Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2006
(2006)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||
Vrouwelijke auteurs in de middeleeuwen
| |||||||||||||||||||||||||||
De bomen in het genderbosDe Amerikaanse historica Joan Scott was de eerste die in 1986 in een roemrucht artikel het relationeel concept ‘gender’, de cultuurgebonden interpretatie en invulling van mannelijkheid en vrouwelijkheid, definieerde als ordeningsprincipe met een machtswerking. Deze ordening gebeurt niet alleen op het niveau van de subjectieve identiteit; genderkenmerken worden ook gekoppeld aan voorwerpen, beroepen, instituties, ideologieën en symbolen die op hun beurt het denken en handelen van mensen beïnvloeden. Er is dus een continue wisselwerking tussen de verschillende niveaus waarop gender werkzaam is. Oorspronkelijk beschouwde Scott gender ook als een nuttig analyse-instrument om sociale (machts)relaties te beschrijven vanuit het perspectief van geslachtsverschillen. Recent twijfelt ze echter aan de mogelijkheden ervan, omdat gender te weinig rekening houdt met anatomische sekse en lichamen. Zoals veel genderonderzoek/st/ers heeft Scott schrik voor biologisch determinisme.Ga naar voetnoot2 Genderbewustzijn moet en mag echter niet uitsluiten dat men aandacht besteedt aan de ‘biologische’ component, zeker bij het bestuderen van samenlevingen en periodes waar lichame- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||
lijkheid en anatomisch verschil een grotere rol spelen dan in de huidige westerse maatschappij.Ga naar voetnoot3 Elke samenleving heeft inderdaad eigen opvattingen over mannelijkheid en vrouwelijkheid en normen voor ‘normale’ mannelijkheid en vrouwelijkheid. Het feit dat deze opvattingen cultureel gebonden zijn, neemt echter niet weg dat aan de basis van een aantal daarvan biologisch bepaalde (fysieke en psychische) eigenschappen kunnen liggen - en misschien zelfs daarmee samenhangende gedragingen - die door elke cultuur op een specifieke manier worden geïnterpreteerd en gewaardeerd.Ga naar voetnoot4 Tijdens het opgroeien worden genderopvattingen bewust en onbewust doorgegeven door de opvoeders (m/v) - zij versterken aangeboren elementen en voegen genderspecifieke elementen toe - en in mindere of meerdere mate geïnterioriseerd door de betrokken jongeren. Tot voor kort was de opvoeding doorgaans, zoals Pierre Bourdieu stelt, een proces van ‘de naturalizering van de mannelijke dominantie’.Ga naar voetnoot5 Uiteraard wordt iemands maatschappelijke positie, identiteit of mogelijkheid tot zelfbeschikking niet enkel bepaald door zijn/haar sekse. Onderzoek/st/ers worden zich meer en meer bewust van de impact van een resem andere (al dan niet hiërarchisch geconnoteerde) verschillen die het effect van iemands sekse zowel kunnen neutraliseren als versterken. Naast de bekende trias sekse, ras en sociale klasse, blijken immers onder andere ook leeftijd,Ga naar voetnoot6 seksuele oriëntatie, burgerlijke status, economisch welzijn, religie, religieus statuut en intellectuele vorming een rol te spelen. Sommige van deze variabelen hebben mogelijk een biologische basis, andere zijn zeker zuiver cultureel bepaald. Hoewel ze in se genderneutraal zijn, zijn deze factoren doorgaans ‘gegendered’, dit wil zeggen dat ze iemands leven anders beïnvloeden naargelang die persoon in kwestie man of vrouw is.Ga naar voetnoot7 | |||||||||||||||||||||||||||
Middeleeuwse teksten en genderBij het bestuderen van middeleeuwse teksten worden we op verschillende manieren geconfronteerd met gender. Er zijn immers zowel mannelijke als vrouwelijke auteurs en zij kunnen zowel voor een mannelijk publiek schrijven als voor een vrouwelijk of gemengd publiek. Het is een bekend gegeven dat niveau van geletterdheid en theologische scholing en doorgaans ook de taal die middeleeuwse auteurs gebruiken, afhangen van hun religieus statuut en/of hun sekse.Ga naar voetnoot8 Om een genuanceerd beeld te krijgen van de relatie tussen gender en auteurschap in de middeleeuwen, en meerbepaald ook tussen vrouwen en auteurschap, moeten we dus niet alleen vrouwelijke en mannelijke auteurs | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||
met elkaar vergelijken maar ook mannelijke auteurs onderling.Ga naar voetnoot9 Mannen lijken zich immers veel meer dan vrouwen zowel tegenover de andere sekse als tegenover andere groepen mannen te definiëren.Ga naar voetnoot10 Wanneer we personen van dezelfde sekse vergelijken, zitten we volop op het terrein van gender. Dan kan blijken dat bepaalde mannen zich maatschappelijk in een ‘vrouwelijke’ positie bevinden en bepaalde vrouwen in een ‘mannelijke’. In de middeleeuwse maatschappij zijn de verschillen tussen leken en religieuze mannen bijvoorbeeld groter dan die tussen vrouwelijke leken en religieuzen: vrouwen moeten immers aan eenzelfde ideaalbeeld beantwoorden en hebben meer gemeenschappelijke ervaringen dan mannen.Ga naar voetnoot11 Anderzijds staat de mannelijkheid van religieuzen door het ideaal van celibaat en geweldloosheid in bepaalde opzichten dichter bij vrouwelijkheid dan bij lekenmannelijkheid waar seksuele potentie en fysieke kracht centraal staan.Ga naar voetnoot12 Ook wanneer men op zoek gaat naar specifiek vrouwelijk schrijven - dit wil zeggen naar onderwerpen, beeldspraak en stijlfiguren die meer geassocieerd worden met vrouwen als groep dan met mannen - en naar het zelfbeeld van vrouwelijke auteurs is vergelijking met en tussen mannelijke auteurs nodig. Dan pas kan men eventueel bepalen wat in geschriften van één van beide seksen in een voldoende mate voorkomt om als genderspecifiek beschouwd te worden. Een genderbenadering impliceert echter ook dat men niet alleen op zoek gaat naar genderverschillen maar ook naar wat genderneutraal is, dit wil zeggen naar ‘omstandigheden’ waarbij sekse en/ of gender niet of nauwelijks speelt. Ondanks de sterke link tussen de propaganda voor het celibaat en de verspreiding van misogynie en misogamie, zou het genderneutrale element in religieuze kringen in theorie groter moeten zijn gezien het centrale gelijkheidsprincipe van de christelijke boodschap, de sekseloosheid van de ziel, en het feit dat God de grote Andere is voor religieuze mannen en vrouwen.Ga naar voetnoot13 Het feit dat de meerderheid van de mannelijke auteurs clericus is, maakt van hen daarom nog geen monolithische categorie qua opvattingen bijvoorbeeld over sekse en gender. Studies als die van Jacqueline Murray (1995, 1998) en Joan Cadden (1993) hebben aangetoond dat de middeleeuwse auteurs terzake zeer diverse visies hadden en dat die zeker deels gebonden waren aan welbepaalde genres of specifiek aan een welbepaald discours.Ga naar voetnoot14 Ook de sekse, het religieus statuut en de leeftijd van het geïntendeerde publiek - en het hiermee samenhangende niveau van geletterdheid - kunnen de inhoud en vorm van een tekst bepalen. De relatie tussen de auteurs en hun publiek kan immers (intellectueel-moreel) hiërarchisch of collegiaal zijn. In het laatste geval is de relatie er één | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||
tussen personen van gelijke sekse en gelijk niveau van scholing; in het eerste geval worden minder geletterde leken, novicen of semi-religieuzen van beide seksen aangesproken door geletterde mannelijke auteurs.Ga naar voetnoot15 Het is deze relatie waarmee ik, naast sekse van auteur en publiek, rekening wil houden in mijn eigen onderzoek vanuit genderperspectief. In wat volgt wil ik eerst kort aandacht besteden aan de evolutie van middeleeuwse vrouwengeschiedenis en feministische literatuurkritiek. Vervolgens komen de volgende onderwerpen aan bod:
Aan het einde van mijn bijdrage wil ik kort de mogelijkheden van de genderbenadering illustreren aan de hand van een aantal levensbeschrijvingen van moderne devoten. | |||||||||||||||||||||||||||
Vrouwengeschiedenis en feministische literatuurkritiekDe interesse voor vrouwen in het verleden is pas echt op gang gekomen in het kielzog van het feminisme van de tweede golf. Vrouwelijke historici wilden in eerste instantie vrouwen zichtbaar maken en hun onzichtbaarheid in de historiografie verklaren. Zij hebben een schat aan potentiële bronnen voor vrouwengeschiedenis blootgelegd.Ga naar voetnoot16 Na een fase waarin historicae vrouwen in het verleden vooral zagen als slachtoffers van ‘het grote mannelijke complot’, legden ze vervolgens de nadruk op specifieke vrouwelijke vormen van macht. In deze periode, grosso modo de jaren tachtig, verschijnen van de hand van mediëvisten werken over het moederschap, over vrouwelijke heersers, over mysticae... Geleidelijk kwam er echter meer genuanceerde aandacht, niet alleen voor de relatie tussen mannen en vrouwen maar ook voor gender, voor de ‘geconstrueerde verschillen’ tussen beide seksen en tussen mannen en vrouwen onderling.Ga naar voetnoot17 Deze verschillende invalshoeken sluiten elkaar niet uit: voor bepaalde onderwerpen moet men nog altijd eerst ‘de vrouwen vinden’ voor men kan gaan vergelijken met mannen,Ga naar voetnoot18 laat staan dat het al vanzelfsprekend is mannen in het verleden vanuit genderperspectief te bestuderen. In de feministische literatuurkritiek vindt men een analoge evolutie en gelijkaardige tendensen: in een eerste fase het in vraag stellen van de canon, het herlezen van de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||
literatuur van mannen vanuit een feministisch bewustzijn, het herlezen en herwaarderen van de literatuur van bekende vrouwen en het toegankelijk maken van minder bekende vrouwelijke auteurs. Vervolgens hielden feministische literatuurwetenschappers zich ook bezig met het verklaren van de uitsluiting van vrouwen uit de canon, met het beschrijven en verklaren van hun positie als auteurs en met het ontwikkelen van nieuwe methodes van tekstanalyse en van nieuwe literaire theorieën.Ga naar voetnoot19 | |||||||||||||||||||||||||||
Het sociale profiel van vrouwelijke auteurs in de middeleeuwenWat nu specifiek het onderzoek naar middeleeuwse vrouwelijke auteurs betreft: figuren als Hadewijch, Beatrijs van Nazareth en Christine de Pisan werden al vroeg bestudeerd, niet omdat ze vrouwen waren, maar als boegbeelden van de literatuur in de volkstaal.Ga naar voetnoot20 Pas vanaf de jaren tachtig begon men vrouwelijke auteurs systematisch op te sporen en ontstonden er verschillende overzichtsstudies waarin een aantal figuren en hun werk voorgesteld werden, eventueel met fragmenten in vertaling.Ga naar voetnoot21 Net zoals in de middeleeuwse vrouwengeschiedenis duidelijk geworden was dat er veel meer bronnen waren voor onderzoek naar vrouwen dan men tot dan toe had aangenomen, bleek dat er ook veel meer vrouwelijke auteurs waren dan men ooit had gedacht. De cataloog is zeer rekbaar, zeker als men uitgaat van het middeleeuwse literatuurbegrip dat veel ruimer is dan het hedendaagse, omdat het alle teksten die niet uitsluitend een pragmatische functie hebben tot de literatuur rekent.Ga naar voetnoot22 Wat de genres betreft die vrouwen beoefend hebben en de talen waarin ze geschreven hebben: het is een bekend gegeven dat Latijn doorheen de volledige middeleeuwen in bepaalde opzichten als superieur beschouwd werd tegenover de volkstaal en dat vrouwen doorgaans minder grondig en minder systematisch Latijn leerden dan mannen. Zij waren immers uitgesloten van de clericale opleiding en van hogere - en later universitaire - (theologische) scholing. In de vroege middeleeuwen werd uiteraard door beide seksen in het Latijn geschreven. Het niveau van de auteurs varieerde echter sterk en het is zeker niet zo dat mannen altijd beter Latijn schreven dan vrouwen. De eerste vertalingen naar de volkstaal zijn te situeren in het kader van de lekenpastorale, maar omdat mogelijkheden om Latijn te leren voor vrouwen gaandeweg beperkter werden, zijn zij (noodgedwongen) vroeger dan mannen lees- en schrijfvaardig geworden in de volkstaal. Toch waren het doorheen de hele middeleeuwen hoofdzakelijk Latijns geschoolde clerici die de volkstalige literatuur produceerden. Vrouwen waren wel tweetalig in de zin dat zowel volkstalige als Latijnse tek- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||
sten een rol spelen in hun opvoeding en in hun dagelijks leven, en dit meer bepaald in het kader van liturgie en devotie.Ga naar voetnoot23 Vrouwen hebben vooral werken geschreven in de religieuze, didactische en mystiek-visionaire sfeer en dit vaker in proza dan in verzen.Ga naar voetnoot24 Ook op het vlak van de hoofse literatuur (lyriek en romans) zijn ze actief geweest. Hoewel religieuze vrouwen van adellijke of burgerlijke afkomst het literatuurlandschap domineren, vindt men ook een aantal lekenvrouwen en verschillende vrouwen met kinderen onder de middeleeuwse auteurs.Ga naar voetnoot25 De bekendste vrouwelijke auteur van de Karolingische periode Dhuoda profileert zich zelfs expliciet als echtgenote en vooral als moeder.Ga naar voetnoot26 Algemeen wordt gesteld dat vrouwen meer dan mannen over privé-onderwerpen geschreven hebben en vooral vanuit hun eigen ervaringen als ouder of als wereldlijke of spirituele echtgenote/geliefde. Vrouwen vermelden ook vaker dan mannen dat ze schrijven uit innerlijke noodzaak of onder goddelijke dwang.Ga naar voetnoot27 Ik kom hier nog op terug. | |||||||||||||||||||||||||||
Vrouwelijk auteurschap en genderspecifieke themata, beeldspraak en stijlkenmerkenDe speurtocht naar vrouwelijke auteurs heeft van meet af aan ook methodologische discussies met zich meegebracht, bijvoorbeeld rond auteurschap. Het feit dat vrouwen hun memoires in de volkstaal gedicteerd hebben aan een secretaris die ze in het Latijn noteerde, heeft de term quasi-autobiografieën gecreëerd;Ga naar voetnoot28 een verschijnsel als de veertiende-eeuwse dominicaanse nonnenboeken en de vijftiende-eeuwse zusterboeken heeft duidelijk gemaakt dat de literaire werken van vrouwen vaak het resultaat zijn van collectief auteurschap.Ga naar voetnoot29 Vrouwen lijken elkaar inderdaad vaker dan mannen geholpen te hebben bij het schrijven: een aantal boeken van Gertrud van Helfta en | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||
Mechtild van Hackeborn zijn bijvoorbeeld door medezusters opgetekend.Ga naar voetnoot30 Soms hebben vrouwen ook als ghostwriters gefungeerd, dit wil zeggen dat zij mondeling gepresenteerde ‘teksten’ hebben genoteerd, in casu preken van clerici. Een concreet voorbeeld zijn de vijftiende-eeuwse zusters van Jericho, recent bestudeerd door Thom Mertens. Zij hebben de collaties van Jan Storm opgetekend en uitgegeven.Ga naar voetnoot31 Vrouwelijke auteurs zijn ook van meet of aan bestudeerd - al dan niet met behulp van feministische literatuurstrategieën - met het oog op het identificeren van genderspecifieke beeldspraak, themata en stijlkenmerken. Bij vroegmiddeleeuwse historische teksten wordt dit onderzoek gekoppeld aan de hoop op het achterhalen van de sekse van auteurs van anonieme teksten. Historicae als Janet Nelson (1990) en Elisabeth van Houts (2002) wijzen op de bijzondere band van vroegmiddeleeuwse vrouwen met het herdenken van de overledenen en met de geschiedenis van de eigen familie en het eigen volk en op het feit dat zij de productie van historische werken in sterke mate hebben gestimuleerd. Volgens Nelson zouden bepaalde geletterde vrouwen in de vroege middeleeuwen bovendien quasi automatisch de rol van geschiedschrijfster op zich genomen hebben. Zij suggereert dat een vrije stijl met kenmerken van mondelinge tradities gecombineerd met een scherp oog voor het machtsspel in koninklijke families en een uitgesproken belangstelling voor de politieke rol van koninklijke vrouwen een aanwijzing zou kunnen zijn voor vrouwelijk auteurschap.Ga naar voetnoot32 Analoge tendensen vinden we in het onderzoek over heiligenlevens en over de teksten van mysticae.Ga naar voetnoot33 Sinds de jaren tachtig hebben verschillende onderzoeksters immers gesteld dat vrouwelijke hagiografen focussen op de vrouwelijke kenmerken van de heilige zoals moederlijkheid, liefdadigheid en dienstbetoon, terwijl mannelijke auteurs vrouwelijke heiligen vooral voorstellen als viragines, als vrouwen met mannelijke kenmerken.Ga naar voetnoot34 Deze visies zijn een aantal jaren geleden in vraag gesteld door auteurs als Lynda Coon (1997) en John Kitchen (1998). Zij hebben een groot corpus van levens van mannelijk en vrouwelijke heiligen systematisch met elkaar vergeleken en zijn tot de conclusie gekomen dat de gelijkenissen en verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke hagiografen niet zo uitgesproken zijn, en in elk geval complexer dan men doorgaans aanneemt. Ook de Nederlandse historica Mathilde van Dijk meent in haar studie over de Middelnederlandse levens van Barbara van Nicomedia de inhoud van laatmiddeleeuwse volkstalige levens van vrouwelijke heiligen to kunnen koppelen aan de sekse van de auteur van de tekst.Ga naar voetnoot35 In tegenstelling tot haar collega's die zich met vroegmiddeleeuwse heiligenlevens bezighouden, ziet zij juist de aanwezigheid van ‘militaire’ beeldspraak, met name de ‘ridderschap-metafoor’, als teken van een vrouwelijk (emancipa- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||
torisch) schrijven.Ga naar voetnoot36 Van Dijk gaat echter voorbij aan de bruidsmetaforiek die in de door haar bestudeerde levens minstens even prominent aanwezig is en die volgens de literatuurhistorici Wybren Scheepsma en Ludo Jongen kenschetsend is voor de toenmalige levensbeschrijvingen van kloosterzusters van de hand van vrouwen.Ga naar voetnoot37 Baanbrekend werk over typisch vrouwelijke beeldspraak - hoofdzakelijk in mystieke teksten - is verricht door de historica Caroline Walker Bynum. Hoewel andere aspecten van haar onderzoek - en dat van haar navolgsters - de laatste tijd veel kritiek gekregen hebben, is dit niet het geval voor haar centrale stelling dat vrouwen globaal bekeken meer en op een andere manier gebruik maken van beeldspraak die te maken heeft met ‘voedsel en liefdevol voeden’.Ga naar voetnoot38 Hoe men dit specifiek ‘vrouwelijk’ schrijven moet verklaren, is minder evident. Voor een aantal onderzoeksters gaat het om een vorm van écriture féminine, om schrijven met ‘essentieel’ vrouwelijke kenmerken.Ga naar voetnoot39 De opvattingen terzake van toonaangevende Franse literatuurwetenschapsters als Luce Irigaray, Julia Kristeva en Hélène Cixous worden immers regelmatig door - voornamelijk Anglosaksische - onderzoeksters toegepast op de teksten van middeleeuwse mysticae. Ik denk bijvoorbeeld aan de bijdrage van Karma Lochrie (1991) over Angela van Foligno en aan die van Antonia Lacey (1999) over Catharina van Siëna. Dat dergelijke benaderingen vaak vrijblijvend overkomen heeft zeker deels te maken met het feit dat er doorgaans geen sprake is van vergelijking met mannelijke auteurs. Voor zover dit wel gebeurt, is het gebruikelijk de manier van schrijven van vrouwelijke auteurs te contrasteren met die van hun mannelijke tegenhangers: theoretisch, rationeel en speculatief verklaren in het Latijn staat tegenover praktisch, emotioneel- affectief aanschouwelijk maken in de volkstaal.Ga naar voetnoot40 Deze oppositie is vooralsnog gebaseerd op indrukken en is bovendien sowieso niet absoluut: er zijn zonder twijfel vrouwelijke mystieke auteurs die gebruik gemaakt maken van technische terminologie en die een goed gestructureerd werk opgesteld hebben. Hadewijch bijvoorbeeld heeft, zoals Veerle Fraeters heeft aangetoond, een grondig doordachte mystagogische spiegel gemaakt van de beschrijving van haar visioenen.Ga naar voetnoot41 Anderzijds zijn er mannelijke mystieke auteurs zoals Jan van Leeuwen die weinig gestructureerd schrijvenGa naar voetnoot42 en mannen die een emotioneel- affectieve stijl hebben en gebruik maken van ‘vrouwelijke’ metaforen, denken we maar aan Bernardus van Clairvaux,Ga naar voetnoot43 Hendrik SusoGa naar voetnoot44 of | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||
Hendrik Mande.Ga naar voetnoot45 Deze vaststelling alleen al sluit uit dat sekse de doorslaggevende factor is bij de keuze van beelden, themata en stijlfiguren. Het niveau van geletterdheid en scholing van de auteur in kwestie kunnen minstens even belangrijk zijn. Het is goed mogelijk dat een minder geletterde lekenbroeder als Jan van LeeuwenGa naar voetnoot46 dichter bij een doorsnee vrouwelijke religieuze auteur staat en (Latijns) geletterde vrouwen als Hadewijch en Beatrijs dichter bij de doorsnee clericale auteur.Ga naar voetnoot47 Het hierboven vermelde onderzoek van Veerle Fraeters toont in elk geval aan dat de specifieke religieuze status van de auteur invloed heeft op vorm en inhoud van zijn/haar literair werk: in de visioenbeschrijvingen van de nonnen van Helfta bijvoorbeeld heeft de liturgie een nog grotere impact dan in die van de begijn Hadewijch.Ga naar voetnoot48 Dat ook de sekse, het niveau van geletterdheid en de religieuze status van het geïntendeerde publiek een rol kunnen spelen blijkt uit de eerder vermelde studie van Mathilde Van Dijk. Zij behaalt uitermate interessante resultaten rond het thema geleerdheid, juist daar waar ze levens uit verschillende types van vrouwenkloosters vergelijkt met de Latijnse en volkstalige levens die bestemd waren voor mannenkloosters.Ga naar voetnoot49 | |||||||||||||||||||||||||||
Het beeld van vrouwen in teksten van mannen en het zelfbeeld van vrouwelijke auteursHistorici en al dan niet feministische literatuurwetenschappers hebben sinds de jaren zeventig ook veel onderzoek gedaan naar het beeld van vrouwen in teksten van de hand van mannen en meerbepaald naar misogynie.Ga naar voetnoot50 Deze aloude traditie mag in de middeleeuwen niet losgekoppeld worden van de strijd voor het celibaat, maar impliceert niet noodzakelijk dat vrouwen altijd gezien worden als incarnatie van het kwaad of als nefaste verleidsters.Ga naar voetnoot51 Bij eenzelfde auteur kan men zowel negatieve uitlatingen over de vrouwelijke sekse aantreffen als fascinatie voor individuele vrouwen.Ga naar voetnoot52 Ook bij deze thematiek speelt genre een rol; zo worden heiligenlevens door bepaalde onderzoekers als weinig ‘antifeministisch’ beschouwd.Ga naar voetnoot53 De resultaten van onderzoek naar de beeldvorming over vrouwen zijn ook belangrijk voor de analyse van het zelfbeeld van vrouwelijke auteurs: in welke mate inter- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||
naliseren zij de toenmalige opvattingen over hun lichaam, hun verstand, hun moraal?Ga naar voetnoot54 Teksten van vrouwelijke auteurs bevatten bijvoorbeeld veel bescheidenheidstopoi, maar voorzover gelijkaardige uitspraken op een gelijkaardige manier door mannen gebruikt worden, zijn ze uiteraard genderneutraal. Soms excuseren vrouwelijke auteurs zich echter wel expliciet voor het feit dat ze als vrouw het woord nemen.Ga naar voetnoot55 Voor zover ik kan oordelen, doen ze dit in de vroege middeleeuwen vooral omdat ze zich op het terrein van de clerus begeven. Dhuoda bijvoorbeeld vergelijkt zichzelf in haar lekenspiegel, zoals de Kanaänitische uit het evangelie van Mattheus, met het vrijpostige hondje dat samen met andere kleine honden onder de tafel van de meester enkele brokjes kan verschalken (Matt. 15, 27). Ik meen dat Dhuoda zichzelf ‘vrijpostig’ noemt, niet omdat ze zich als vrouw gewaagd heeft aan het schrijven van een lekenspiegel, maar wel omdat ze dit aangedurfd heeft als leek. Lekenspiegels werden in de Karolingische periode immers uitsluitend door clerici geschreven en de andere hondjes onder de tafel zijn duidelijk de priesters.Ga naar voetnoot56 Vijf eeuwen later noemt Jan van Leeuwen zichzelf een ‘ongeletterde leek’ in zijn werkje tegen Eckhart. Volgens Theo Kok doet van Leeuwen dit niet het minst omdat hij het gevoel heeft dat hij zich als niet-theoloog op een terrein begeeft waarvoor men normaliter een theologische scholing moet gehad hebben om met enig gezag te kunnen spreken.Ga naar voetnoot57 Andere onderzoekers wijzen er niet alleen op dat Jan van Leeuwen zijn eigen talent minimaliseert, maar suggereren ook dat het beeld van deze auteur als ongeletterde zou kunnen behoren tot de hagiografische mythevorming rond zijn persoon.Ga naar voetnoot58 Op de impact van het hagiografische discours kom ik zo dadelijk nog terug. Wat de zonet vermelde bescheidenheid van vrouwelijke auteurs van de volle en late middeleeuwen betreft, hebben we in een aantal gevallen zeker te maken met wat Peter Dronke de weak little woman-pose noemt: vrouwen die zeggen dat ze aarzelen om te schrijven omdat ze zich bewust zijn van hun beperkte intellectuele capaciteiten maar tegelijkertijd stellen dat ze ‘moeten’ schrijven omdat God - of hun biechtvader - hen dit opgedragen heeft.Ga naar voetnoot59 Dat deze pose ook een strategische optie is, heeft Jeroen Deploige aangetoond in zijn onderzoek naar de mystieke auteur Hildegard van Bingen. De beroemde benedictijner abdis was even geletterd als haar mannelijke tijdgenoten maar in haar geschriften noemt ze zichzelf een ‘ongeleerde vrouw’ en een ‘trompet die stil blijft tot God haar bespeelt’. Op die manier rechtvaardigt Hildegard niet alleen haar schrijven maar verwerft ze tegelijkertijd autoriteit.Ga naar voetnoot60 Ook in latere eeuwen beroepen mysticae zich op God als bron voor de reformatorische boodschap en/of theologische kennis die in hun visioenen verwerkt is doorgaans toe aan goddelijke inspiratie. Hun gedrag is kenschetsend voor een situatie die | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||
de historica Judith Bennett treffend omschrijft als een patriarchal equilibrium. Hoewel de ervaringen van middeleeuwse vrouwen in het verleden verschillend kunnen zijn en zich ook kunnen wijzigen, blijft hun status tegenover mannen immers doorheen de hele middeleeuwen constant: in identieke omstandigheden is een individuele vrouw nooit de gelijke van een individuele man en vrouwen zijn altijd aan de één of andere vorm van mannelijke controle onderworpen. ‘There is change without transformation.’ Vrouwen sluiten volgens Bennett patriarchal bargains; ze weten wat van hen verwacht wordt en exploiteren dit verwachtingspatroon in hun eigen voordeel.Ga naar voetnoot61 Dit geldt uiteraard niet alleen voor vrouwen in het algemeen maar ook voor vrouwelijke auteurs. Als bovenvermelde deductie in verband met Jan van Leeuwen correct is, gaat deze praktijk echter ook op voor bepaalde categorieën mannen. De wetenschappelijke communis opinio neemt ook aan uit dat bij de meeste vrouwelijke mystieke auteurs een clericus een belangrijke rol gespeeld heeft als secretaris en biechtvader.Ga naar voetnoot62 Theologisch geschoolde clerici hebben hun minder geletterde spirituele dochters gestimuleerd tot en geholpen bij het schrijven, maar ook directe of indirecte controle uitgeoefend op het geschrevene.Ga naar voetnoot63 Dit gebeurde niet in het minst omdat de boodschap die vrouwen brachten overwegend toegeschreven werd aan goddelijke inspiratie. Het is niet het bestaan van geopenbaarde kennis dat in twijfel getrokken werdGa naar voetnoot64 - ook goed geschoolde auteurs als Suso verwijzen trouwens naar goddelijke ingevingen en visionaire ervaringen als bronGa naar voetnoot65 - maar wat neergeschreven werd, moest wel theologisch correct zijn en in overeenstemming met de officiële leer van de Kerk.Ga naar voetnoot66 Clerici waren overigens niet alleen betrokken bij de geschriften van vrouwen omwile van de orthodoxie of uit bewondering voor de vrouwen, maar ook omdat het hen goed uitkwam, bijvoorbeeld in het kader van een hervormingsstreven. Een treffend voorbeeld is het feit dat Jacomijne Costers ondanks het schrijfverbod van 1455,Ga naar voetnoot67 met instemming van de rector van Facons toch haar Visioen en exempel mag publiceren omdat het gericht is op de verbetering van het niveau van het religieuze leven in het klooster.Ga naar voetnoot68 | |||||||||||||||||||||||||||
De mogelijke impact van genrekenmerken op genderLiteratuurwetenschapster Ursula Peters heeft een aantal jaren geleden gewezen op de complexiteit van de inbreng van de ‘biechtvader’ bij het tot stand komen van mystie- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||
ke literatuur van en over vrouwen en op de impact van het genre van de teksten waaruit onderzoek/ st/ ers hun informatie halen. Biechtvaders blijken immers tussen de dertiende en de zestiende eeuw wel een belangrijke rol gespeeld te hebben bij het tot stand komen van Latijnse vitae van mysticae, maar niet van de Latijnse geschriften van de nonnen uit Helfta of van de dominicaanse zusterboeken. Volgens Peters moet er rekening gehouden worden met de impact van hagiografische clichés, ook in autobiografische geschriften.Ga naar voetnoot69 Voor de theologe Amy Hollywood (1997) is ook de extreme ascese die historicae als Carolyn Walker Bynum beschouwen als een genderspecifieke bevrijdende technologie de soi voor vrouwen niet gender- maar genrespecifiek.Ga naar voetnoot70 In de levens van vrouwelijke heiligen waarvan Bynum overvloedig gebruik gemaakt heeft voor haar onderzoek, wordt volgens Hollywood veel aandacht besteed aan paramystieke fenomenen en ascetische praktijken, omdat de hagiograaf ‘heiligheid’ wil visualiseren, dit wil zeggen de voorbeeldige interne dispositie van de ziel. Mannelijke hagiografen nemen volgens haar de metaforen die vrouwen gebruiken om hun interne ervaring weer te geven letterlijk op en externaliseren ze.Ga naar voetnoot71 Wanneer Marguerite d'Oignt het leven van Béatrice van Ornacieux beschrijft, gaat ze dus op dezelfde manier te werk als haar mannelijke collega's, terwijl als onorthodox beschouwde vrouwelijke auteurs als Marguerite Porete in hun geschriften geen belang hechten aan lichamelijke ascese en zelfpijniging maar vooral aan het inwendige lijden van de ziel. In de veertiende eeuw, na de veroordeling van Marguerite Porete en de Beweging van de Vrije Geest, komen autohagiografische elementen volgens Hollywood trouwens ook in andere genres dan de heiligenlevens voor bij orthodoxe vrouwelijke auteurs. Ga naar voetnoot72 | |||||||||||||||||||||||||||
Gender en zuster- en broederboekenHet project waarbinnen deze bijdrage kadert - ‘Voorbeeldige levens: het spanningsveld tussen het historiografische en het hagiografische discours in de Devotio Moderna (1370-1550)’ - stelt twee centrale vragen. Hoe en waarom stileren de moderne devoten dicta en facta van tijdgenoten tot voorbeeld in viten, verhalen over visioenen en hiernamaalsreizen en exempla? En hoe moet deze stilering beoordeeld worden in het licht van hun houding ten aanzien van heiligheid en de manifestatie van het bovennatuurlijke in het aardse leven? | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||
Radicale feministen zien literatuur als de plaats bij uitstek waar het basisconflict tussen mannelijkheid en vrouwelijkheid tot uiting komt. Ook zonder het zo extreem te stellen, vormt de hoofdbron van het genoemde project, de vitenverzamelingen, ook wel zuster- en broederboeken genoemd, een geschikt terrein om aan literatuur- en cultuurhistorisch onderzoek te doen vanuit genderperspectief. Terwijl de Latijnse broederboeken hoofdzakelijk door, voor en over clericale mannen geschreven zijn, zijn de volkstalige ‘devote’ zusterboeken samengesteld en/ of opgesteld door één of meerdere zusters voor en over hun collega's. Een interessante bijkomstigheid is - zoals Anne Bollmann overtuigend heeft aangetoond - dat die ‘schrijfzusters’ zeer zelfstandig en met een groot zelfbewustzijn te werk gegaan zijn. De zusters verwijzen meer bepaald niet naar een goddelijke schrijfopdracht of naar een biechtvader als verantwoordelijke voor hun schrijfactiviteit.Ga naar voetnoot73 Anne Bollmann heeft echter net zo min als Wybren Scheepsma, een andere specialist van de zusterboeken, veel aandacht kunnen besteden aan de broederboeken, terwijl het in het kader van het project de bedoeling is om zuster- en broederboeken met elkaar te vergelijken. Er zijn bovendien ook een aantal Latijnse levens van vrouwelijke devoten voor een clericaal publiek en volkstalige collecties met levens van mannelijke devoten bestemd voor lekenbroeders en eventueel ook voor zusters. Dit maakt het mogelijk na te gaan wat de impact is op vorm en inhoud van de teksten niet alleen van de sekse van auteur en publiek maar ook van het feit of de relatie tussen beiden (intellectueel-moreel) hiërarchisch of collegiaal is.Ga naar voetnoot74 Wybren Scheepsma heeft er al op gewezen dat er onder invloed van sociale en functionele verschillen ook inhoudelijke en formele variaties opduiken in de zuster- en broederboeken. Zo zouden in volkstalige vertalingen vanuit Latijnse teksten voor vrouwen andere ‘goede punten’ geselecteerd worden dan in Latijnse teksten voor novicen.Ga naar voetnoot75 Verder zouden de volkstalige vrouwenviten functioneren als deugdenspiegel voor de zusters, terwijl de Latijnse vertalingen van deze viten aan clerici willen getuigen van het succes van de Devotio Moderna onder vrouwen. Scheepsma vermeldt ook dat mannelijke auteurs van vitencollecties sterker dan hun vrouwelijke tegenhangers aansluiten bij de traditionele literatuur.Ga naar voetnoot76 Ook Anne Bollmann gaat in haar onderzoek in op een aantal inhoudelijke verschillen samenhangend met de sociale en religieuze status van auteurs en publiek.Ga naar voetnoot77 Bruidsmystieke motieven bijvoorbeeld zijn erg populair in het zusterboek uit het Windesheimer klooster Sint-Maria en Sint-Agnes te Diepenveen dat zich richt tot augustijner kanunnikessen (hsdv), maar komen bijna niet voor in het zusterboek uit | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||
het Meester-Geertshuis dat bestemd is voor zusters van het gemene leven (hsd).Ga naar voetnoot78 Ook het leven voor en na de bekering wordt in teksten voor en over eenvoudige vrouwen niet gecontrasteerd zoals dit in teksten voor en over rijke vrouwen wel het geval is.Ga naar voetnoot79 Dat dergelijke verschillen zich ook in de broederboeken kunnen voordoen, illustreert de andere benadering van prior Herman Plettenborch in respectievelijk handschrift Frenswegen (hsf) en het Liber de fundatione. Deze twee collecties zijn op het einde van de vijftiende eeuw opgesteld in het augustijner klooster Frenswegen, respectievelijk voor een publiek van lekenbroeders en augustijner koorheren. De auteur van de volkstalige tekst benadrukt dat Herman voor hij prior was alle externe taken - hoe zwaar ook - geduldig, ootmoedig en gehoorzaam verrichtte, hoewel hij alle vaardigheden van een koorheer bezat. De auteur van de Latijnse tekst hecht echter vooral belang aan het feit dat Herman interne en externe activiteiten, twee verschillende levensstaten, perfect in evenwicht houdt. De lekenbroeders worden duidelijk tot andere deugden aangespoord dan de koorheren.Ga naar voetnoot80 Wat de impact van de sekse van auteur en publiek betreft: er zijn veel aanwijzingen dat seksualiteit een thema is dat bij uitstek aan bod komt in teksten voor en door mannen.Ga naar voetnoot81 Uit een vergelijking tussen de Latijnse vita van Johannes Brinckerinck in een verzamelhandschrift uit het Heer Florenshuis uit Deventer (hsb) en de volkstalige levensbeschrijving in het zusterboek bestemd voor de koorzusters van Diepenveen bijvoorbeeld blijkt dat de Latijnse biograaf duidelijk een andere kijk heeft op vrouwen dan zijn vrouwelijke collega. Zo halen beiden dezelfde anekdote aan ter illustratie van het feit dat Johannes in staat was om mensen te doorzien en dingen te voorspellen. De zuster uit Diepenveen zegt echter dat Johannes aanvoelde dat een welbepaalde zuster ‘niet in de gratie van God stond’. Zij noemt zijn voorgevoel terecht want die zuster keerde kort daarna terug naar de wereld.Ga naar voetnoot82 De benadering van de Latijnse auteur daarentegen is ‘seksistisch’ gekleurd.Ga naar voetnoot83 Volgens hem zou Johannes tegen- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||
over de zuster de profetische uitspraak gedaan hebben dat ‘honderd mannen nog niet genoeg zouden zijn voor haar’. Hij voegt er aan toe dat de zuster in kwestie inderdaad een prostituée geworden is (publica meretrix) en dat ze aan een ‘aanbidder’ verteld heeft dat Johannes voorspeld had dat dit zou gebeuren.Ga naar voetnoot84 De kuisheid van Johannes Brinckerinck en zijn houding tegenover vrouwen is ook een motief dat niet behandeld wordt in het handschrift uit Diepenveen maar dat wel uitvoerig aan bod komt in de Latijnse vita.Ga naar voetnoot85 De auteur koppelt bijvoorbeeld het feit dat de zieke Brinckerinck, hoewel hij in het Meester-Geertshuis verblijft, enkel door de broeders van het Heer-Florenshuis verzorgd wil worden, aan de gereserveerdheid die Johannes altijd gehad heeft tegenover vrouwen. Hoewel hij als rector zorgde voor hun spirituele en materiële noden, zou hij altijd zijn rug gekeerd hebben niet alleen naar zieke zusters die hij de biecht moest afnemen maar ook naar vrouwelijke kloosteroversten.Ga naar voetnoot86 Betekenisvolle verschillen vinden we ook in de stichtingsverhalen in beide teksten. Het Diepenveense handschrift besteedt duidelijk meer aandacht aan de rol van een aantal begoede weduwen met name Zwedera van Runen, Jutta van Vreden en Elisabeth Hasenbroecks. Volgens de volkstalige biografe is het bijvoorbeeld hun vurigheid die Johannes aanzet tot de stichting van de gemeenschap in Diepenveen,Ga naar voetnoot87 terwijl de auteur van de Latijnse vita de stichting van Diepenveen voorstelt als een tegemoetkoming van Johannes aan de wens van de dames.Ga naar voetnoot88 Wanneer het Meester-Geertshuis en de nieuwe stichting na een aantal jaren uit elkaar gaan, wordt in de tekst uit Diepenveen vrij algemeen vermeld dat er wat gemor was,Ga naar voetnoot89 terwijl de auteur van de Latijnse vita expliciet zegt dat er problemen waren over geld.Ga naar voetnoot90 Wat de mogelijke impact van een hiërarchische relatie tussen auteur en publiek be- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||
treft: het al eerder vermelde volkstalige broederboek uit Frenswegen is gebaseerd op Latijnse voorbeelden waaruit de auteur volgens Schoengen zaken weglaat ‘waarvoor het lekenelement in kloosters geen belangstelling had’.Ga naar voetnoot91 De weglatingen betreffen echter niet alleen titels van Latijnse boeken of meer theoretische uitwijdingen en theologische beschouwingen; de auteur lijkt soms ook zaken te verzwijgen die afdoen aan het imago van ‘hoogwaardigheidsbekleders’, in casu van ‘the founding fathers’ van de orde. Hoe moeten we anders het feit interpreteren dat de auteur uit Frenswegen in de levensbeschrijving van Johannes Vos, de eerste prior van Windesheim, het stukje niet vertaald waarin Johannes Busch aanhaalt dat Johannes schrik had voor het vagevuur en de hel en zei dat hij dit zelfs geen uur zou kunnen verdragen?Ga naar voetnoot92 Analoge aanpassingen gebeuren ook in teksten van mannen voor een vrouwelijk publiek: Thomas a Kempis vermeldt bijvoorbeeld in zijn levensbeschrijving van Johannes Kessel, de beroemde kok van het Heer-Florenshuis, dat die ooit toestemming gekregen heeft om vermomd als pelgrim proefondervindelijk na te gaan of bedelaars echt weinig aalmoezen krijgen.Ga naar voetnoot93 De clericale afkeer voor ‘rondzwervende en bedelende vrouwen’ indachtig,Ga naar voetnoot94 lijkt het me veelzeggend dat dit feit expliciet symbolisch geduid wordt in een volkstalige collectie met biografieën van twaalf belangrijke mannelijke moderne devoten bestemd voor de zusters van het Meester-Geertshuis.Ga naar voetnoot95 Het belang van de vergelijking van teksten van en over mannen met die van en over vrouwen met het oog op mogelijke genderneutraliteit tenslotte wordt mooi geïllustreerd door de behandeling van het onderwerp kledij.Ga naar voetnoot96 Als teken van innerlijke ommekeer en afwijzen van de wereld is ‘vestimentaire’ versobering een belangrijk thema in de devote zusterboeken, in het bijzonder voor vrouwen uit prominente families in de biografieën uit Diepenveen.Ga naar voetnoot97 Dit thema komt echter ook voor in de broederboeken. In de Dialogus noviciorum van Thomas a Kempis bijvoorbeeld wordt veel aandacht besteed aan sobere kleren en dit niet alleen bij wijze van contrast tussen religieuze en lekenmannen maar ook tussen devote en andere priesters.Ga naar voetnoot98 Verder onderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre dit en gelijkaardige themata qua frequentie of qua invulling eventueel toch genderspecifiek zijn. Omdat gender maar één van de factoren is die de inhoud en vorm van een tekst kunnen beïnvloeden, zullen de resultaten van dit soort onderzoek uiteraard niet altijd even spectaculair zijn. Gender is echter wel een fundamentele factor waarmee de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||
middeleeuwse auteurs - al dan niet bewust - op een specifieke manier omgingen maar waaraan zij veel minder dan wij konden ontsnappen. Dit maakt hen des te menselijk, en precies die menselijkheid maakt ook de benadering van hun werk vanuit genderperspectief zo uitermate boeiend. | |||||||||||||||||||||||||||
SummaryThis article highlights a number of achievements in the field of literary and historical research into medieval women authors and their texts (among them the social profile of female authors; methodological discussions concerning authorship; gender-specific themes and imagery; the self-image of female authors; the relationship between genre and gender). The author builds on insights from these areas by considering the contribution of ‘gender studies’, i.e. the need to compare form and content of texts not only between the sexes but also among the same sex. The author suggests that while attention should be paid to the sex of author and public, the nature of the relationship between them is equally important. Possibilities of a gender approach are illustrated by some passages from biographies of Modern Devouts.
Adres van de auteur: Katrien Heene Ruusbroecgenootschap ua vGrote Kauwenberg 32 b-2000 Antwerpen | |||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||
|
|