Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2006
(2006)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd‘Dat meeste goet vander gheheelder werelt’
| |
[pagina 85]
| |
daags Nederlands en Engels, gevolgd door een Bibliography, een Index of proper names, en een lijst van uitgaven in de serie Avisos de Flandes. De Introduction begint met een korte schets van Antwerpens bloei en neergang in de roerige zestiende eeuw. Antwerpse drukkers verzorgden rond 1550 negentig procent van de boekproductie in de zuidelijke Nederlanden, waaronder verscheidene boeken in het Spaans, zoals de Lazarillo de Tormes en het Cancionero de romances. De Antwerpse productie van Spaanse boeken was niet alleen voor de export bestemd maar ook voor Spaanse zakenlieden ter plaatse en ontwikkelde autochtonen die Spaans konden lezen. Van 1567 af waren er bovendien officieren van de troepen van Alva. Spaanse Celestina's verschenen hier al in 1539, 1544? en 1545, en de waarschijnlijke afstamming van deze drukken wordt zorgvuldig gedetermineerd. De eerste, door Guillaume du Mont, gaat terug op de door Francisco Delicado verzorgde druk van 1534 (Venetië, Estephano da Sabio); de beide latere, door Martín Nucio (Nutius, Nuyts), op Sevilla 1528 (gebroeders Cromberger). Verdere Nucio-drukken, van 1558 (weduwe Nucio) en 1568 (zoon Philippo Nucio), worden vermeld. De Leidse drukken van de Officina Plantiniana (1595, 1599 en 1601, ook deze in de Cromberger 1528-traditie) worden besproken. De Celestina-uitgaven van Plantijn liggen ten grondslag aan de Engelse vertaling van Mabbe en aan de Latijnse van Gaspar von Barth (Frankfurt 1624). De Nederlandse Celestina verscheen in 1550 bij Hans of Jan de Laet ‘van Stabroek’ (een dorp ten noorden van Antwerpen, niet ver van waar tegenwoordig de landsgrens loopt). Hij was in 1549 tot stadsdrukker benoemd (het jaar waarin de Spaanse kroonprins Filips Antwerpen bezocht). Latere drukken verschenen bij Heyndrick Heyndricx, in 1574, 1580? en 1616. De vier drukken vormen twee paren doordat 1574 de princeps volgt en 1580?, die een zekere onafhankelijkheid vertoont, door 1616 wordt gekopieerd. De houtsneden van 1550 werden in de herdrukken opnieuw gebruikt: dat helpt de vier drukken classificeren. Wie de vertaler was, is niet bekend. De Laet betaalde hem voor zijn werk, dat hij zonder woordenboeken verrichtte, want die waren er nog niet. De vele weglatingen doen de uitgeefsters vermoeden dat hij in die passages op moeilijkheden stuitte. Het is niet mogelijk zijn herkomst op grond van zijn tekst te bepalen, omdat laat-Middelnederlandse dialecten te weinig beschreven zijn en omdat de drukkers de spelling aanpasten aan wat hun lezers gewend waren. Met betrekking tot de gebruikte grondtekst veronderstelde de bibliograaf Brunet dat de Antwerpse anonymus de Franse vertaling van 1527 zou hebben gebruikt, die vóór 1550 driemaal werd herdrukt. Er waren immers voldoende intellectuelen in de Nederlanden die het Frans goed beheersten. Behiels en Kish wijzen die hypothese af, omdat de plaatsen waar die Franse vertaling van Rojas' tekst afwijkt op geen enkele wijze de Nederlandse vertaling hebben beïnvloed. De Antwerpse Spaanse drukken kunnen evenmin de grondtekst zijn geweest, omdat zij twee blasfemische passages handhaven die de Nederlandse vertaling, in navolging van andere Celestina-drukken, door een orthodoxe uitdrukking vervangt. De passage waar Calisto in de openingsscène Melibea verklaart hoe gelukkig hij is haar te zien: ‘... que si Dios me diesse en el cielo la silla sobre sus santos, no lo ternía por tanta felicidad’ - als God mij in de hemel de zetel boven zijn heiligen gaf, zou ik niet zo gelukkig zijn - luidt in de uitgave van Jorge Coci, Zaragoza 1545: ‘si Dios me diesse el mayor bien que en la tierra hay’; 1550: ‘al waerdt dat my God gaue dat meeste goet vander gheheelder werelt, ick en hieldet voor soo grooten gheluck niet.’ En waar Calisto tegenover Celestina verklaart: ‘Melibea es mi señora, Melibea es mi Dios, Melibea es mi vida’ heeft Coci desseo in plaats van Dios; in 1550: ‘... mijn vrouwe, ... mijn hope, ... mijn leuen’ (p. 259). Ook de houtsneden in de Nederlandse Celestina's vertonen overeenkomsten met die in Coci 1545. Het is daarom aannemelijk dat de Antwerpse vertaler deze Spaanse uitgave heeft gebruikt. Dicht bij het origineel te blijven was voor onze vertaler minder belangrijk dan de tekst toegankelijk te maken voor zijn lezerspubliek: hij wilde eerder een acceptabele vertaling leveren dan een adequate. Daar komt bij dat zijn werk een dubbele censuur moest passeren, een kerkelijke en een wereldlijke. Dat verklaart wellicht de moraliserende passages die hij toevoegt. Behiels en Kish bespreken het drukkersprivilege, dat ze ook in het Engels geven. Ze typeren taal en stijl van de vertaling, waarbij ze zowel in het proza als in de verzen invloed van de rederijkers signaleren, en ze releveren de weerklank van Celestina in de Nederlandse literatuur. Een sectie Editorial Cri | |
[pagina 86]
| |
teria and Procedures besluit de inleiding: originele spelling, opgeloste verkortingen, ronde en rechte haken als gebruikelijk, signatuur van Antwerpen 1550 in de marge, en hier bovendien de paginering van de Tragicomedia in een moderne tekstuitgave, waarvan ze de keuze verantwoorden: die van Peter Russell, Madrid: Castalia (Clásicos Castalia 191), derde druk 2001. Behiels en Kish lichten met voorbeelden toe welke typen afwijkingen van de grondtekst zij in voetnoten signaleren en waarom zij zich daarbij onthouden van speculaties omtrent mogelijke redenen van die afwijkingen: zij hebben niet de pretentie een kritiek of evaluatie van de vertaling te leveren. Een voorbeeld. Celestina maakt een obscene toespeling, Pármeno lacht. Celestina: ‘¿Ríeste, landrezillla, fijo?’ 1550: ‘Lacht ghy? Daer luystert ghy ymmer nae, boefken!’ Albert Helman 1954:Ga naar voetnoot3 ‘Lach je, luizenbosje, mijn zoon?’ Henk de Vries 2001:Ga naar voetnoot4 ‘Moet je daarom lachen, m'n zoon, m'n kliertje?’ De toevoeging (‘daer luystert ghy ymmer nae’) is de uitgeefsters geen noot waard. In de inleiding merken ze op dat ‘the difference between a “free translation” and an addition can be difficult to establish’. De Antwerpse vertaler handhaaft de samenvattingen die aan elk bedrijf voorafgaan (een ‘paratekst’ die de proloogschrijver van de Tragicomedia aan de drukkers toeschreef en waarvan hij zich distantieerde), maar maakt daarbij een eigenaardig onderscheid tussen het tweede bedrijf en de overige. Het opschrift boven de tweede akte luidt: ‘Die verclaringhe oft gheschiedenisse des tweeden wercks’. De term ‘werk’ staat boven geen van de overige bedrijven; daar lezen we ‘Verclaringhe der derder gheschiedenissen’, enzovoort. Dat is interessant vanwege Rojas' mystificatie omtrent het auteurschap van het eerste bedrijf; hij suggereert dat alleen de overige vijftien akten van de Comedia - later de overige twintig van de Tragicomedia - van hem zouden zijn. Zinspeelt de vertaler daarop met die uitdrukking ‘des tweeden wercks’? Hier had wel een voetnoot mogen komen, temeer daar een eindnoot meldt dat de woorden ‘oft geschiedenisse’ in de latere drukken ontbreken: juist ‘des tweeden wercks’ bleef dus staan. De Comedia werd van 1500 af met verzen ingeleid en besloten: het reeds genoemde acrostichon bestaat uit elf strofen van acht versos de arte mayor, en aan het eind stonden zes zulke strofen van ‘ Alonso de Proaza, de corrector van de drukkerij’.Ga naar voetnoot5 Voor het eerst in Zaragoza 1507 staan vóór Proaza's verzen drie strofen van de Auteur; Valencia 1514 last nog een strofe in vóór de laatste van Proaza. Behiels en Kish geven in voetnoten aan welke strofen de Antwerpse vertaler oversloeg. Hij vertaalt er slechts vier: de vierde strofe van Proaza, die aangeeft hoe men de rol van Calisto dient voor te lezen, plaatst hij aan het begin; de drie strofen van de Auteur geeft hij weer in vier strofen aan het eind.Ga naar voetnoot6 In plaats van acht verzen hebben zijn strofen er elf, en de vertaling is uiterst vrij. Uitvoeriger dan het origineel wekt het slotstuk op tot liefde voor de Gekruisigde, van wie het zegt: ‘Hy is den amoruesen Calisto seer fortunaet’,de zeer gelukzalige verliefde Calisto. Dat is het omgekeerde van de blasfemische parodie op Cristo in de komische figuur van Calisto in de (tragische!) Comedia.Ga naar voetnoot7 Daar zijn we hier al drie neutraliserende stappen vandaan: De Tragicomedia, Coci 1545 met zijn ‘voorouders’, Antwerpen 1550. Dat Behiels en Kish hier geen commentaar leveren strookt met hun reeds genoemde criterium dat zij geen kritiek of evaluatie van de vertaling willen leveren. Sommige voetnoten zijn voor Celestina-kenners overbodig omdat ze betrekking hebben op de Spaanse grondtekst en niet op de vertaling, zoals p. 91 noot b bij ‘ende Minerua den honde’; die staan er ken | |
[pagina 87]
| |
nelijk voor de overige lezers. Voor niet-neerlandici had omgekeerd het Glossary wel wat uitvoeriger mogen zijn. Behiels en Kish ontlenen hun definities aan het Woordenboek der Nederlandsche Taal (1956-1994) en gebruiken Van Dale Groot Woordenboek Hedendaags Nederlands (32002) als ‘negative witness’. Wat Van Dale geeft is dus niet opgenomen, zoals dries ‘broekland’ (‘want dat ander doen beter die ezels inden dries’, p. 118); maar aengaan ‘doorlopen’ vind ik noch in Van Dale noch in het Glossary. Besteetster/besteedster en boyen broot/bodenbrood staan in allebei.Ga naar voetnoot8 (Hoot wordt niet verklaard, ouerhoot ‘meerdere, hoofd’ wel (als vertaling van señora, ‘gebiedster’). Voor vsancie geeft het Glossary: ‘III/duur/duration’, maar op de bedoelde plaats (‘die langhe vsancie verslapt den weedom’) is het kennelijk de juiste vertaling van: ‘la costumbre luenga amansa los dolores‘, Helman: ‘een langdurige gewoonte kalmeert de smart’, De Vries: ‘lange gewenning doet pijnen bedaren’. Sommige woorden die men niet in het Glossary vindt worden in de voetnoten verklaard, maar niet altijd juist: ‘die berders vander coetsen’ zijn niet ‘the boards of the coach’ (p. 205 noot e), maar gewoon de planken van het bed (Van Dale s.v. II. koets). Op p. 135 noot f nog een onjuiste vertaling in het Engels. ‘Den sulcken anderhaluen verrader te wesen’ is niet ‘Even if he were a traitor and a half’, maar: ‘Door jegens hem anderhalve verrader te zijn’. Sempronio's vraag was: ‘Hoe hebt ghijt gedacht, moeder, te doene, want hy een verrader is?’ (Want met inversie, ‘aangezien, omdat’, en want = wan het ‘indien het’ ontbreken in het Glossary.) Zo ook p. 192 noot a bij ‘het is groote slechticheyt niet te willen beminnen’: ‘Simpleza’ (Za 1545, F4v) becomes ‘slechticheyt’, ‘wickedness’. Nee, het is schlicht und einfach ‘eenvoud’. Wat op p. 197 noot d wordt gesignaleerd als weggelaten (‘mira en quán poco lo tuuo con su buen seso’) heeft de vertaler naar de vorige volzin gehaald: ‘maer si en maecter al gheen werck af.’ Tot de geraffineerde techniek van de (Tragi)comedia behoort de inlijving van alle toneelaanwijzingen in de dialoog. Terzijdes herkent de lezer aan de situatie en de reacties van tegenspelers. De vertaler heeft dat goed begrepen, maar Behiels en Kish verwachten van hun lezers zoveel opmerkzaamheid niet. Dat wordt wel heel storend op de pagina's 120/21 in wat in feite de voorlaatste scène van het eerste bedrijf is (nr. 15 in mijn vertaling; Helman plaatst haar tussen regels wit). Dit hele dialoogje tussen Pármeno en Sempronio is een terzijde ten opzichte van Calisto en Celestina; men moet zich de beide paren in verschillende hoeken van het toneel voorstellen. Alle negen clauzen zijn met ‘[Aside]’ gemarkeerd. Maar de laatste is een terzijde van Pármeno ten opzichte van Sempronio: ‘O God, gheen meerder pestilencie dan die vyant vanden huyse om alle duecht te belettene’ (De Vries 2001: ‘Er is geen pestilentie die doeltreffender schade toebrengt dan de vijand in je eigen huis’). Op een ander gedeeld toneel luisteren Celestina en Sempronio de andere twee af en laten zich vervolgens door hen afluisteren (pp. 106-108, scènes 9-11 in mijn vertaling; regels wit bij Helman en reeds in de volksuitgave van Cejador 1913); hier hoort men elkaar zonder elkaar te zien en in scène 15 is het andersom. Regels wit tussen de scènes in plaats van tussen de clauzen hadden de lezer meer geholpen dan al die overbodige markeringen ‘[Aside]’. De vertaler handhaaft rijm in spreekwoorden: ‘Twaer met rechte of met cromme, ick woude dattet mijn waer al omme’ (p. 115) en in kernachtige uitspraken: ‘Hoe dat ick daer langher hadde gheduert, hoe ickt beter mocht hebben besuert’ (p. 166). Bij hem rijmt ook wat in de grondtekst niet rijmde: ‘Die ongebluste viericheyt der minnen alle dinck machtich is te verwinnen’ (p. 110); ‘Die pelgrims vinden veel logijsen, maer luttel die haer vrientscap bewijsen’ (p. 113). In ‘so ist beter dat die meester truere, dan dat die knecht besuere’ (p. 133) en ‘diet in zijn ionckheyt niet en besuerdt, ten is gheen wonder dat hijt in zijn outheyt betruerdt’ (p. 210) vermoed ik het soort visuele rijm dat in het Engels gebruikt wordt (alone: gone, glass:was, ear:bear, love: prove etc. in sonnetten van Shakespeare). De grafie ‘ue’ lees ik als eu (cuers), oe (besuecken, merend, stuer), of u (auentueren). Over de spelling spreken Behiels en Kish alleen in algemene termen (p. 28); niet-specialisten zouden een kort exposé met voorbeelden waarderen. Spreekwoorden worden dikwijls slechts gedeeltelijk aangehaald: een goed verstaander heeft aan een half spreekwoord genoeg. Zoals ‘Waar komt de os terecht die niet ploegt?’ Het antwoord op de Spaanse spreekwoordvraag - ‘In het slachthuis’ - was onze vertaler niet bekend: ‘Waer sal den os vlien die niet en eert? By zijn diepe voetstappen sal hy altijt gheuonden werden’ (p. 141). | |
[pagina 88]
| |
De reden van een opvallende afwijking van de grondtekst is vaak moeilijk vast te stellen: begreep de vertaler de tekst niet, wilde hij dichter bij de omgangstaal komen? De uitdrukking ‘Want geen mens ter wereld is zo gek dat hij veel spreekt als hij alleen is’ wordt bij hem: ‘ende laet hem alleene so veel clappen als hy wil’ (p. 187). Als Calisto Sempronio vraagt Pármeno te roepen meldt deze zich onmiddellijk: ‘Aquí estoy, señor.’ Calisto: ‘Yo no, pues no te veía’ - Ik niet, want ik had je niet gezien. Was dat de vertaler te filosofisch? ‘Ick en sach v nochtans niet.’ Celestina prijst Calisto bij Melibea aam: ‘Geen vrouw kan hem zien zonder God te loven, die hem zo voortreffelijk heeft geschapen. En als het gebeurt dat hij haar aanspreekt, dan heeft ze niet meer macht over zichzelf dan hij bepaalt.’ De Antwerpse vertaling: ‘Gheen vrouwe en mach hem aensien dye God niet en loeft ende danckt dat hy hem sulcks gheschapen heeft. Ende ist datse hem by auentueren spreken moghen, soe en is gheen dinc anders dan soe hi dat ordineert’ (p. 160). ‘Looft en dankt’ is de gebruikelijke rederijkers-verdubbeling; maar wie zelf Calisto aanspreekt en hem in alles wat hij zegt gelijk geeft, is een heel andere vrouw dan die, als ze door hem aangesproken wordt, geheel in de war raakt. Celestina wil dat Areúsa zich aan Pármeno geeft; het meisje werpt tegen: ‘Je weet dat die vriend van mij gisteren met zijn kapitein ten oorlog is vertrokken; zou ik hem een gemenigheid moeten aandoen?’ De Antwerper: ‘Ghi weedt dat mijn lief ghisteren wech track nae dye merckt. Soude ick hem die ontrouwe doen?’ Weg kapitein, weg oorlog; en hoeveel minder ver is die markt, hoeveel gevaarlijker voor Areúsa dat waar de koppelaarster haar toe overhaalt? Uitdrukkingen die de vertaler als te grof ervaart verzacht hij. Sempronio, kernachtig: ‘Si le dexo, matarse ha; si entro allá, matarme ha’; ‘Als ik hem alleen laat maakt hij zich van kant! Maar als ik naar binnen ga maakt hij mij van kant’ (DeVries, scène 3); ‘Laet ick hem alleene, soe sal hy by auentueren hem seluen verdoen; gae ic daer binnen, soe sal ick messchien tghelach betalen’ (p. 84). Tegenover Sempronio noemt Pármeno Celestina ‘dese oude hoere’ (p. 172), maar tegenover haarzelf spreekt hij van ‘deser ouder Coppelerssen’ (p. 112), waar de grondtekst evengoed ‘puta vieja’ heeft. Lucrecia tot Celestina: ‘¿Quál dios te traxo ...’, ‘Welke god heeft jou naar deze ongewone stadswijken gevoerd?’ (scène 26), ‘Wie iaecht v nv herwaerdts wte?’ (p. 143). Celestina tot Melibea (scène 29): ‘Elke rijke man heeft een dozijn kinderen en kleinkinderen die geen ander gebedje prevelen, geen andere smeekbede tot God richten dan dat Hij hem wegneemt. Ze staan te popelen om hém onder de grond en zijn geld in hun zakken te stoppen en hem voor weinig geld een huisje cadeau te doen waar hij nooit meer uitkomt!’. Dat werd de vertaler te bar, dat sloeg hij over. En waarom geeft hij Melibea bruine ogen (p. 94) in plaats van groene? Lijkt hem dat in Spanje plausibeler? De handeling van de Spaanse Celestina kan niet in een bepaalde Spaanse stad gelocaliseerd worden, maar die van de eerste Nederlandse speelt zich in Antwerpen af (zie hierover ook Lieve Behiels' artikel in Madoc 14/1, voorjaar 2000, 11-16). Pármeno was bij de ‘Municken van sinte Bernaerts’ in dienst, Sempronio diende ‘inden Swaen, ende den Postmeester, ende Hannen Guens den houenier.’ De ‘calle del vicario gordo’, de vette vicaris, wordt het straatje tegenover de blinde muur ‘vanden huyse van Dierick Janssen’ (p. 332) - in de grondtekst het huis van Melibea. ‘La Madalena’, de kerk waar Calisto zegt te gaan bidden voor het welslagen van Celestina's missie, wordt die van de ‘Witsusteren’, ‘a house for the shelter and penance of repentant prostitutes’ (p. 221 noot c), die ook door Pármeno en Celestina zo wordt genoemd (pp. 232, 257). Calisto wil tegenover Melibea de associatie met ex-prostituées vermijden: ‘Daer ick heden was biddende voor den outaer van sinte Maria Magdalena, daer quam dat sorchfuldich wijf ende brocht my van v die bootschappe’ (p. 275). De vertaler wilde zijn tekst begrijpelijk en aantrekkelijk maken voor zijn Antwerpse lezers en nam zich daarvoor alle vrijheid die hij nodig had. Celestina herinnert zich haar goede oude tijd: ‘Pues, vino ¿no me sobraba? ¡De lo mejor que se bevía en la cibdad! Venido de diversas partes: de Monviedro, de Luque, de Toro, de Madrigal, de Sant Martín y de otros muchos lugares, y tantos, que aunque tengo la diferencia de los gustos y sabor en la boca, no tengo la diversidad de sus tierras en la memoria.’ Dit letterlijk (‘adequaat’) vertalen? Kom nou! In Antwerpen? De Antwerpse lezer verdient meer: ‘Welan, wijn ende bier, en schoet my dat niet ouer? Ya, vanden besten dat int stadt ghedroncken werdt, ghebracht van verren plaetsen. Van wijne: inden eersten goeden rijnschen, wijn van leuanten[:] roomenije, bastaert, muscadel, maleueseye, elzeeter, franschen[:] petau, beane, oerlienschen, totten ypocras toe. Ende van biere: inden eer | |
[pagina 89]
| |
sten goet Juepen, Homborgen, Momme, Yngels, Meerts, Breems, Leeus, Hoegaerts, ende dies ghelijcke. Den smaeck heb ick beter inden mont dan die kennisse vanden plaetsen oft landen van daer dat coemt!’ (pp. 239-40). Tien wijnen in plaats van vijf, plus acht soorten bier. Alle worden in een voetnoot verklaard; sommige ook in het Glossary, zij het ook met een lapsus bij Juepen en Momme: ‘ix - soort Duits bier - kind of Dutch beer’. Heeft de oude naam van het Nederlands degene die de woordenlijst samenstelde parten gespeeld? In het privilege (pp. 68-69) lezen we dat Jan de Laet ‘heeft vercreghen ende tot sijnen grooten coste doen translateren vuyter Spaenscher inder duytscher talen eenen sekere boec ende Tragedie, gei[n]tituleert Celestina, te weeten van Calisto ende Melibea.’ Bij het vertalen van verzen is strikte beknoptheid niet het fort van onze anonymus. Voor sommige gedichtjes in het werk zelfheeft hij soms het dubbele aantal regels nodig: Calisto's ‘¿Quál dolor puede ser tal/que se yguale con mi mal?’ wordt: ‘Wat druck soo macher wesen/By den mijnen te ghelijckene? Siet: /Hy en is niet om ghenesen/Dies claeg ick mijn verdriet.’ De acht regels van ‘Duerme y descansa, penado’ in het dertiende bedrijf worden eveneens verdubbeld, en tegelijk vervroomd. Beter brengt hij het eraf als hij zich aan het aantal verzen houdt, zoals in het achtste bedrijf, waar twee vierregelige strofen door terzijdes van de knechten gescheiden worden; ik geef het Spaans van 1500 en de drie Nederlandse vertalingen: En gran peligro me veo:
en mi muerte no hay tardança,
pues que me pide el deseo
lo que me niega esperança.
Coraçón, bien se te emplea
que penes y vivas triste,
pues tan presto te venciste
del amor de Melibea.Ga naar margenoot+
In grooten perijckel ben ick my siende
Want langher en mach die doot niet beyden
Om dat die hope is van my vliende
Tot steruen soo wil ick my bereyden.
Tis wel besteet aen my, snoode volder onweerde
Dat ick om die schoone Melibea truere
En sterue duer haer metter minnen sweerde
En verwachte die doot van huere tot huere.Ga naar margenoot+
In groot gevaar bevind ik mij:
Mijn dood zal niet lang meer dralen,
Want het verlangen vergt van mij,
Wat ik toch wanhoop te behalen.
Hart, het is niet zonder reden,
Dat je overstag van wee ga,
Want je bent te snel gevallen
Voor de schone Melibea.Ga naar margenoot+
Groot gevaar bedreigt mijn leven,
ja mijn doodsuur is nabij,
want mijn smachten vraagt van mij
wat de hoop mij niet kan geven.
Hart, schep in je straf behagen,
dat je leeft in droef geschrei:
al te snel heeft jou verslagen
liefde voor Goziedemij.Ga naar margenoot+
| |
[pagina 90]
| |
Ook na de herontdekking, laat in de negentiende eeuw, van de oorspronkelijke Comedia in zestien bedrijven bleef de voorkeur van de meeste critici uitgaan naar de verlengde versie die in de zestiende eeuw Europa had veroverd; dit vanwege de literaire kwaliteit van de ingelaste bedrijven en daarin de liederen die Lucrecia en Melibea zingen terwijl ze de komst van Calisto afwachten, vijf strofen van acht verzen. De vijfde is een morgenlied, een alborada, en het zal wel geen toeval zijn dat die benaming in de strofe zelf voorkomt. Ik geef er hier vijf versies van.Ga naar voetnoot9 Papagayos, ruyseñores,
que cantáis al alvorada,
llevad nueva a mis amores,
cómo espero aquí asentada.
La media noche es passada,
y no viene.
Sabedme si hay otra amada
que lo detiene.Ga naar margenoot+
O ghy suete nachtegale
Die daer singt al in dat wout
Gaet segt mijn liefste speciale
Mijn versuchten menich fout
Den middernacht is leden
Sijnen persoon ick hier verwacht
Ick duchte, een ander vol bitterheden
Heeft hy vercoren, en mijns niet en acht.Ga naar margenoot+
Vrolijcke vogeltjens, die nu 't begint te daegen,
Met wtgelaeten sang het stille woudt ontrust,
Ghij nachtegael voor heen, vlied wt de bootschap draegen,
Dat hij zich haest, jck wacht alhier mijn' lieve lust.Ga naar margenoot+
Papegaaien, nachtegalen,
die uw lied zingt bij het dagen,
gaat mijn Lief het nieuws verhalen,
dat ik wacht, hier neergezeten.
Middernacht is al verleden, en
nog komt hij niet.
O, spiedt of geen and're aangebedene
hem talmen liet.Ga naar margenoot+
Nachtegalen, vleugellichte
zangers van het schemertij,
ga mijn lief eens vlug berichten
hoe 'k hem hier met vrees verbei';
half de nacht is al voorbij
en hij komt niet;
ziet g' een ander, zeg, waar hij
nu naar omziet?Ga naar voetnoot10Ga naar margenoot+
Met het toegankelijk maken van deze interessante Celestina-vertaling hebben Lieve Behiels en Kathleen Kish een belangrijke bijdrage geleverd aan de studie van het op een na beroemdste Spaanse boek. Kleine onvolmaaktheden als de in het voorgaande gesignaleerde doen niets af aan bruikbaarheid en | |
[pagina 91]
| |
nut van hun uitgave. De Nederlandse Celestina van 1550 verdient nadere studie, als document voor de receptie van Rojas' meesterwerk zowel als voor het Nederlands van de zestiende eeuw en als vertaling die om de evaluatie en kritiek vraagt waarvan Behiels en Kish zich onthielden.
Adres van de auteur: Obere Matt 31d, CH-8713 Ürikon, Switzerland, henk.devries@bluewin.ch |
|