De studie heeft het karakter van een veelomvattend naslagwerk. Bovendien is het algemeen theoretische, narratieve kader zeer uitvoerig geschetst en zijn er enkele kenmerkende teksten, zoals de Parthenopeus van Blois en de Ferguut, en bijzondere auteurs, zoals Maerlant, uitgelicht en bestudeerd vanuit dit verhaaltechnische gezichtspunt. Faems is erin geslaagd vrijwel de hele Middelnederlandse ridderepiek in haar onderzoek te betrekken. Dat zijn zo'n zeventig romans, fragmenten, soms zelfs snippers en enkele ongeïdentificeerde teksten met een (vermoedelijk) ridderlijke thematiek. De inperking is een traditionele, op basis van moderne generieke criteria. In het laatste deel van de studie komt die traditionele onderverdeling op enigszins gespannen voet te staan met de uitkomsten van het onderzoek van Faems, en blijken categorieën als lai, Arturroman, Karelroman en historiografie wat het vertellerscommentaar betreft vooral ook veel overeenkomsten te bezitten.
Het boek van Faems bestaat uit drie delen. Deel 1 beschrijft het brede literairwetenschappelijke kader voor dit narratologische onderzoek. Het draait vooral om begripsvorming en definities betreffende vertelinstantie en vertellerscommentaar. Het onderzoek wordt in dit hoofdstuk ingebed in de gangbare theorieën. Faems past die theorieën toe op de Middelnederlandse teksten en weet op een soms wat zakelijke, maar wel heldere wijze Nederlandse aanduidingen, zoals bijvoorbeeld. ‘auctoriale vertelinstantie’ te verbinden met internationaal meer gangbare noties. Ik kan me voorstellen dat dit hoofdstuk goede diensten zal kunnen bewijzen bij colleges verhaalanalyse.
Moderne theorieën kunnen slechts ten dele toegepast worden op Middelnederlandse teksten, zo blijkt, omdat de vertelinstantie van middeleeuwse verhalen vaak veel ‘gelaagder’ is dan die van hedendaagse romans. Faems laat zien dat achter de ‘ic’ in een Middelnederlandse tekst verschillende instanties kunnen schuilgaan: de verteller, een latere bewerker, compilator, vertaler of de kopiist. Het is lastig - zo niet onmogelijk - deze lagen van elkaar te onderscheiden. Voor de epische teksten in het bijzonder geldt tevens dat ze vooral in de voordracht gefunctioneerd moeten hebben. De verteller wordt in zo'n situatie letterlijk zichtbaar en is dan afhankelijk van de interpretatie van een individuele voorlezer of voordrachtskunstenaar, die door zijn fysieke aanwezigheid een eigen draai aan het verhaal kan geven. Anderszins is het duidelijk dat auteurs bij het schrijven ook bewust rekening gehouden moeten hebben met een vertolking voor een publiek, getuige de veelvuldige verzoeken om stilte, die echter ook weer literaire topoi kunnen zijn, zoals uit eerder onderzoek is gebleken.
Deel 2 is het belangrijkste deel van de studie. Het bevat een uitvoerige analyse van de verschillende soorten vertellerscommentaar. Faems geeft talloze voorbeelden met betrekking tot inhoud, vorm, context en functie. Belangrijk is dat zij een nuttig onderscheid maakt tussen structuur aanbrengende commentaren, zoals overgangsformules, aandachtsformules, vooruit- en terugverwijzingen en meer inhoudelijke commentaren, zoals brevitasformules, bronverwijzingen en waarheidsbetuigingen, oordelen en didactische commentaren. Daarnaast constateert Faems dat verschillende soorten commentaar vaak in combinatie voorkomen, maar ook dat de soorten niet altijd even goed te scheiden zijn, zoals bronverwijzingen en waarheidsbetuigingen. Dit gaat zeker op als ze een functie hebben als stoplap.
Dit gedeelte van de studie bevat vele nuttige voetnoten met vergelijkingsmateriaal, zodat er bij ieder besproken voorbeeld tientallen andere vindplaatsen gegeven worden. Wat opvalt is dat de studie geen index bevat. Een cd-rom (ruim 500 pagina's bijlagen met alle voorbeelden en vindplaatsen) is daarvoor in de plaats gekomen en biedt een ordening per soort vertellerscommentaar en per tekst. Resultaten zijn in percentages opgenomen in tabellen. Een goudmijn voor wie overeenkomsten zoekt, of juist verschillen. Hoewel de pdf-file gemakkelijk te doorzoeken is, had een eenvoudige index met titels en trefwoorden het boek zelf makkelijker hanteerbaar gemaakt.
Faems analyseert aan de hand van voorbeelden de vorm, de context en de functies van het vertellerscommentaar. Meestal levert die analyse geen interpretatieproblemen op en kan ze zich toeleggen op het beschrijven van verschillende soorten commentaren. Maar door de enorme hoeveelheid aan voorbeelden leest het boek niet echt lekker, en wordt een betoog node gemist. Soms is ook een diepere analyse gewenst, maar die wordt dan niet gegeven. Een voorbeeld is te vinden op pagina 375. Daar bespreekt Faems een passage uit de Wrake van Ragisel. De verteller benadrukt daar dat het vol-