Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2008
(2008)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||
Vrouwe, laet Jan de mamme suyken /
| |||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||
In de germanistiek kon de cisiojanus daarentegen vanaf de jaren zeventig regelmatig op belangstelling rekenen.Ga naar voetnoot6 Het genre heeft namelijk vermoedelijk zijn oorsprong in het Duitstalige gebied en auteurs als de Mönch von Salzburg (tweede helft veertiende eeuw) en Oswald von Wolkenstein († 1445) hebben cisiojanen op hun naam staan.Ga naar voetnoot7 Uit de germanistische studies blijkt onder meer dat Duitstalige exemplaren pas vanaf de veertiende eeuw zijn opgetekend en dat het tellen in lettergrepen, eigen aan de Latijnse traditie, in de volkstaal vaker door dat van woorden werd vervangen. De cisiojaan krijgt tegenwoordig meer waardering dan op het einde van de negentiende eeuw. Geloofd wordt vooral de creativiteit waarmee men verzen bedacht om ze vervolgens (beter?) van buiten te leren - in Zweden nog tot in de twintigste eeuwGa naar voetnoot8 - en zo de plaatselijk geldende liturgische kalender nooit meer te vergeten. Waar eertijds de letterkundige waarde als nihil werd beschouwd, maakt men nu terecht de vergelijking met nonsenspoëzie zoals die door een Cees Buddingh' werd beoefend.Ga naar voetnoot9 De ‘Vondst’ van een totnogtoe onbekende Middelnederlandse cisiojaan laat toe een stukje toe te voegen aan de onvoltooide en dus onduidelijke puzzel die de cisiojanus als laatmiddeleeuws, Europees tekstgenre nog steeds vormt. Het exemplaar bevindt zich in hs. Philadelphia, University of Pennsylvania, Ms. 739 (olim Dutch 1), een tot voor kort weinig bestudeerd Middelnederlands psalter met een voor de geschiedenis van de vroegmoderne Nederlandse bijbelvertalingen belangwekkende overzetting van de psalmen. | |||||||||||||||||||||
Het ‘Philadelphia-handschrift’In deze bijdrage zullen we ons in hoofdzaak op de kalender (fol. iijr-xiiijv) concentreren die vóór de psalmtekst is opgenomen, maar voor een goed begrip moet kort geschetst worden waarin het belang van die psaltervertaling ligt. Een en ander laat namelijk een zeker licht vallen op de ontstaanscontext van de hier centrale cisiojaan, een tekst die in de voornoemde kalender is opgenomen. Zoals ik elders uitvoerig heb beschreven, is de psaltertekst in het ‘Phüadelphia-handschrift’ identiek aan degene die Willem Vorsterman in 1528 in Antwerpen als deel van zijn succesvolle Nederlandse bijbel heeft gedrukt.Ga naar voetnoot10 Tot voor kort ging men ervan uit dat Vorstermans psalter in grote mate gebaseerd was op dat in de bijbel van de ‘ketterse’ Liesvelt.Ga naar voetnoot11 Die had twee jaar vóór Vorsterman een bijbelvertaling het licht laten zien die sterk door die van Luther zou zijn beïnvloed. Logisch was daarom de conclusie dat Luthers vertalingen ook in de bijbel van Vorsterman hadden doorgewerkt. De ‘Vondst’ van het Philadelphia-psal | |||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||
ter, een Middelnederlandse versie van de 150 psalmen en de zogenoemde cantica - oud- en nieuwtestamentische lofzangen die over het algemeen het liturgische psalter vergezellen - noopt ons evenwel deze voorstelling van zaken te herzien. Het handschrift, dat van de psalmen en de oudtestamentische cantica een zo goed als identieke tekst als de Vorsterman-bijbel uit 1528 bevat, is immers al in de tweede helft van de vijftiende eeuw geschreven. Dat blijkt in de eerste plaats uit de paleografische en codicologische kenmerken van het geheel en wordt niet tegengesproken door de kalender in het handschrift.Ga naar voetnoot12 Invloed van Liesvelts en Luthers tekst op de Vorstermanbijbel van 1528 is met andere woorden alvast voor het psalter en de oudtestamentische cantica onmogelijk. De kalender is die van het Utrechtse diocees en dat merkte ook Ph. E. Webber in zijn beschrijving van het handschrift op.Ga naar voetnoot13 Merkwaardig genoeg meende hij dat het boek en de tekst toch uit het zuiden van de Nederlanden afkomstig zijn. Dat dacht hij uit het dialect en uit bepaalde passages in de cisiojaan te mogen afleiden. Bij nadere beschouwing wijst evenwel alles op een herkomst uit het noorden van de Nederlanden: de kalender is zoals gezegd Utrechts, verscheidene elementen uit de cisiojaan wijzen op een noordelijke ontstaansplaats (zie hieronder) en distinctieve taalkenmerken uit het zuiden van de Nederlanden ontbreken.Ga naar voetnoot14 Nadere lokalisering is niet evident, want de gerubriceerde en dus voor deze kalender belangrijke feesten werden zonder uitzondering in het gehele laatmiddeleeuwse bisdom Utrecht gevierd. Na vergelijking van de volledige kalender met een aantal exemplaren die eertijds werden verzameld en uitgegeven,Ga naar voetnoot15 blijkt die in het Philadelphia-handschrift toch naar het westen van de noordelijke Nederlanden te wijzen. Zo bevat hij enkele feesten die in de uitgegeven Utrechtse kalenders minder vaak voorkomen, meer bepaald die van Thomas van Aquino (7 maart), Onse vrouwe inden snee (5 augustus) en de Transfiguratie van Christus (7 augustus). De kalender in hs. Brugge, Stadsbibliotheek, 327, een Hollands getijdenboek uit het einde van de vijftiende eeuw, noemt het feest van de doctor angelicus, én, als enige van de onderzochte exemplaren, ook het zomerse Mariafeest.Ga naar voetnoot16 Verder vermeldt hij, eveneens als enige andere en in exact dezelfde bewoordingen als die in het Philadelphia-handschrift, Ontcommer conincginne (8 oktober) en de CCC moerianen martelaren (15 oktober). Als we er met Hülsmann van uitgaan dat varianten van Utrechtse kalenders lokaal bepaald zijn, dan is er een grote kans dat het exemplaar in het Philadelphia-psalter ook in Holland is ontstaan.Ga naar voetnoot17 Nog zeldzaam in de onderzochte Utrechtse kalenders is de lapsus Sabijn voor Gabijn (19 februari), die ik bij het bescheiden kalenderonderzoek verder alleen maar aantrof in, opnieuw, het | |||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||
handschrift dat nu in Brugge wordt bewaard en verder in hs. Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek, Brev. 11 (ca. 1480-1490), ook een getijdenboek uit Holland (Leiden?).Ga naar voetnoot18 In tegenstelling tot de boeken in Brugge en Stuttgart mist de kalender in het Philadelphia-psalter echter een feest dat in Hollandse kalenders meestal gerubriceerd is, namelijk dat van de martelaar Yeroen of Geroen (17 augustus).Ga naar voetnoot19 Vorstermans gedrukte bijbel uit 1528, waarin zoals al aangegeven dezelfde psaltertekst als in dat vijftiende-eeuwse handschrift staat, bevat óók een kalender en die is erg verwant aan die in het Philadelphia-psalter.Ga naar voetnoot20 Het opmerken waard is dat bij Vorsterman het net aangehaalde Hollandse heiligenfeest wél is opgenomen én gerubriceerd. De vertaling van het psalter en de cantica wijst eveneens op een ontstaan in het westelijke deel van de noordelijke Nederlanden. De overeenkomsten tussen het psalter van de Moderne Devotie enerzijds en de volkstalige versie van de psalmen in de Vorsterman-bijbel - en dus het Philadelphia-psalter - anderzijds waren al langer duidelijk.Ga naar voetnoot21 Recent bleek dat het psalter van de Moderne Devotie eerst en vooral in een aantal Hollandse steden werd ingevoerd, vermoedelijk omstreeks 1418.Ga naar voetnoot22 Ten andere, de vertalingen van de nieuwtestamentische cantica en het Te Deunt in het Philadelphia-handschrift zijn dezelfde als degene die over het algemeen de psaltervertaling van de Moderne Devotie vergezellen.Ga naar voetnoot23 Vergelijking maakt evenwel duidelijk dat die vertaalde lofzangen in het Philadelphia-psalter toch een aantal unieke varianten in de woordkeuze hebben.Ga naar voetnoot24 Daarnaast bevat dat psalter ook enkele varianten die slechts in een beperkt aantal andere psalters zijn opgenomen. Vooral - zij het niet altijd - hs. olim Warschau, BN, St.-Petersburg, Goll. O.v.I, 2 (ca. 1480) en hs. 's-Gravenhage, KB, 133 G 29 (1481) komen in verhouding meer overeen met het Philadelphia-psalter dan andere getuigen.Ga naar voetnoot25 Het eerste psalter is voorzien van Delftse decoratie, maar was in het bezit van de Leidse tertiarissen van het Margaretha-convent, beter bekend als Roomburg.Ga naar voetnoot26 De Middelnederlandse tekst van de psalmen vertoont er evenwel varianten die over het algemeen niet eigen zijn aan de tamelijk consistent te noemen Delftse subtraditie binnen het psalter van de Moderne Devotie. Dit manuscript zou daarom een vertegenwoordiger van een andere lokale variantentraditie kunnen zijn, bijvoorbeeld de Leidse. De Delftse decoratie sluit zoiets geenszins uit. Hs. 's-Gravenhage, kb, 133 G | |||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||
29 is dan weer op verscheidene vlakken een buitenbeentje. Zo is de taal Hollands, maar het penwerk (vermoedelijk) niet.Ga naar voetnoot27 Ook de vertaling wijkt af van die in het merendeel van de psalters van de Moderne Devotie en staat op veel plaatsen dichter bij het Latijn.Ga naar voetnoot28 Vier handschriften uit Holland dus - nu in Brugge, Stuttgart, Oost-Europa (?) en Den Haag - die omstreeks of kort na 1480 vervaardigd zijn en op de een of andere manier met het Philadelphia-psalter verbonden kunnen worden. Dat geeft ons een grote kans ook dat laatste boek dan en daar te mogen situeren.Ga naar voetnoot29 | |||||||||||||||||||||
Dit is die calendier op die hant in duytscheAnders dan de cisiojaan die Van Veerdeghem in 1891 uitgaf en die op één folio staat, is het exemplaar in het Philadelphia-handschrift over de kalender verdeeld. Elk tabellarisch maandoverzicht met vier kolommen (gulden getal, dagletter, kalenden, feestnaam) wordt gevolgd door vier verzen waaruit de heiligen vallen af te leiden die in die maand gevierd werden (zie afbeelding 1 en 2). Er is in de eerste plaats naar gestreefd om de namen die in de kalender gerubriceerd zijn in de cisiojaan met rood te onderstrepen, maar vlekkeloos weerspiegelen die beide systemen elkaar niet. Het handschrift is dan ook naar alle waarschijnlijkheid een kopie en geen autograaf. Belangrijker voor het gebruik van de cisiojaan - want dit genre had eerst en vooral een mnemotechnische functie - was dat de auteur zich strikt aan de regels heeft gehouden, in die zin dat elke strofe van vier verzen oorspronkelijk precies zoveel lettergrepen moet hebben geteld als de desbetreffende maand dagen heeft.Ga naar voetnoot30 Bovendien is een en ander zo opgesteld, dat men door het tellen van de syllaben te weten komt op welke datum een bepaald liturgisch feest werd gevierd. Zoals het opschrift - tevens de titel van deze paragraaf - het aangeeft, kon men voor dat tellen van de hand gebruikmaken. Bij dat alles moest men wel de verwijzingen naar de vieringen herkennen. Het kol in kolkuyken vormt bijvoorbeeld de 29ste lettergreep van de cisiojaan-verzen voor augustus en op de 29ste van die maand herdacht men inderdaad de decollatio of onthoofding van Johannes de Doper. Op het eerste gezicht is deze cisiojaan een volledig andere dan degene die al bekend zijn. Gemeenschappelijk met die van Van Veerdeghem - die trouwens in verregaande mate identiek is met de eerste Nederrijnse die Tervooren van een moderne uitgave en commentaar voorzagGa naar voetnoot31 - is wél de weergave van de Utrechtse diocesane kalender. Dat maakt dat de belangrijkste heiligen waarnaar in die drie cisiojanen wordt verwezen dezelfde zijn. Ze vormen met andere woorden een gemeenschappelijk geraamte en het is dan ook interessant om te vergelijken op welke wijze dat skelet werd ‘bevleesd’. Laten we evenwel eerst de tekst van de cisiojaan in het Philadelphia-psalter meedelen | |||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||
Afb. 1 Eerste deel van de maand januari (Philadelphia, University of Pennsylvania, Ms. 739 (olim Dutch 1), fol. 3r).
| |||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||
Afb. 2 Tweede deel van de maand januari, met de eerste strofe van de cisiojaan en een ander jaardicht (Philadelphia, University of Pennsylvania, Ms. 739 (olim Dutch 1), fol. 3v).
| |||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||
en van toelichting voorzien.Ga naar voetnoot32 Hij is hieronder in de linkerkolom weergegeven. In de rechterkolom staat een tweede berijmde tekst die, zoals uit de opstelling blijkt, simultaan met de cisiojaan in de kalender is opgenomen (vgl. afbeelding 2). Het gaat om een moraliserend jaardicht dat op het eerste gezicht een samenhangend geheel vormt - het bestaat uit twaalf strofen van vier verzen met rijmschema ABAB - maar bij nader inzien vertonen de opbouw, de thematiek en ook het perspectief ervan een grote verscheidenheid. Uit de eerste twee strofen zou men bijvoorbeeld kunnen afleiden dat het gedicht een berijmd overzicht zal bieden van de voornaamste feesten uit de kalender, vieringen die ook in de cisiojaan zijn vermeld. Zo wordt in de januari-strofe verwezen naar de besnijdenis van Christus en naar het bezoek van de Drie Koningen, de eerste gebeurtenissen uit het leven van Jezus waaraan ook de cisiojaan refereert (Snijt; coninck). In de tweede strofe is de inhoud eveneens aan het eerste feest gekoppeld waarnaar de cisiojaan verwijst. Op Lichtmis herdenkt men namelijk enerzijds dat Maria (vrou) zich aan het joodse zuiveringsritueel in de tempel onderwierp, en anderzijds dat ze bij die gelegenheid haar kind aan de Heer aanbood. De tweede strofe is niet van een moraliserende les voorzien, maar de eerste wel (Hy is wijs die in sijn joncheden / Van sonden wacht ende tot gode keert). Het is goed mogelijk dat ook die aan de cisiojaan is gerelateerd. De dichter zou zijn boodschap dan tot de jongelui gericht hebben die zich tijdens het ponsen - benaming voor een Hollands vrijersfeest (zie aantekening bij vs. 2) - iets te werelds gedroegen. Die op zich evenwichtige inhoudelijke structuur wordt vanaf strofe drie niet verdergezet. De koppeling van het gedicht aan de cisiojaan wordt losser en de inhoud van de respectieve strofen is alleen nog verbonden met de kalendermaand waaronder de strofe is genoteerd. Bovendien verschuift de aandacht vanaf de derde strofe naar de veranderingen die de natuur in de loop van het jaar ondergaat. In april wordt nog even teruggekeerd naar een belangrijk moment in Christus' leven, zijn kruisdood, maar dat is dan ook de laatste keer. Over de geboorte van Jezus wordt in de decembermaand bijvoorbeeld met geen woord gerept. Uit de ‘kruisigingsstrofe’ kan trouwens worden afgeleid dat dit gedicht en de kalender niet samen passen: in de kalender wordt weliswaar verwezen naar de gebeurtenissen rond Pasen, maar dan wel in de maand maart (de 27ste), niet in april. Vanaf de meimaand lijkt het gedicht in een stramien te zijn terechtgekomen dat de moeite waard was te vervolgen. De structuur heeft vanaf dan een stabiel karakter: in de eerste twee verzen wordt over het algemeen naar de natuur verwezen, in de twee laatste volgt een levens- of zedenles. De slotverzen in de meimaand - Weest vrolick wildy leven lanck / Leeft wel wildy altijd vrolick sijn - keren zelfs in min of meer dezelfde gedaante op het einde van het gedicht terug (december). Dat ‘aardse’ motto moet de dichter dus dierbaar zijn geweest, en ook in de andere ‘lessen’ ontbreekt meestal een (expliciete) verwijzing naar God. Dat kan erop wijzen dat de dichter, in tegenstelling tot wat we uit het einde van de eerste strofe meenden te kunnen afleiden (zie hier- | |||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||
boven), niet in de eerste plaats de intentie had de gebruiker van het boek te ‘bekeren’. Een religieuze levenshouding kunnen we bij de dichter evenwel moeilijk negeren (Van herten mach hi wel vrolick sijn / Die hem in god alleen verblijf; september). De meimaand blijkt overigens ook nog om een andere reden een keerpunt in het gedicht te zijn. In de eerste vijf maanden wordt een en ander namelijk door een ‘externe instantie’ verhaald, maar daarna blijkt plots de maand zelf aan het woord te zijn: Meenich in my hem seer verblijt (juni). Hetzelfde is het geval in de juli- (morwen ic doe), september- (in minen tijt) en oktober-strofe (idem). Dat in die laatste twee maanden tweemaal dezelfde zinssnede wordt gebruikt om dat perspectief duidelijk te maken, dat er een breuk na de meimaand is en dat het gedicht ook anders nauwelijks van enige samenhang getuigt, kan erop wijzen dat het om een ad hoc-tekst gaat die zonder veel redactiewerk aan het perkament is toevertrouwd. We kunnen ons bovendien afvragen of de tekst niet in (minstens) twee bewegingen tot stand is gekomen. In een eerste zouden de strofen januari-mei zijn gedicht en voor de tweede zou de dichter zich op de laatstgeschreven strofe hebben georiënteerd om verder te schrijven. In mey, de aanvang van de vijfde strofe, zou hij dan verkeerd kunnen hebben geïnterpreteerd als in my, om vanaf dan meer dan eens de maand als dichtende instantie te hebben genomen. Ga naar margenoot+ Dit is die calendier op die hant in duytsche [januari]
Ga naar margenoot+ Snijt vleys voer onsen coninck jan
Tmommen bancketten tponsen coemt anGa naar voetnoot33
Par le bas nies sprack goet walsch
Pouwels is van herentalsGa naar voetnoot34
In dese maent is god besneden
Ende van drie groote coningen gheeert
Hy is wijs die in sijn joncheden
Van sonden wacht ende tot gode keert
[februari]
Ga naar margenoot+ Want vrou blasus aecht mint
Soe wort die scoelmeester blint
Valentijn hael salf ten briel
Op pieter mathijs soons cachielGa naar voetnoot35
Een maghet suver ende onbesmet
Haer kint inden tempel heeft gepresenteert
Om te voldoen der joedtschen wet
Die sulcke gewoente hadde gheleert
| |||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||
[maart]
Ga naar margenoot+ Ist nu alst plach
Sijn die kinder vrolick op gregoris dach
Want geertruyt nam een grooten stock
Doen vrou backers sleepte dat block
In maert sprutet uuter aerden
Gras loef cruyt ende ruikende blomen
Hy moet sijn van goeder waerden
Wel leven die te gode wil comen
[april]
Ga naar margenoot+ Te romen broes breeroe riep
Doen hy by nacht inden tibur liep
Alle wercke daghen
Jorijs marcus loepen jaghen
Christus is anden cruys gestorven
Om ons: ende vander doot verresen
Waer doer den duvel is verdorven
Ende ons genade ende gracy vercreghen
[mei]
Ga naar margenoot+ Philps hutcruyst jan craybechtGa naar voetnoot36
Nae dat verroeste .pan .ser .hi steekt
Om dat pylatus staet in die ere
Urbaen de scrijft om de peGa naar voetnoot37
In mey soe hoertmen der vogelen sanck
Ende soectmen cruyt om te doen medecijn
Weest vrolick wildy leven lanck
Leeft wel wildy altijd vrolick sijn
[juni]
Ga naar margenoot+ Honger maect rau bonen soet
Die saus seit ool is goet
By nacht soe sijn alle catten grau
Jan leyt en slaept by pier pau
Meenich in my hem seer verblijt
Aensiende veel vruchten opter aerden
Die daer nae in seer corter tijt
Sterft wort begraven inder aerden
[juli]
Ga naar margenoot+ Tapt vrou of martijn die zwart sal u slaen
Soe sal margriet scheiden gaen
Een bloetsweer creech magdaleen
Jacob liep om bult int veenGa naar voetnoot38
Alle vruchten die opter aerden sijn
Morwen ic doe ende daer toe ripen
Wair doer die maecht des sceppers dijn
Kent condy hem anders niet begrypen
[augustus]
Ga naar margenoot+ Pieter steven hardebolGa naar voetnoot39
Verrien laurens endt ypol
Vrouwe laet jan de mamme suyken
Barthelmees is een kol kuykenGa naar voetnoot40
Nu mach hi mayen die heeft gesayt
Ist dat hem god die gracie gheeft
Meenich sayt dat een ander mayt
Of mayt dat een ander gesayt heeft
| |||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||
[september]
Ga naar margenoot+ Gillis mach wel sijn droech sijn nat
Daer om wort hy becruyst watGa naar voetnoot41
En lambrecht scaecte mat maurijs
Op scrijtscoen daem reet opt ijsGa naar voetnoot42
Koren haver erweten ende wijn
Men vint gemeenlick in minen tijt
Van herten mach hi wel vrolick sijn
Die hem in god alleen verblijt
[oktober]
Ga naar margenoot+ Remis twee francoysen slouch
Ont mis victor den prijs ontdrouchGa naar voetnoot43
Doen sach lucas quirijn sterven
En crispijn mit symon erven
In minen tijt oflestmen wijn
Waer om weest vrolick laet trueren staen
Hy en mach van herten niet vrolick sijn
Die mit swaren sonden is belaen
[november]
Ga naar margenoot+ Heyl ziel huyb set cost voor wilbrort
Om een mar le int nest gestoertGa naar voetnoot44
Oock lijsbeth briet een zwan
Daer catrijn of at end an
Al dat gesproten is uuter aerden
Verdorret sterft ende oock vergaet
Wair om die levet opter aerden
Die sonden laet eer u die doot ondergaet
[december]
Ga naar margenoot+ Loy v leer barvoets claes caerGa naar voetnoot45
Vrou venus sidt by lucifer
In minnen soe wort thomas gedoot
Kors stef jans kint viel int sloot
Nu dancket god die u heeft gegeven
Verstant goet ende daer toe wesen
Weest vrolick wildi lange leven
Leeft wel wildy ewich vrolick wesen
De volgende feesten zijn in de cisiojaan terug te vinden:Ga naar voetnoot46
| |||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||
Uit het heiligenbestand in de cisiojaan blijkt overduidelijk dat het geheugendicht voor het Utrechtse diocees was bedoeld.Ga naar voetnoot49 Verder kunnen we afleiden dat de cisiojaan in heel grote mate, maar niet volledig, gelijkloopt met de kalender waarin hij is opgenomen. Een aantal heiligenfeesten zijn in de kalender namelijk wél, maar in de cisiojaan niet gemarkeerd of omgekeerd (zie ook hierboven). Omdat er, voorzover kon | |||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||
worden nagegaan, evenwel geen vieringen enkel in de kalender of in de cisiojaan voorkomen, kunnen we ervan uitgaan dat de ‘foutjers het gevolg zijn van onoplettendheden die er tijdens het kopiëren zijn ingeslopen.Ga naar voetnoot50 De kalender en de cisiojaan zijn met andere woorden naar alle waarschijnlijkheid in dezelfde plaats tot stand gekomen, zoals hierboven al is aangegeven, ergens in het laatmiddeleeuwse Holland. | |||||||||||||||||||||
Functie van de Philadelphia-cisiojaanCisiojanen vertegenwoordigen de gebruikspoëzie op optimale wijze: een cisiojaan had namelijk als enige bestaansreden de ‘gebruiker’ in staat te stellen de plaatselijke heiligenkalender aan de hand van de berijmde tekst te allen tijde te reconstrueren. De extreem strenge eisen van het genre - elke strofe telt evenveel lettergrepen als de maand dagen en de verwijzingen naar de respectieve feesten moeten op een welbepaalde syllabe vallen - leveren dan ook in bijna alle gevallen een voor niet-ingewijden absoluut nonsensgedicht op. Dat is echter irrelevant: het inhoudelijke en esthetische waren in se aan de functie ondergeschikt. Van belang moet wel geweest zijn dat de tekst zich vlot liet memoriseren. Omdat spitsvondige of welluidende verzen beter in het geheugen blijven hangen, heeft het genre zonder twijfel dichters uitgedaagd om de flexibiliteit van hun talent te beproeven. Dat moet ook het oogmerk zijn geweest van de auteur verantwoordelijk voor het exemplaar in het Philadelphia-handschrift. Die cisiojaan is ‘rijker’ dan de totnogtoe bekende Middelnederlandse en bij een grondige lezing valt op dat er voor een goed gebruik nogal wat achtergrondkennis is vereist. Hoe meer de gebruiker niet vertrouwd was met wat hij van buiten moest leren, des te moeilijker werd het hem of haar immers om de tekst te onthouden. Wat in deze creatie gevergd wordt, is beduidend meer dan in andere cisiojanen: niet alleen moest de gebruiker, ondanks de volkstalige tekst, toch een aantal Latijnse liturgische termen beheersen - de lettergrepen verwijzen soms naar het Latijn (nativitas, decollatio, archangelus optimus) - maar ook van andere gebieden was kennis nodig. Zo hielp het de gebruiker dat hij noties van het Frans had (januari) en dat hij wist dat de Tiber een rivier is die door Rome stroomt (april). Er werd dus waarschijnlijk voorondersteld dat hij met de Latijnse cultuur vertrouwd was (zie ook Venus in december). Bekendheid met de volkstalige spreekwoorden (juni) - mogelijk via de Proverbia seriosa (zie hieronder) - vormde evenzeer een voordeel. De cisiojaan is met andere woorden geschreven op het lijf van iemand die gestudeerd had én gebaat was bij het van buiten kennen van de Utrechtse heiligenkalender. Een belangrijke bijkomende kwalificatie was dat de gebruiker geenszins aanstoot mocht nemen aan de bijwijlen ‘ruwe’, maar ongetwijfeld grappig bedoelde passages in de cisiojaan. Zo worden in januari een aantal volksfeesten vermeld die weliswaar aan een liturgisch feest waren gekoppeld, zoals het ponsen (vs. 2), maar waarvan de ‘uitvoering’ verder geen uitstaans met het christelijke geloof had. Er zijn de verwijzingen naar kansspelen (mei), er wordt gescholden (Barthelmees is een kol kuyken), vrouwen worden bedreigd met slagen (juli), mannen effectief afgeranseld (Re- | |||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||
mis twee francoysen slouch) of gedood (december). Het sterven zelf is op cynische dan wel nuchtere wijze aan erven gekoppeld (oktober). En wat te denken van Vrou Venus die bij Lucifer zit, maar terzelfder tijd refereert aan het feest van Maria Ontvangenis? Men neemt aan dat cisiojanen in het onderwijs functioneerdenGa naar voetnoot51 en van de volkstalige, laatmiddeleeuwse psalters uit het noorden die de versie van de Moderne Devotie bevatten, weten we dat ze in de grote meerderheid van de gevallen door vrouwen van de derde franciscaanse orde in Holland werden gebruikt.Ga naar voetnoot52 Het is evenwel weinig waarschijnlijk dat die algemene observaties op de cisiojaan en de psaltervertaling in het Philadelphia-handschrift van toepassing zijn. De ‘rijmkalender’ lijkt nauwelijks geschikt om in het hoofd van scholieren of vrome vrouwen opgeslagen te worden en het psalter zelf is niet bedoeld voor theologisch ongeschoolden. De marginale aantekeningen in het Philadelphia-handschrift verwijzen namelijk net zoals in de Vorsterman-bijbel van 1528 naar het Hebreeuws: van een aantal woorden, uitdrukkingen en verzen is dus opgegeven hoe de Nederlandse versie zou luiden indien die rechtstreeks uit de Hebreeuwse grondtekst zouden zijn vertaald, zonder via het Latijn te passeren.Ga naar voetnoot53 Initiatieven om naar de oorspronkelijke bijbeltekst terug te keren - iets wat later ook Erasmus en Luther deden - konden in Rome echter op weinig enthousiasme rekenen. De Latijnse Vulgaatvertaling werd er beschouwd als de enige geldende bijbelversie, een visie die op het Concilie van Trente (1546) officieel werd vastgelegd.Ga naar voetnoot54 Er moet hier kort op gewezen worden dat de Latijnse teksttraditie er in de middeleeuwen voor wat het psalter betreft enigszins anders uitzag dan voor de rest van de bijbel. Er circuleerden immers verschillende Latijnse versies van de psalmen.Ga naar voetnoot55 Twee daarvan, beide van de hand van Hiëronymus (†420), hebben een ruime verspreiding gekend. De oudste is een vertaling naar de Griekse tekst in de Septuagint die later, onder de naam Psalterium Gallicanum, de enige Latijnse psaltertekst in de liturgie werd. De jongste van de twee maakte Hiëronymus als onderdeel van de volledige bijbelvertaling die we nu kennen als de Vulgaat. Dat psalmboek, het zogenoemde Psalterium iuxta Hebraicum, brak evenwel nooit door: het gebruik bleef tot de geleerdenkamer beperkt. Zelfstandige psalters die in de liturgie of in het privé-gebed werden gebruikt, vertegenwoordigen met andere woorden steeds het Psalterium Gallicanum. Dat geldt ook voor het psalter van de Moderne Devotie en de hoofdtekst van het Philadelphia-psalter. Bij de laatste zijn er evenwel allerlei marginale aantekeningen opgenomen die wijzen op een diepgaande studie van de psalmenexegese én op een bewustheid van de verschillen tussen de liturgische en de ‘geleerde’ versie van het psalter. De notities in de marge refereren namelijk niet alleen aan dat psalter dat Hiëronymus uit de Hebreeuwse grondtekst vertaalde, maar ook aan de Glossa Ordinaria en de bijbelcommentaren van Nicolaas van Lyra (†1349). In die werken zijn alternatieve, meer bij de Hebreeuwse grondtekst aansluitende Latijnse vertalingen van bepaalde bijbelpassages te vinden, en die werden in het Philadelphia-psalter naar het Middelnederlands over- | |||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||
gezet en in de marge geplaatst. Een ander opmerkelijk verschil met de bekende Middelnederlandse psalters uit het noorden is het volledig ontbreken van verwijzingen naar de liturgie. In de overige psalmboeken valt uit de opzet of uit de rubrieken meestal af te leiden welke psalmen in welke viering moesten worden gezongen. Niet zelden zijn er ook vertalingen van andere liturgische teksten zoals antifonen of lessen (lectiones) opgenomen. Die koppeling aan de liturgie is er in het Philadelphia-psalter niet. Dat alles wijst erop dat zowel de gebruiks- als de ontstaanscontext van dat boek grondig verschillen van die van de psalters van de Moderne Devotie. | |||||||||||||||||||||
Nog een tekst van Cornelius Aurelius (ca. 1460-1531)?Dat de bovenstaande cisiojaan in het onderwijs functioneerde, is weinig waarschijnlijk. Toch zit er in het gedicht nogal wat schoolse kennis verwerkt. Kan het bijvoorbeeld toeval zijn dat Honger maect rau bonen soet en By nacht soe sijn alle catten grau (juni) in praktisch dezelfde vorm voorkomen in de Proverbia communia of seriosa, die spreekwoordencollectie die omstreeks 1483 voor het eerst werd gedrukt en ook in het onderwijs zou zijn gebruikt?Ga naar voetnoot56 Volgens Meadow waren de Proverbia communia een hulpmiddel bij het onderricht in het Latijn.Ga naar voetnoot57 Oorspronkelijk zouden Nederlandse spreekwoorden aan de scholieren zijn gedicteerd en moesten de jongeren bij wijze van taak de uitdrukkingen naar het Latijn overzetten. Het samenbrengen van de spreekwoorden zou tot een verzameling als de Proverbia communia hebben geleid, waarin de Nederlandse exemplaren van hun Latijnse pendant zijn vergezeld. Meadow zag dan ook een verband tussen verschillende steden waar de Proverbia communia werden gedrukt en de daar aanwezige Latijnse scholen - Deventer, Delft, 's-Hertogenbosch, Zwolle en Keulen -, instellingen die niet zelden banden met de broeders van het gemene leven hadden. Dat brengt ons weer bij de psaltervertaling in het Philadelphia-handschrift. Die zou namelijk het werk kunnen zijn van Cornelis Gheritsz. van Gouda (ca. 1460-1531), alias Cornelius Aurelius,Ga naar voetnoot58 een kannunik die in Deventer onderricht had gekregen, in de Lebuinusschool van de broeders van het gemene leven. Later verbleef hij afwisselend in St.-Martinus op den Donk, ten zuiden van Schoonhoven, en in St.-Hiëronymusdal bij Leiden. Het eerste klooster behoorde tot het Kapittel van Sion en het tweede, beter bekend als Lopsen, maakte deel uit van het grotere Kapittel van Windesheim. De ‘christen-humanist’ Cornelius Aurelius was een tijdlang bevriend met Erasmus en heeft de meest diverse teksten geschreven, zowel in het Latijn als in de volkstaal en zowel in verzen als in proza.Ga naar voetnoot59 Daartoe behoort, zo neemt men algemeen aan, ook de zogenoemde Divisiekroniek (1517). Dat werk, een geschiedenis van in | |||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||
hoofdzaak Holland, getuigt onder meer van Cornelius' fascinatie voor de regio waarin hij werd geboren. Zou het kunnen dat Cornelis Gheritsz. van Gouda daarnaast niet alleen verantwoordelijk is voor de psaltervertaling, maar ‘ter ontspanning’ ook een cisiojaan heeft geschreven op basis van een bestaand model? In elk geval moet de maker bijna zeker in geestelijke kringen worden gezocht en in het gedicht is Cornelius' voorliefde voor Holland en de volkstaal zonder meer terug te vinden. Vanzelfsprekend wijst ook de co-text in de richting van de geleerde kloosterling. Wie de auteur ook zij, vermoedelijk is hij niet van nul begonnen, maar heeft hij zich op een bestaande tekst gebaseerd. Dat kan degene zijn die Van Veerdeghem en Tervooren hebben uitgegeven, maar het zou ook om een ouder, mogelijk nog eenvoudiger model kunnen gaan dat in het Utrechtse diocees verspreid was en waarop de beide cisiojanen dan geïnspireerd zijn. Een en ander is bijvoorbeeld uit de maand februari af te leiden. Daar heeft de ene cisiojaan Hoert hier Valentyn lopt ons di (sic) wynGa naar voetnoot60 en die in het Philadelphia-handschrift Valentijn hael salf ten briel (door mij,YD, onderstreept). Het dreigende Tapt vrou of martijn die zwart sal u slaen in het psaltermanuscript lijkt een niet-toevallige variant te zijn van het onschuldiger Tapt, vrou, wilt Martyn doch scenken. Dat Valentijn niet noodzakelijk iets hoeft te halen of de vrouw niet per se hoeft te tappen, blijkt uit het feit dat die beide werkwoorden niet verbonden zijn aan een specifiek liturgisch feest dat in respectievelijk februari of juli werd gevierd. Volledige vergelijking van de twee gedichten uit het Utrechtse diocees maakt duidelijk dat het exemplaar in het Philadelphia-manuscript over het algemeen complexer is en met meer fantasie tot stand is gekomen dan de door Van Veerdeghem en Tervooren uitgegeven cisiojaan. De enige vraag die nog rest, is hoe we de ‘ruwe’ passages met de geestelijke Cornelius Aurelius moeten rijmen? Het is uit de (Latijnse) middeleeuwse poëzie weliswaar genoegzaam bekend dat religieuzen niet altijd zeemzoete verzen produceerden, maar mogelijk is er nog een andere verklaring. Als Cornelius inderdaad de psaltertekst heeft vervaardigd, dan moet dat in zijn jaren als jongvolwassene zijn gebeurd.Ga naar voetnoot61 Hij zou daarmee trouwens niet de enige auteur zijn die zich, vooraleer hij tot zijn belangrijkste werken kwam, in het Latijn bekwaamde door bijbelse of liturgische teksten naar het Nederlands te vertalen.Ga naar voetnoot62 De wereldse toon van de cisiojaan kunnen we dan verklaren door aan te nemen dat hij in die periode van zijn leven nog in de ban was van de vagantenpoëzie waarmee hij in zijn studententijd (Keulen, Leuven en Parijs) in aanraking kan zijn gekomen. Hoe het ook zij, het lijkt weinig waarschijnlijk dat velen het bijzondere gevoel voor humor in de cisiojaan zullen hebben gedeeld. Het heeft er daarom alle schijn van dat dit gedicht oorspronkelijk voor een erg klein publiek was bedoeld, misschien alleen voor de auteur zelf.Ga naar voetnoot63 | |||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||
Samenvattende conclusieCisiojani, Latijnse gedichten waarvan de vroegste vermoedelijk omstreeks 1200 in Duitstalig gebied werden geschreven, kregen vanaf de veertiende eeuw tegenhangers in de volkstaal. Ook uit de laatmiddeleeuwse Nederlanden zijn volkstalige cisiojanen overgeleverd, maar een exhaustieve studie van die gedichten dient nog te gebeuren. In het bovenstaande kon alvast een verband worden gelegd tussen twee lettergreepcisiojanen, een al langer bekende en een tekst uit een Middelnederlands psalter dat tot voor kort nog maar weinig was bestudeerd. De auteur van het ‘psalterexemplaar’ vierde zijn talenten hoogstwaarschijnlijk bot op de andere, mogelijk oudere cisiojaan en dat resulteerde in een gedicht dat voor een select publiek was bedoeld. Er wordt bij de gebruiker namelijk kennis van de Latijnse cultuur en de liturgische terminologie voorondersteld. Opvallend is daarnaast de enigszins ruwe toon van het gedicht. Die lijkt op het eerste gezicht moeilijk te rijmen met de aanwezigheid in een Middelnederlands psalter, maar toch is net uit de aard van dat laatste tekstencomplex een verklaring af te leiden. Dit volkstalig, exegetisch psalter was namelijk niet voor theologisch ongeschoolden bedoeld, maar voor ‘christen-humanisten’. Het is ook in die kringen dat de psalterversie én de cisiojaan moeten zijn ontstaan, een milieu waar men - dat blijkt nog maar eens - niet alleen het Latijn hoog in het vaandel droeg, maar ook de volkstaal erg genegen was. Daar zal men de bijwijlen vreemde zegging in de cisiojanus ongetwijfeld in de juiste context hebben kunnen plaatsen. | |||||||||||||||||||||
ZusammenfassungEine bisher kaum untersuchte mittelniederländische Handschrift (Philadelphia, University of Pennsylvania, Ms. 739 (olim Dutch 1)) enthält, neben einer bemerkenswerten Übersetzung der Psalmen, auch einen außergewöhnlichen Cisiojanus in der Volkssprache. Dieser Psalter war nicht, wie die meisten anderen mittelniederländischen Psalterien, für jemand aus dem Kreis der holländischen Tertianerinnen intendiert, sondern für eine Person, die nicht ohne Kenntnisse der Bibelexegese war. Der Cisiojanus stellt ebenfalls höhere Ansprüche an den jeweiligen Benutzer: Kenntnisse des Lateinischen und der (lateinischen) Liturgie sind für eine richtige Anwendung vorausgesetzt. Die text- und überlieferungsgeschichtlichen Analysen brachten ans Licht, dass dieser Text in Holland geschrieben worden ist, höchstwahrscheinlich in der zweiten Hälfte des 15. Jahrhunderts. Er könnte aus der Feder des Cornelius Aurelius (o ca. 1460) stammen, einem aus Gouda gebürtigen Regularkanoniker. Der Benutzerkreis würde sich dann aus Geistesgenossen dieses ehemaligen Freundes von Erasmus zusammensetzen, aus christlichen Humanisten mit Kenntnissen des Lateinischen, allerdings mit einer Vorliebe für die Muttersprache. | |||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||
Adres van de auteur: Universiteit Gent - Nederlandse Literatuur Blandijnberg 2 b-9000 Gent Youri.Desplenter@UGent.be | |||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||
|
|