke oorzaak was ongetwijfeld het rondwaren van de pest. Een derde van de bevolking van West-Europa kwam om in de jaren 1347-1353, toen de Zwarte Dood als een golfhet continent van zuidoost naar noordwest overspoelde. Wie niet werd weggevaagd, bleef in paniek en afgrijzen achter.Ga naar voetnoot57 Het collectief trauma dat de overlevenden beheerste, gaat ons voorstellingsvermogen te boven, en duurde vermoedelijk decennialang voort. Het ligt voor de hand dat sommige bijbelteksten de mensen deden sidderen. Het einde leek echt nabij volgens de tekst van Lucas 21:9-11: ‘Als jullie berichten horen over oorlog en opstand, raak dan niet in paniek. Die dingen moeten eerst gebeuren, maar dat is nog niet meteen het einde.’ Hij vervolgde: ‘Het ene volk zal tegen het andere ten strijde trekken en het ene koninkrijk zal de strijd aanbinden met het andere, er zullen zware aardbevingen komen en hongersnoden en epidemieën alom, en er zullen aan de hemel grote en verschrikkelijke tekenen verschijnen.’Ga naar voetnoot58 De voorspelling van Marcus 13:14, waar met een mysterieuze zin het begin van het einde wordt aangekondigd, leek te worden verwezenlijkt: ‘Wanneer jullie de “verwoestende gruwel” zien staan waar hij niet hoort (lezer, begrijp dit goed), dan moet iedereen in Judea de bergen in vluchten.’ Hetzelfde hoofdstuk beschrijft het einde verderop in meer detail (13:26-27):‘Dan zal men de Mensenzoon zien komen op de wolken, bekleed met grote macht en luister. Dan zal hij de engelen erop uitsturen om zijn uitverkorenen uit de vier windstreken bijeen te brengen, van het uiteinde van de aarde tot het uiteinde van de hemel.’Ga naar voetnoot59 Wie daarnaast de Apocalyps leest, kan begrijpelijkerwijs menen dat de tijd van het oordeel is aangebroken: ‘Hij komt te midden van de wolken, en dan zal iedereen hem zien, ook degenen die hem doorstoken hebben. Alle volken op aarde zullen over hem weeklagen’ (Apoc. 1:7). Angstaanjagend reëel klinkt ook in tijden van pest: ‘Toen hoorde ik een luide stem uit de tempel komen die tegen de zeven engelen zei:“Ga nu! Giet de zeven offerschalen met Gods woede leeg op de aarde!” De eerste engel ging weg en goot zijn offerschaal leeg over de aarde. Alle mensen die het merkteken van het beest droegen en zijn beeld aanbaden, kregen kwaadaardige en pijnlijke zweren’ (Apoc. 16:1-2). | ||||||||||||||||||||||||
3.2 Apocalyptiek in de beeldende kunstEr deed zich een hausse voor in de artistieke verbeelding van de Apocalyps in Vlaanderen en het aangrenzende deel van Frankrijk in de decennia voor het jaar 1400, in handschriften, tapijten, retabels en allerhande artefacten. De beeldtaal kwam voort uit fascinatie voor de fantastische visioenen,Ga naar voetnoot60 eventueel gevoed door de vrees dat de gewelddadige gebeurtenissen zich spoedig in de concrete werkelijkheid zouden voltrekken. Er was een evidente lust tot verbeelding. De gangbare opvattingen over de | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||
Apocalyps werden vooral door de beeldende kunst beïnvloed, en de belangrijkste beelden uit de Apocalyps mogen in het collectieve geheugen van de Vlaming aanwezig worden verondersteld. In de visuele voorstellingen van de Apocalyps valt het exegetisch perspectief echter onvermijdelijk weg. Het enige geval waar een voorstelling uit de Apocalyps lijkt te zijn ontstaan vanuit een gesofisticeerd theologisch-exegetisch inzicht in de tekst, is het retabel van het Lam Gods in de St.-Baafskathedraal in Gent, geschilderd in opdracht van de schenkers Joost Vyd en Isabel Borluut.Ga naar voetnoot61 Het is het resultaat van een diepzinnige meditatie op geschiedenis en eeuwigheid. Maar zelfs dit meesterwerk van de gebroeders Van Eyck vindt zijn plaats in een ontwikkeling die zich verwijdert van exegese in de richting van uitsluitende belangstelling voor de apocalyptische eindtijd. In de latere vijftiende eeuw is er nog een zijpaneel van Hans Memling over de Apocalyps.Ga naar voetnoot62 Er vindt daarentegen een explosie van verbeeldingen van het Laatste Oordeel plaats door de Vlaamse Primitieven en hun navolgers: Van Eyck, Memling, Hiëronymus Bosch, Jan Provoost (1465-1529).Ga naar voetnoot63 De geïllustreerde Apocalyps in de codex Parijs, bn, néerl. 3 dateert van omstreeks 1400 en is afkomstig uit Vlaanderen.Ga naar voetnoot64 De tekst van ieder hoofdstuk van de Apocalyps gaat op de tegenoverliggende bladzijde vergezeld van een complexe voorstelling die al de aspecten van dat hoofdstuk in één compositie verenigt. De miniaturen, die volgens Smeyers in Brugge tot stand kwamen, kennen qua complexiteit hun gelijke niet. Er is geen vergelijkbaar geval bekend waarin de veelheid van motieven in één hoofdstuk telkens in één compositie samen werden gebracht. De West-Vlaamse Apocalyps is iconografisch nauw verwant met de beeldencyclus uit het tapijt van Angers.Ga naar voetnoot65 In dit textiele kunstwerk is op zes reusachtige tapijten met ieder veertien taferelen het Boek der Openbaring verbeeld. Ook hier gaat het vooral om een evocatie van de even fantastische als mysterieuze visioenen. Het werk werd uitgevoerd in opdracht van hertog Lodewijk van Anjou naar ontwerpen van Hennequin de Bruges.Ga naar voetnoot66 De tapijten waren voltooid omstreeks 1382. Een bijzonder voorbeeld van een bijna volkse belangstelling voor de motieven van de Apocalyps vinden we in een heel bescheiden handschrift van het midden van de vijftiende eeuw.Ga naar voetnoot67 Het is een handschrift, vermoedelijk uit Vlaanderen, met de Apocalyps in het Latijn. De iconografie past bij wat we van de Vlaamse verbeelding van de Apocalyps weten. De uitvoering van het handschrift en de aard van de liefst 45 tekeningen is uiterst bescheiden. Ze voldoen op basale wijze aan het verlangen de complexe motieven uit de visioenen verbeeld te zien. Voor de lezer moet dit handschrift | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||
in al zijn eenvoud haast overweldigend zijn geweest; oog en geest raken er niet aan zat gekeken, omdat het op een even nuchtere als indringende wijze verbeeldt wat de magie van de Apocalyps uitmaakt: hoe zien de vier ruiters eruit, hoe de zevenkoppige draak, welk voorkomen hebben de sprinkhanen, hoe worden de winden in bedwang gehouden, hoe verloopt het gevecht van Michaël met de Antichrist? De aandacht wordt steeds verder op het Laatste Oordeel toegespitst, dat werd gezien als de crux van het hele boek der Openbaring. Ook in de Wiesbadense codex komt een tekening voor van het Laatste Oordeel en de opstanding der doden. De voorstelling is van een type dat later in talrijke, zoniet talloze, miniaturen wordt aangetroffen en het toont de tronende Christus en de opstanding van de doden.Ga naar voetnoot68 Daarnaast bevat de codex een tekening van het gevecht van Michaël met de Antichrist. In de vijftiende en zestiende eeuw ten slotte worden vele kerken verfraaid met muur- en plafondschilderingen van het Laatste Oordeel.Ga naar voetnoot69 | ||||||||||||||||||||||||
3.3 Het Apocalyptische in tekstenWanneer we een scheiding aanbrengen tussen belangstelling voor Apocalyps-exegese enerzijds en die voor de gebeurtenissen van de eindtijd anderzijds, dan valt onmiddellijk op dat de vrijwel volledige desinteresse voor Apocalyps-exegese in het Middelnederlands in scherp contrast staat met de klaarblijkelijke honger naar teksten die informeren over de tekenen die de eindtijd zullen aankondigen, en over rampspoed en gelukzaligheid na het Laatste Oordeel. Ik noem slechts enkele van de teksten die in deze categorie vallen. Dat boeck vander voirsienicheit Godes handelt over de pijnen en vreugden van de zondaars en deugdzamen na het Laatste Oordeel.Ga naar voetnoot70 Vanden xv teekenen is zowel in handschrift als druk veelvuldig overgeleverd, en handelt over de concrete gebeurtenissen voorafgaand aan het Laatste Oordeel.Ga naar voetnoot71 Ook Ruusbroec kon blijkbaar niet aan de verleiding weerstaan om in Vanden kerstenen ghelove uitgebreid te schrijven over de eeuwige zaligheid en verdoemenis.Ga naar voetnoot72 De Middelnederlandse preken over het Laatste Oordeel waarover Thom Mertens heeft geschreven, laten een genuanceerd beeld zien. Behalve in één preek zijn de tekenen die voorafgaan aan het Oordeel steeds letterlijk opgevat. Het valt wel op dat de preken niet zijn gebruikt om de toehoorders vanuit apocalyptisch perspectief angst aan te jagen.Ga naar voetnoot73 | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||
Belangrijk is om te benadrukken dat al de genoemde teksten niet voortkomen uit een belangstelling voor het boek de Apocalyps, maar voor het apocalyptische fenomeen van het Laatste Oordeel en alles wat daarmee samenhangt. | ||||||||||||||||||||||||
3.4 Context in het Wiesbadense handschrift: apocalyptiek, catechese en ars moriendiVier aandachtsvelden bepalen de keuze van teksten in het Wiesbadense handschrift: catechese, apocalyptiek, kritiek op de Kerk en lekenspiritualiteit. De eerste twee aandachtspunten lijken de keuze van de eerste teksten in het Wiesbadense handschrift te hebben bepaald. Om zich de dreiging dan wel belofte van eindtijd en Laatste Oordeel in te prenten, is het nodig geautoriseerde kennis over deze fenomenen te bezitten. Deze dubbele noodzaak - kennis van christelijke heilsleer en van eschatologie - is de sleutel tot de eerste teksten in het Wiesbadense handschrift. Wech van Salicheit, Gersons Tien geboden-tekst uit het Opus tripartitum en de Middelnederlandse vertaling van Beda's Apocalyps-commentaar vormen de kern van de eerste twee delen van het handschrift en daarmee van de codex als geheel.Ga naar voetnoot74 We hebben hier een tekstencomplex dat als geheel in relatie staat tot het cultureel-religieuze fenomeen ‘onheil’. In de Wech van salicheit, een catechetische summa, wordt in vergelijking met gelijkaardige teksten uitzonderlijk veel aandacht besteed aan het Laatste Oordeel, en dit geheel in letterlijk-materiële opvatting. De catechetische belering heeft een sterk eschatologische oriëntatie. Een veroordeling bij het Laatste Oordeel is de manifestatie van de ernstigste vorm van ‘anagogisch onheil’ die een individu kan treffen. In Gersons Tien Geboden-commentaar wordt al in het eerste hoofdstuk benadrukt dat het gehoorzamen aan de Tien Geboden gericht is op het verwerven van de hemelse zaligheid en het vermijden van de helse verdoemenis (in de overige delen van het Opus Tripartitum benadrukt Gerson ook het belang van het ‘goede sterven’). Verderop in de codex zijn meerdere teksten opgenomen die samenhangen met de noodzaak zich goed voor te bereiden op de dood.Ga naar voetnoot75 Tot het genre van de ars moriendi behoort de Admonitio morienti et de peccatis suis nimis formitandi van pseudo-Anselmus in het Middelnederlands (excerpten, tekst 45). Tegen dit genre leunt de vertaling van Gerard van Vliederhovens Cordiale de quatuor novissimis (excerpten, tekst 70) aan. | ||||||||||||||||||||||||
3.5 Conclusie omtrent apocalyptiekNu wordt het mogelijk om de tweede vraag te beantwoorden: waarom is de tekst van Beda eigenlijk vertaald? Hoewel exegetische teksten en visuele voorstellingen van de Apocalyps op hetzelfde bijbelboek betrekking hebben, lijken exegese en beeldende kunsten niet veel met elkaar te maken te hebben. De exegetische teksten zijn een reflectie op het christelijk concept van geschiedenis, op de verhouding tussen tijd en | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||
eeuwigheid. Daarin is het denken over de betekenis van de eindtijd, voor collectief en individu, slechts onderdeel van de algemene beschouwing. Bij ontstentenis van een vernaculaire exegetische traditie betreffende de Apocalys waren de relevante exegetische discussiepunten bij de Vlaming van omstreeks 1400 niet bekend. Anders ligt het met de visuele voorstellingen van de visioenen en metaforen uit de Apocalyps. Die verbeelding was rijk en wijdverbreid. De ontmoeting met de Apocalyps verliep via de beeldende kunsten, maar daarbij lag het accent op het apocalyptische, op de tekenen die het eind der tijden en het Laatste Oordeel aankondigen. De conceptualisering van aspecten van de Apocalyps lijkt dan ook vooral daardoor te zijn beïnvloed en de belangrijkste voorstellingen mogen in het collectieve geheugen van de Vlaming aanwezig worden geacht. De teksten en beelden waarin het apocalyptische tot uiting komt, staan haaks op de boodschap van Beda. Geschiedenis van de Kerk en het Laatste Oordeel zijn spiritueel-allegorisch bij Beda, maar materieel-concreet in kunsten en in teksten: Eindtijd en Laatste Oordeel zullen zich voltrekken in tijd, ruimte en materie. Opmerkelijk detail is dat in het Apocalyps-commentaar het woord ‘hel’ slechts eenmaal voorkomt, en dan nog duidelijk in allegorische zin. In de apocalyptische teksten in handschrift Wiesbaden daarentegen is de eindtijdverwachting concreet. In Wech van salicheit komt het woord ‘hel’ 91 maal voor, en het woord ‘hemel’ 130 keer. Het vruchteloze bestaan van Beda's Apocalyps-commentaar in vertaling vormt een illustratie van de betekenisverschuiving van het woord ‘Apocalyps’. De oorspronkelijke betekenis is ‘openbaring’, in casu van de geschiedenis van de Kerk in verleden, heden en toekomst, en dit is ook de betekenis die Beda er in allegorische zin aan geeft. Voor de Vlaming van omstreeks 1400 blijkt ‘Apocalyps’ te zijn gaan betekenen: de gebeurtenissen die voorafgaan aan en horen bij het Laatste Oordeel. Vanuit honger naar kennis over de eindtijd is Beda's Apocalyps-commentaar vertaald. De vragen waarop de Vlaamse lezer in die tekst een antwoord hoopte te vinden, zijn niet de vragen die Beda aan de Apocalyps heeft gesteld; en de antwoorden die Beda geeft, beantwoordden niet de vragen van de Vlaming. Er gaapte een diepe kloof tussen de monastieke exegese in Wearmouth-Jarrow en de existentiële angsten van de Vlaamse stedeling. | ||||||||||||||||||||||||
SummaryAround 1400 a Latin commentary on the Apocalypse - for the main part identical to Bede's Expositio Apocalypseos - was translated into Dutch. The only copy of the translation is to be found in manuscript Wiesbaden, Hessisches Hauptstaatsarchiv, 3004 B 10. In this article I seek to answer two questions: (1) Why was the Dutch translation of Bede's commentary not more widely disseminated, i.e. why are there no other textual witnesses? (2) What might have inspired the translation of this commentary in Flanders around 1400? The answer to the first question seems to be that readers were not familiar with the themes of Apocalypse-exegesis, since the entire genre does not exist in Middle- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||
Dutch. The answer to the second question must lie in the ‘apocalyptic culture’ of the time. Numerous contemporary texts and works of art focus on the Last Judgment and the events which were believed to precede it. The translator and his readership were troubled by these future events and sought answers, even though Bede's commentary did not provide the answers sought.
Adres van de auteur: Ruusbroecgenootschap Universiteit Antwerpen Prinsstraat 13 b-2000 Antwerpen kees.schepers@ua.ac.be | ||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||
|
|