Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2006
(2006)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Wonder boven wonder
| |
[pagina 80]
| |
Met de voortschrijdende vergroting van onze kennis van de natuur lijken de wonderen voorgoed verdwenen. Al komen natuurrampen meestal totaal onverwacht, we kunnen ze wel verklaren. Aardbevingen, orkanen en overstromingen worden niet langer beschouwd als straffen van God. Vroeger was dat wel het geval. Vooral in de Middeleeuwen geloofde men heilig in wonderen. De geestelijke literatuur - met name heiligenlevens of vitae - staat bol van de wonderen. Wonderen kunnen zowel tijdens het leven als na de dood van de heilige hebben plaatsgevonden. Meestal benadrukt de auteur in de proloog dat afwijkingen van de normale, natuurlijke gang van zaken door God werden bewerkstelligd ter ere van zijn dienaar. Vaak wordt een beroep op de evangeliën gedaan: indien de almachtige God het rond het jaar nul kon, is Hij er nog steeds toe in staat. Vele in vitae beschreven wonderen zijn als het ware kopieën van die van Jezus in het Nieuwe-Testament: zieken worden genezen, doden worden tot leven gewekt, zondaren bekeren zich, hongerigen worden gevoed en duivels worden uitgedreven. Berichten over wonderen komen niet alleen in vitae voor, er zijn ook collecties met wonderen aangelegd. Veelal betreft het miracula die hebben plaatsgevonden op of bij het graf van de heilige. Een vijftal wetenschappers verbonden aan de Friedrich-Alexander-Universität te Erlangen-Nürnberg plus twee ‘onafhankelijke’ onderzoekers, hebben twaalf Latijnse teksten met wonderverhalen onder het stof vandaan gehaald. Mirakelberichte des frühen und hohen Mittelalters bevat naast de Latijnse teksten moderne Duitse vertalingen. De oudste tekst, over de heilige Gertrudis van Nijvel (ca. 626-659; feestdag 17 maart), stamt uit de zevende/achtste eeuw; de jongste, over de stichting van het Sint-Vincentiusklooster in Lissabon, dateert van 1188. De regio's waaruit de teksten afkomstig zijn, bestrijken heel West-Europa, van Portugal en Rome in het zuiden tot België in het noorden, van Bretagne in het westen tot Hongarije en Bohemen in het oosten. Naast internationaal bekende heiligen - zoals Nicolaas van Myra (vierde eeuw; feestdag 6 december) en Martinus van Tours (vierde eeuw; feestdag 11 november) - komen lokale heiligen aan bod: Hubertus (ca. 655-727; feestdag 3 november) en Trudo (ca. 628-ca. 695; feestdag 23 november). Slechts van vier teksten is de auteur bekend, van wie Radboud, de veertiende bisschop van Utrecht (899-917), in onze streken enige faam en roem geniet. De verhaalde wonderen bevatten nauwelijks verrassingen. Het merendeel betreft genezingswonderen: lammen gaan weer lopen en blinden kunnen plots zien, doven horen en stommen spreken. Kortom, het is meer van hetzelfde, maar dan net even iets anders. Slechts hier en daar treft men iets ‘nieuws’ aan. Zo wordt in het Indiculum fundationis monasterii beati Vincentii Vlixbone (‘Kort verslag van de stichting van het klooster van de zalige Vincentius in Lissabon’) verteld hoe een leger zich opmaakt om ten strijde te trekken. Zoals gebruikelijk wordt de mis opgedragen, maar als men de geconsacreerde broden wil aansnijden, vloeit er bloed. Daarover verbazen de aanwezigen zich ten zeerste. Uit onderzoek blijkt al snel hoe dat komt: het brood is gebakken van gestolen meel (p. 293). In de Historia translationis reliquiarum sanctorum martyrum Chrysanti et Dariae ex urbe Roma in Galliam (‘Geschiedenis van het overbrengen van de relikwieën van de heilige martelaren Chrysantus en Daria van de stad Rome naar Gallië’) willen de dorpsbewoners een vat bier schenken aan het Sankt Goarklooster in Prüm waar de relikwieën zich bevinden. Voor de zekerheid willen ze vóór ze op pad gaan de kwaliteit van het brouwsel testen. Er komt geen druppel uit de vaten. Bij nadere beschouwing blijkt dat het bier gebrouwen is in de nacht van zaterdag op zondag (nocte dominica):ze hebben zich dus niet gehouden aan de zondagsrust en daarvoor straft God hen. Daarop besluit men opnieuw te brouwen, nu met succes (p. 117). De auteurs benadrukken dat de wonderen allemaal echt waar gebeurd zijn, ook al hebben ze soms hun twijfels. Zo schrijft Radboud in zijn Libellus de miraculo sancti Martini (‘Boekje over een wonder van Sint Maarten’): | |
[pagina 81]
| |
Nach diesen Ereignissen werde ich, um Überdruß zu vermeiden, meine Rede wenig später zu Ende bringen; alle Leser dieses kleinen Werkes ermahne ich mit brüderlicher Stimme, mich nicht dafür zu kritisieren, gegen die Wirklichkeit der Geschichte gehandelt zu haben, denn was eingefügt worden ist, habe ich in der Reihenfolge vorgetragen, in der ich es von der sich ausbreitenden Fama erfahren habe; ich bitte darum, mir darin Nachsicht zu gewähren. Ich habe dennoch eine Entschuldigung vor Augen, um Kritik abzuweisen: Die Kirche von Utrecht, der ich auf Geheiß Gottes diene, ist nämlich von der Stadt Tours so weit entfernt, daß ich kaum jemanden finden kann, der dort gewesen ist, als die Sache geschah, und der bezeugen kann, dies alles, so wie es abgelaufen ist, gesehen zu haben. Ich verspreche aber, nicht sehr stark gegen die Wahrheit verstoßen zu haben, weil ich bei den Dingen, die mir unsicher waren, eher die Meinung von anderen als meine eigene Vermutung dargelegt habe; das sind die Stellen über die erste Ankunft der Piraten in Gallien und ebenso die Verwirrtheit der Dänen und die Anzahl der Getöteten, all das bestätige ich weder, noch stelle ich es in Frage, sondern ich überlasse es den unverschämten Forschern, dem nachzugehen (p. 143-145).
Op die manier dekt de auteur zich in tegen kritiek. Maar over het algemeen vertellen auteurs de waarheid en niets dan de waarheid. Bij iets ongeloofwaardigs beroepen ze zich op ooggetuigen, zoals de anonymus van de Miracula sancti Trudonis et Eucherii (‘De wonderen van Sint Trudo en Eucharius’): Das scheint vielleicht unglaublich, ist uns aber durch den Ortspriester Berenger unter Eidschwur als ganz und gar wahrhaftig geschehen bezeugt, und durch dessen Bericht haben wir davon Kunde erhalten (p. 239).
Wat de dossiers gemeenschappelijk hebben is dat ze de verering van een heilige op een bepaalde plaats kracht moeten bijzetten. Soms handelt het om wonderen op of bij het graf (bijvoorbeeld rond dat van Gertrudis van Nijvel). In andere gevallen moeten de wonderen aantonen dat ook in de nabijheid van de relikwieën wonderen kunnen plaatsvinden, zoals in dossier 11: de Historia de translatione sanctorum magni Nicolai, alterius Nicolai Theodorique martyris (‘De geschiedenis van de overbrenging van de heilige Nicolaas de Grote, van een tweede heilige Nicolaas en van de heilige martelaar Theodorus’). Maar in deze tekst moeten de wonderen ook aantonen dat Bari ten onrechte claimt de stoffelijke resten van Sint Nicolaas van Myra te bezitten: die relikwieën zijn immers door de Venetianen rechtstreeks vanuit Myra naar hun vaderstad gebracht. Elk van de twaalf dossiers wordt kort ingeleid. Daarbij wordt uitleg gegeven over de tijd waarin de gebeurtenissen zich zouden hebben afgespeeld en worden de personages geïntroduceerd. Over de vertalingen durf ik geen uitspraak te doen: ze lijken me adequaat, maar ik ben noch mediolatinist, noch germanist. Op grond van de vertalingen kan ik wel constateren dat er stilistisch grote verschillen tussen de aangeboden dossiers bestaan. Sommige auteurs formuleren kort en kernachtig, anderen zijn breedsprakig en hanteren een wollig taalgebruik. Inhoudelijk vertonen de twaalf berichten zonder uitzondering een grote homogeniteit. De verzameling wordt voorafgegaan door een inleiding van 28 en een ‘Quellen- und Literaturverzeichnis’ van 18 bladzijden. Mirakelberichte des frühen und hohen Mittelalters bevat een fraaie collectie wonderen. De teksten lijken te wedijveren in wonderbaarlijkheid. Eigenlijk is het best jammer dat tegenwoordig nauwelijks wonderen plaatsvinden, althans in het echt. Want in de fictie is gelukkig nog van alles mogelijk, bijvoorbeeld over twee beren die broodjes smeren.
Adres van de auteur: Aïdastraat 14, nl-3816 tm Amersfoort. |
|