Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||
De hardnekkige Middeleeuwen
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||
geestelijken, waren het de dichters zelf, of schoolmeesters, of liefhebbers, notarissen, ambtenaren, of waren het beroepsschrijvers die zich toelegden op het aannemen van afschrijfarbeid van iedereen die daarom vroeg?Ga naar voetnoot4 Het is natuurlijk waar als we zeggen: een kopiist kan tot elk van deze groepen hebben behoord, maar het is ook gemakkelijk. Bij het onthutsend grote aantal handschriften waarvan we de vervaardiger(s) niet kennen wordt bij gebrek aan concrete gegevens nogal eens naar deze diffuse groep ‘schrijvende beroepen’ gewezen. Hoe moeilijk het is om zich een adequaat beeld te vormen van het verhoudingsgewijze aandeel van elke groep in de totaalproductie van handschriften blijkt als we ons realiseren hoe eenvoudig het was om het beroep van kopiist uit te oefenen. Wie kon schrijven mocht het beroep buiten elk ambachtswezen om oppakken, terwijl het, als de omstandigheden ernaar waren, weer even gemakkelijk voor een andere broodwinning kon worden ingeruild. Hoe dat in zijn werk ging kunnen we goed zien bij Burkhard Zink uit Augsburg. Hij was een man met een opmerkelijke levensloop die uit de doeken wordt gedaan in het derde boek van een door hemzelf geschreven stadskroniek.Ga naar voetnoot5 Hij begon zijn werkzame leven als scholier, werd hulpje van een smid en assisteerde daarna de stadspijper van Ulm. Soms moest hij bedelen,soms werkte hij in dienst van marktkramers. Op 23-jarige leeftijd werd hij aangenomen in de firma van een groothandelaar. Als hij een jaar later, zonder daarvoor toestemming te vragen, trouwt met de dienster van zijn baas, komt dat hem en zijn vrouw op ontslag te staan. Om aan de kost te komen besluit zijn vrouw te gaan spinnen. Burkhard krijgt dan het idee om zijn schrijfvaardigheid te gelde te maken. Hij gaat op zoek naar een geestelijke die hem schrijfwerk kan geven en vindt er een bij zijn oude school. De man kent hem nog wel als oud-leerling. Burkhard vertelt hem van zijn huiselijke omstandigheden. En hier citeer ik hem in vertaling: De goede man was verheugd dat ik graag schrijven wilde, want hij kon wel iemand gebruiken die voor hem schreef. Hij zei: ‘Als je voor me wil schrijven, geef ik je werk voor een jaar en ik zal je er goed voor betalen.’ En dus bracht hij me een groot perkamenten boek dat van meester Rudolf was, die daar koorheer en priester was bij Onze Lieve Vrouwe, dat was een doctor. Het boek was genaamd Compendium sancti Thome. Deze heer liet me het boek mee naar huis nemen en gaf me een gulden in baargeld, om papier van te kopen en meteen aan het werk te kunnen. Zo kwam ik dus thuis bij mijn vrouw en ik vertelde wat ik binnengehaald had. Ze was blij. Ik begon dus met schrijven en schreef nog in dezelfde week vier sexternen van het grote papier ‘charta regal’ en bracht die vier sexternen bij de heer. Het beviel hem goed dat ik zo spoedig een begin had gemaakt en ook het schrift beviel hem. En ik kreeg vier groten per katern. Daarna schreef ik nog vijftig katernen voor hem, zodat ik geld genoeg verdiende. En mijn vrouw en ik zaten bijeen en ik schreef en zij spon en we verdienden dikwijls drie pond per week. Maar wel bleven we vaak samen de hele nacht op.Ga naar voetnoot6 Na minder dan een jaar is het echter weer voorbij met het boekenschrijven, want zijn oude baas ziet hoe goed hij werkt en neemt hem weer in dienst. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||
In deze hoogst uitzonderlijke autobiografie wordt zo een tipje van de sluier opgelicht rond de vervaardiging van zomaar een vijftiende-eeuwse Latijnse codex. Wat het voorbeeld vooral laat zien is hoe ongrijpbaar de productieomstandigheden binnen het kopiistenbedrijf voor ons zijn. Inmiddels is door recent onderzoek steeds duidelijker geworden dat de rol van de stedelijke beroepskopiisten bij de productie van onze literaire handschriften veel aanzienlijker moet zijn geweest dan vroeger werd gedacht.Ga naar voetnoot7 In de kloosters werd vanaf de veertiende eeuw veel minder afgeschreven dan in de periode daarvoor en al helemaal geen wereldlijke literatuur.Ga naar voetnoot8 Op grond van de vaststelling dat omvangrijke codices tot stand zijn gebracht door samenwerkende kopiisten is lange tijd gedacht dat er in de steden schrijfateliers moeten hebben bestaan waar - naar analogie met de voorstelling van kloosterlijke scriptoria of wereldlijke kanselarijen - dit type boeken werd geproduceerd. Hoewel er in het onderzoek dat betrekking heeft op de situatie in Parijs, Londen en de Nederlanden duidelijke aanwijzingen zijn te vinden dat dit beeld van het stedelijke scriptorium een drogbeeld is - voor zover het zou gaan om schrijfzalen waar ateliers van onder leiding samenwerkende kopiisten in hun onderhoud voorzagen - kan men in de recente en in alle opzichten respectabele en bewonderenswaardige Duitse monografie van Karin Schneider over paleografie en handschriftenkunde nog steeds een aansporing lezen tot het doen van archivalisch onderzoek naar het bestaan van zulke ateliers: Bisher ist der Frage kaum Aufmerksamkeit geschenkt worden, inwieweit weltliche Lohnschreiber Werkstätten unterhielten, in denen mehr als nur einzelne Gehilfen oder Familienangehörige beschäftigt waren, und in denen eventuell ein jeweils einheitlicher Schrifttyp gepflegt wurde. Eine verstärkte Auswertung Archivalischer Quellen dürfte mehr Klarheit über den Status mancher Berufsschreiber bringen; vorerst sind über derartige Werkstätten nur wenige Belege bekannt geworden. Manche solcher bis heute anonymgebliebener Ateliers, die sich schon im 13. und 14. Jahrhundert aus ihrer Produktion erschliessen lassen, waren möglicherweise mit den zahlreichen Malerwerstätten identisch, deren Existenz die Kunstgeschichte nachweisen kann.Ga naar voetnoot9 Het enige geval waarop zij zegt te kunnen wijzen is het bekende atelier van Diebold Lauber waarin tussen 1425 en 1457 geïllumineerde handschriften voor de verkoop werden geproduceerd. Ook is haar een werkverband tussen schrijvers en illuminatoren bekend in Nürnberg omstreeks 1500: de zgn. Glockendon-Werkstatt, waar kostbare gebedenboeken en liturgica voor persoonlijk gebruik werden vervaardigd. Het | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||
moge duidelijk zijn dat Schneider hier niet zinspeelt op het blootleggen van incidentele werkverbanden tussen zelfstandige beroepsschrijvers, maar op echte scriptoria. Doordat de historische bronnen slecht zicht geven op de feitelijke werkplek en werkomstandigheden van de beroepsschrijvers, blijft daar onduidelijkheid over bestaan. In de Gentse bronnen die naar schrijflocaties verwijzen is telkens sprake van een houten huuskin, een cleene husekin, een camere, een scrijfcamere of nog preciezer: eenen husekin gheheten scrijfcamere. Verplaatsbaar was, naar we mogen veronderstellen, het scrijfhusekin dat kopiist Willem van den Berghe in Oudenaarde op marktdagen mocht neerzetten bij de Halle.Ga naar voetnoot10 Maar er waren ook degelijker constructies. Wellicht behoorde het scrifhuus dat in een Gentse bron uit 1416 wordt genoemd daartoe.Ga naar voetnoot11 Een akte uit diezelfde stad vermeldt in 1407 een schrijfkamer met een dak en een dakgoot die ertvast ende naghel vast is, wat wil zeggen dat het meer is dan een tijdelijke constructie. Gentse akten leren ook dat de schrijfkamers echte huisnamen dragen als de Rape, de Drake, Bourgognen, de Roese, het Swaenkin en den Scriftoris.Ga naar voetnoot12 Het gebeurt maar zelden dat we zo'n huisje bij wijze van spreken kunnen binnentreden. Een genadeverzoek aan keizer Maximiliaen uit 1493 laat iets zien van de omgeving en omstandigheden waarin een Middelburgse boucscriver zijn werk moest verrichten. Het stuk is afkomstig van een makelaar uit Dendermonde die inkocht voor de Piemontese natie. Hij had een partij rozijnen gekocht, veertig koppel, die hij wegens ruimtegebrek niet in zijn logies kon onderbrengen. Wat doet een professioneel makelaar dan? Hij gaat naar een boucscriver. Ditmaal niet met een opdracht voor kopieerarbeid, maar met de vraag of hij zijn rozijnen zolang in de schrijfkamer mag onderbrengen. Ik citeer hier uit de curieuze akte (en laat daarbij ter wille van de leesbaarheid het twaalfmaal voorkomende woord voirseide achterwege): Hy begeerde aen een bouckscriver wonende aldaer naest den huyse van wylen Anthuenis de Sale, daer uyt hanght den gulden leeuw, [die rosine] te mogen stellen in een camerkin wesende van der bewoninghe van der ... boucscriver. Twelke die ... bouckscriver accordeerde. Ende alsoe die ... noch was int ... camerkin bezich met zijnen ... rosine, quam hem ... wilen Antheunis, zeggende: ‘Bouve’, ‘cockin’, ende gaf hem vele injurieuse woirden, hem zeer gram betogende, dat hy zijn ... rosin aldaer hadde doen stellen, zeggende dat... huys vanden scriver ende camerkin hem toebehoirde, ende en woude niet dat t... rosin daer bleve. Waerup de ... suppliant, ziende dattet aldoe was tuschen den vi en de vii hueren in den avent, zeyde dat hij t... roysin daer niet en hadde doen stellen sonder den oirlof ende consente van den ... bouckscriver.Ga naar voetnoot13 De makelaar gooit het dan met de huiseigenaar op een akkoordje en belooft de rozijnen de volgende dag af te voeren en extra te betalen voor het ongemak. Maar 's avonds komt de eigenaar, vergezeld van enkele ongure lieden zijn gram halen. De makelaar wordt afgetuigd, maar verweert zich met een mes. Daarbij verwondt hij de eigenaar van de schrijfkamer. De geschiedenis heeft wel iets van een operalibretto, vooral zoals het eindigt: de steek wordt de huiseigenaar fataal, maar op zijn sterfbed vergeeft hij zijn | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||
moordenaar, die inmiddels echter, uit vrees voor het gerecht, op de vlucht is geslagen. Ik zou het hele verhaal, dat voor de Middelnederlandse literatuur natuurlijk van nul en generlei waarde is, hier niet uit de doeken hebben gedaan, als ik niet van mening was dat aan het geval toch wel iets te leren valt. Ten eerste: we hebben te maken met een man die niet wordt aangeduid als scriver, of scrivein (wat je nog als ‘handelsklerk’ zou kunnen opvatten) maar expliciet als boucscriver. Hij woont in een huis dat toebehoort aan zijn buurman. Voor zijn huis staat een schrijfkamer, waarvan die buurman ook de eigenaar is. Uit de beschrijving van de schrijfkamer blijkt dat hij behoort tot het type dat we ook in Gent tegenkwamen. Hoeveel veertig koppel rozijnen precies is weet ik niet, maar soms wordt een koppel gelijk gesteld met een korf, soms met twee korven.Ga naar voetnoot14 Dat suggereert toch dat de schrijfkamer, in weerwil van het gebruikte diminutief camerkin de nodige ruimte te bieden had. Vermoedelijk zag hij er dus wel wat groter uit dan de schrijfkamer op de houtsnede die in een Leuvense druk uit 1554 dient als illustratie in een rechtscompendium van de Bruggeling Joost de Damhouder (afb. 1).Ga naar voetnoot15 Het komt voor in het hoofdstuk over ongeautoriseerd opleggen en innen van heffingen en belastingen en is dus duidelijk een afbeelding van een belastinginner. We zien hem hier echter aan het werk in een behuizing die, vermoedelijk, niet wezenlijk verschilt van die van een openbare schrijver.Ga naar voetnoot16 Nu zou de ambtelijke context het denkbeeld kunnen geven dat de getoonde schrijfkamer weinig te maken heeft met de plaats waar letterkundige codices werden afgeschreven. Het is daarom belangrijk te begrijpen dat het op dit punt het volstrekt onjuist is te denken dat de schrijvers van ambtelijke of notariële stukken tot een ander segment van het schrijfbedrijf behoorden dan de boucscrivers.Ga naar voetnoot17 Door alle studie die er inmiddels gemaakt is van het Gentse schrijfbedrijf kunnen we heel aardig het spectrum van opdrachten in kaart brengen die door de Gentse beroepsschrijvers werden aangenomen en de plaatsen waar men werkte.Ga naar voetnoot18 Op enkele drukbevolkte plaatsen in de stad, bij het Hof van Vlaanderen en het stadhuis, vinden we de concentraties van openbare schrijvers. Er wordt kopieerwerk gedaan voor zowel de overheid als voor particulieren als kerkelijke functionarissen. Kalligrafische opdrachten worden aangenomen, bijvoorbeeld voor het maken van bordjes en schilden. Sommige schrijvers zijn ook werkzaam als controleur of belastinginner namens de stadsoverheid. Men doet vertaalwerk, verkoopt en verhuurt boeken, bewerkt literaire teksten en is actief binnen literaire genootschappen. Van de kopiist Geraard van Woelbosch, die een werkplek had voor het stadhuis, weten we dat hij gebedenboeken onder handen had, Nederlandstalige toneelteksten bewerkte, Latijnse traktaten afschreef en boeken inbond. En zoals een openbaar | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb 1. Schrijfhuisje van een belastinginner, Vlaanderen, midden zestiende eeuw. Deze houtsnede is vanaf 1554 gebruikt in verschillende drukken van een rechtscompendium van Josse de Damhouder (Damhouderium 1554, 372; afbeelding naar Schatborn & Szénássy 1971, fig. 3).
schrijver betaamt wist hij ook hoe je een officieel beklag moest opstellen. Dit beeld sluit vrij nauwkeurig aan bij wat we ook in andere steden en streken zien.Ga naar voetnoot19 Een plaats waar de werkzaamheid van beroepsschrijvers goed in kaart is gebracht en die als middelgrote, niet-universitaire stad wellicht ook meer gelijkenis vertoont met de Nederlandse situatie dan Londen of Parijs, is Augsburg. Dat de werkzaamheid van de schrijvers er goed zichtbaar is, danken we aan het gebruik om afschriften te voorzien van een colofon, iets dat we beroepskopiisten in de Nederlanden slechts in zeer beperkte mate zien doen.Ga naar voetnoot20 Terwijl er voor Augsburg veel minder duidelijk is waar de schrijvers werkten, kan hun productie weer veel beter worden overzien. Van Klara Hätzerlin, een vijftiende-eeuwse beroepskopiiste die vooral bekend is door het liedboek waaraan zij haar naam heeft gegeven - en dat in opdracht van een Augsburgse burger werd geschreven - zijn acht handschriften bekend; van Konrad Bollstatter maar liefst negentien, waarvan er ongeveer een derde opmerkelijk genoeg voor eigen gebruik bestemd was.Ga naar voetnoot21 Deze kopiisten beperkten hun activiteiten geenszins tot het vermenigvuldigen van | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||
boeken. Hoe sterk de band tussen de professionele schrijvers van literaire codices en het notariaat was blijkt in Augsburg bijvoorbeeld in het geval van de kopiiste Klara Hätzerlin.Ga naar voetnoot22 Zij werkte aanvankelijk als hulp van haar vader, een notaris, later schreef ze voor haar broer, eveneens notaris. In Augsburg zijn verder de zogenaamde ‘Stuhlschreiber’ of ‘kathedrales’ bekend wier voornaamste bezigheid het was allerhande brieven en zakelijke stukken op te stellen ten behoeve van een terzake onkundig publiek. Maar van de ‘Stuhlschreiber’ Stephan Hüttaus zijn ook vijf handschriften bekend met rechtshistorische literatuur, heiligenlevens, devotioneel/mystieke literatuur en Freidanks spreuken. Het gegeven dat van hem twee handschriften bekend zijn met dezelfde tekst (een zomerdeel met heiligenlevens) onderstreept nog eens dat hij een typische beroepskopiist was.Ga naar voetnoot23 Het is interessant te constateren dat het type kopiist dat zich ook als redacteur, bewerker of auteur manifesteerde net als in Gent ook in Augsburg aanwijsbaar is. De al genoemde Konrad Bollstatter staat in de germanistiek bekend als een uitzonderlijk belezen man, die literatuur verzamelde, betrekkingen onderhield met auteurs, en zelf kronieken bewerkte op basis van verschillende bronnen.Ga naar voetnoot24 Wellicht is hier een parallel te trekken met de ontstaanssituatie van de Rijmkroniek van Vlaanderen zoals we die kennen uit het zesde deel van het Comburgse handschrift. Onlangs hebben Herman Mulder en ik geprobeerd aannemelijk te maken dat deze verzameling codices stamt uit het milieu van Gentse scriveins.Ga naar voetnoot25 Dat drie van de vier kopiisten die samen het handschrift met de kroniek tot stand brachten ook medeverantwoordelijk zijn voor een handschrift met leenrechtelijke teksten en de privileges van Gent geeft al aanleiding tot het trekken van een parallel met de Augsburgse boekschrijvers. Zo heeft Klara Hätzerlin behalve de bekende codex met lyriek en gedichten ook heiligenlevens, artesliteratuur, contemporaine geschiedschrijving en stadsrechten afgeschreven. En Konrad Bollstatter schreef naast wereldlijk-literaire codices met ridderromans en korte epiek ook geestelijke traktaten, sterfboeken, artesliteratuur, spreukverzamelingen, lokale en wereldkronieken en een leenboek. In de inleiding tot de uitgave van de het Comburgse handschrift concluderen Janny Schenkel en ik dat er aanwijzingen zijn dat de auteur van het laatste deel van de Rijmkroniek van Vlaanderen, de onvoltooide continuatie die een duidelijk Gentse signatuur verraadt, op enigerlei wijze betrokken is bij de totstandkoming van de codex.Ga naar voetnoot26 Het literaire ontstaansmilieu lijkt hier in verbinding te staan met het productiemilieu van de codex. Met de situatie uit Augburg in het achterhoofd, waar we lokale historiografische werkzaamheid verbonden zien met beroepsmatige codexproductie is het dan nog maar een kleine stap naar de veronderstelling dat we de continuator van de Rijmkroniek onder de Gentse beroepskopiisten moeten zoeken. Het wordt daarmee ook duidelijk dat onderzoek naar de productieomstandigheden van middeleeuwse | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||
codices in een aantal gevallen óók relevant kan zijn voor de kennis van de ontstaansgeschiedenis van de teksten zelf. Op aantoonbare affiniteit met het literaire leven bij Gentse beroepskopiisten heb ik reeds eerder gewezen.Ga naar voetnoot27 Er is, kortom, alle reden om meer te willen weten over de betekenis van het kopiistenmilieu voor de productie van literaire teksten. Hebben we met een meer dan incidenteel attesteerbaar fenomeen te maken? In hoeveel gevallen waren de beroepskopiisten meer dan alleen afschrijvers van aangeleverde teksten? Zodra we deze vragen stellen, wordt de beperking van het bronnenmateriaal weer nijpend. De schaarste aan informatieve bronnen uit de Middeleeuwen lijkt telkens weer de grens van ons gezichtsveld te bepalen. Of is er misschien de mogelijkheid om ook andere bronnen in het onderzoek te betrekken? Bronnen uit perioden die minder ver in het verleden liggen en die door een grotere informatierijkdom wellicht kunnen bijdragen tot een beter zicht op deze beroepsgroep? We stuiten hier, behalve op de vraag of er wel zulke bronnen bestaan op het heikele punt van het anachronisme: gesteld dat we bronnen van na de Middeleeuwen zouden vinden, in hoeverre zijn we dan gerechtigd die te gebruiken?
Nu hoeft de vraag of er zulke bronnen bestaan ons wel de minste zorgen te baren. Anders dan men misschien zou verwachten blijkt het beroep van openbare schrijver bijzonder levenskrachtig te zijn geweest, ook in de steden van West-Europa. De culturele ontwikkeling na de Middeleeuwen wordt gemarkeerd door een samengaan van versnelde alfabetisering, een toename van de schrijfvaardigheid onder de bevolking en een verregaande toepassing van de mogelijkheden van de boekdrukkunst voor vrijwel alle mogelijke vormen van literatuur, van het spotgoedkope liedblad tot de kostbare emblematabundel. Desondanks zijn ze er altijd gebleven, hoewel soms nauwelijks zichtbaar vanuit een huidig perspectief en reeds lang volledig gemarginaliseerd: de mensen die op verzoek van een klant iets op papier zetten, of het nu een persoonlijke of een zakelijke brief was, die een vertaling voor je maakten, die iets voor je kopieerden of die verzen voor je schreven.Ga naar voetnoot28 Moderne wereldreizigers kennen de openbare schrijver die in steden van derde wereldlanden zijn beroep uitoefent op markten of andere plaatsen waar veel mensen samenkomen. Of het nu in Marokko, Peru of Thailand is, overal waar ongeletterdheid bestaat, zijn ze te vinden en vervullen ze een maatschappelijke rol.Ga naar voetnoot29 Ja, zelfs in Nederlandse allochtonenwijken zijn tegenwoordig | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2. Openbare schrijver in zijn ‘Bureau ou l'on Ecrit Pour Le public’. Gravure van Carl Guttenberg naar een aquarel van Pierre Alexandre Wille uit 1790 (Amsterdam, collectie Stichting tot Bevordering der Notariële Wetenschap; zie Schatborn & Szénássy 1971, nr. 359 en fig. 64).
belwinkels gevestigd waar reclame wordt gemaakt voor het schrijven van brieven.Ga naar voetnoot30 Nu zullen sommigen zich afvragen of we hier wel te maken hebben met de rechtstreekse afstammelingen van de middeleeuwse beroepsschrijvers. Is het fenomeen niet onlosmakelijk verbonden met grootschalig analfabetisme, iets dat in het beschaafde Westen al eeuwen tot het verleden leek te behoren? Indien het zo zou zijn dat de openbare schrijver alleen ongeletterden tot zijn clientèle rekende, zou men kunnen denken dat het hedendaagse verschijnsel toch net even iets anders voorstelt dan wat de Middeleeuwen lieten zien. Destijds behoorden de klanten immers niet zelden tot de meest geletterden uit de samenleving. De middeleeuwse schrijver was er voor iedereen, geletterd of ongeletterd. Maar voor wie werkte de openbare schrijver uit later tijd? En wat was zijn functie? Daarvoor gaan we naar getuigenissen uit later tijd. Dat het schrijven van brieven, met name liefdesbrieven een hoofdtaak was, suggereert een rijke iconografie die vooral vanaf de late achttiende eeuw zichtbaar wordt. De mij bekende afbeeldingen stammen voornamelijk uit Frankrijk, Italië en Spanje.Ga naar voetnoot31 | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 3. Schrijfhuisje in Frankrijk omstreeks 1900 (‘Maison fondée en 1827’) gebouwd tegen de muur van een middeleeuwse kerk. Fotograaf onbekend (afbeelding naar Hermans 1979, 173). Met dank aan M.J.C. Hamers.
Op de meeste is een openbare schrijver te zien die zich door een geëmotioneerde jonge dame, soms in gezelschap van een oud besje, een brief laat dicteren. Vanaf de achttiende eeuw is dit een geliefd motief. Aan de hand van zulke afbeeldingen kunnen we ons een aardige voorstelling maken van de manier waarop deze schrijvers in het straatbeeld van de Europese steden aanwezig waren. Op een gravure uit Frankrijk zien we de schrijver gehuisvest in een houten schrijfhuisje van een type dat niet noemenswaardig van dat van zijn middeleeuwse voorgangers verschilt (afb. 2). Rond 1900 is de behuizing ietwat gemoderniseerd, maar we zien nog steeds een schrijfhuisje en de locatie, zo vlak tegen een drukbezochte plek als de kerk aan, komt sterk overeen met de aloude middeleeuwse situatie (afb. 3). De afbeeldingen uit Frankrijk laten vaker een behuizing zien die op een winkeltje lijkt dan die uit zuidelijker streken. Zo kan men op een lithografie met een interieur uit de eerste helft van de negentiende eeuw het beroep ‘écrivain public’ in spiegelbeeld op het raam lezen (afb. 4). In Napels en Rome, waar het klimaat droger en warmer is, vinden we de schrijvers op straat, aan een tafeltje met een stoel voor de klant, en een afhangend vel papier of een doek waarop de voornaamste werkzaamheden worden geafficheerd. Meestal draagt de schrijver een hoge hoed en zit hij samen met zijn collega's aan een plein (afb. 5). Soms is een tafel zichtbaar voor een bureau dat met een deur of met luiken kan worden afgesloten (afb. 6). In het negentiende-eeuwse Sevilla is het schrijversatelier onder een colonnade gevestigd en werkt de schrijver zelf buiten aan een tafel (afb. 7). Het is duidelijk dat we met deze litho's, gravures en andere plaatwerken te maken hebben met genrestukjes. Ook met Biedermeier- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||
beeldjes
Afb. 4. Openbare schrijver in zijn kantoor. Kleurenlithografie van monogrammist G, Frankrijk, 1871 (Amsterdam, collectie Stichting tot Bevordering der Notariële Wetenschap; zie Schatborn & Szénássy 1971, nr. 410).
werd ingespeeld op het toen modieuze thema (afb. 8). Vaak maken de voorstellingen deel uit van series waarin ‘typen’ uit de samenleving worden getoond. Een tendens tot stereotypering kan niet worden ontkend, niettemin berust deze iconografie toch wel degelijk op de werkelijkheid. Dat is goed te zien op enkele Italiaanse foto's van omstreeks 1900 die dezelfde taferelen tonen als de grafiek.Ga naar voetnoot32 Door deze iconografische bronnen goed te bestuderen kunnen we tevens een indruk krijgen van de verschillende werkzaamheden die werden verricht. Zo zien we een schrijver in Rome aan het werk die liefdesbrieven maakt, wat blijkt uit de doorschoten harten die op de brieven zijn geschilderd (afb. 9). Ze lijken verdacht veel op de liefdesbrieven die we ook uit de Middeleeuwen kennen (afb. 10).Ga naar voetnoot33 In het handschrift-Van Hulthem vinden we een berijmde liefdesbrief waarin de naam van de geadresseerde denkelijk opzettelijk in het afschrift (of in een voorgaand afschrift) is weggelaten.Ga naar voetnoot34 Dat duidt erop dat zo'n tekst als model dienst kon doen. Zonder overigens terug te vallen op de bewering dat het handschrift-Van Hulthem het modellenboek van een scrivein is geweest, lijken mij zulke teksten bij uitstek behoren tot het benodigde tekstuele kapitaal van een openbare schrijver.Ga naar voetnoot35 Zeker in dit opzicht mag de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 5. Drie openbare schijvers (‘Scrivani’) te Napels werkend in de open lucht, tweede kwart negentiende eeuw. Lithografie van G. Dura, 1838 (Amsterdam, collectie Stichting tot Bevordering der Notariële Wetenschap; zie Schatborn & Szénássy 1971, nr. 387 en. fig. 65).
negentiende-eeuwer de nazaat van zijn middeleeuwse voorganger heten.Ga naar voetnoot36 Waarmee adverteren de schrijvers? De een noemt zich schrijver van brieven, kopiist en calligraaf, anderen lokken hun klanten met de mededeling dat zij vertalen, zoals een Napolitaan: ‘Hier kopieert men en hier vertaalt men uit het Frans’.Ga naar voetnoot37 Precies zulke advertenties zijn te zien op foto's uit later tijd. Een karikaturale afbeelding van een Franse ‘écrivain public’ toont de tekst: ‘A la discretion on se charge de toutes especes de rédactions, Petitions, lettres impromptus, [et] couplets de circonstances.’ De laatste verwijzing naar gelegenheidsdichtwerk op bestelling voert ons weer terug in de wereld van de middeleeuwse kopiist die literaire teksten in de aanbieding had. In onze streken, waar de literatuur na de Middeleeuwen zich radicaal vernieuwde, zodat er in de perceptie van de elite geen plaats meer was voor openbare schrijvers als verspreiders van literaire teksten, is het moeilijk zulke beroepsbeoefenaars toch te vinden. En al zijn ze zelfs niet terug te vinden in Het volle leven, René van Stipriaans rijk geschakeerde en met boeiende details gestoffeerde overzicht van het literaire leven in de Gouden Eeuw, toch zijn ze er geweest. Bedoeld als uithangbord voor de aan het notariaat gelieerde schrijver - daar werd nog altijd druk geschreven - was het vierregelige versje van Isaac van den Berg, opgenomen in zijn Gestoffeerde Winkel en Luyfen Banquet uit 1693: Hier Translateert men, uyt het Spaans,
Portugees, Hoogduyts, Italiaans:
In duytsche woorden, naar de brieven,
Dat men de luyden kan gerieven.Ga naar voetnoot38
Interessanter wellicht is de bordtekst van een waarzegster in Jeroen Jeroensz.’ opschriftenverzameling uit 1698, zonder twijfel gekopieerd naar het leven, waarop te lezen is: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 6. Openbare schrijver voor zijn werkplaats, Italië, negentiende eeuw. Ets van Weller naar een tekening van J. Kracker (Amsterdam, collectie Stichting tot Bevordering der Notariële Wetenschap).
Hier in deze Gang, op een na 't leste huis
Woont Nelletje Jacobs van Nieuwersluis,
Sy presenteert 'er dienst aan wien het ook mag wesen,
elk sijn planeet te doen horen lezen,
of hy ook gelukkig zal wezen of hoe die meld;
Sy schrijft ook brieven en refereinen om geit.Ga naar voetnoot39
Deze zeventiende-eeuwse vrouw doet dus naast haar praktijk als waarzegster hetzelfde als haar Franse collega die op verzoek gelegenheidsverzen schrijft. Niet zo lang geleden hebben Brigitte van der Zijde en Ton Jongenelen gewezen op de nog vaak onderschatte betekenis van de broodschrijver in de achttiende eeuw. Wie destijds een pamflet wilde uitbrengen schreef dikwijls niet zelf, maar betaalde daarvoor een vakman.Ga naar voetnoot40
In een tijd dat de toonaangevende schrijvers zich afkeerden van dit type auteur en het hele literaire leven zich buiten de kring van de broodschrijvers afspeelde, groeide er een diepe kloof tussen beide schrijverswerelden. De literaire auteur die nog notie had van het bestaan van openbare schrijvers keek met grenzeloos misprijzen op hen neer, zoals de zestiende-eeuwse rederijkers de straatdichters verafschuwden en Maerlant | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 7. Openbare schrijver te Sevilla. Ets van Edouard Delduc naar José Jimenez Aranda, 1878 (Amsterdam, collectie Stichting tot Bevordering der Notariële Wetenschap).
zijn afgrijzen van de joculatores liet blijken. Pas in de twintigste eeuw vinden we iets terug van fascinatie voor die andersoortige schrijver. Van een directe confrontatie tussen de twee polen, de quasi-middeleeuwse schrijver die zich ten dienste stelt van zijn opdrachtgever en de moderne, onafhankelijke literaire auteur, doet de bij ons nog niet zo lang bekende Hongaarse schrijver Sándor Márai verslag. In 1927 was hij de Parijse correspondent van de Frankfurter Zeitung. In die hoedanigheid schreef hij stukjes over de wereld van de cultuur, opera, toneel in de metropool, met een speciaal oog voor het curieuze. In een van die stukjes, getiteld ‘Der Epistolaire’ beschrijft hij hoe, lezend in een advertentierubriek, zijn oog viel op de annonce van een man die zich ‘epistolaire’ noemde. Hij verkondigde er dat hij brieven schrijft, ook gelegenheidsgedichten en oden voor verlovingen en zelfs drama's, blijspelen en romans, net waar behoefte aan is en op bestelling. Lage prijzen. Snelle bediening. Historische tragedies worden thuis afgeleverd. Privé-correspodentie - ook vertrouwelijke - met gegarandeerd succes.Ga naar voetnoot41 | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 8. Openbare schrijver met vrouwelijke klant. Porseleinen beeldje. Herkomst onbekend, negentiende eeuw (Amsterdam, collectie Stichting tot Bevordering der Notariële Wetenschap).
Márai, die zelf literair auteur was, raakte uiterst gefascineerd door deze advertentie. Hij besloot de opsteller ervan op te zoeken in zijn woning, in een steeg bovenop Montmartre. Bij de ingang van de binnenhof was zijn reclamebord te zien. Zich voordoend als een klant gaf hij zijn ogen de kost en probeerde hij de man, een imposante verschijning, uit te horen over zijn werk, zijn opvattingen, zijn klandizie. In de woning zelf hing een dikke etenslucht. Folianten en woordenboeken lagen op een bed, op een strijkplank schriften, kranten en een inktpot. Onder het raam stond een bureau met een hoog opzetstuk. De forse, ongeveer vijftigjarige, bebaarde man was vriendelijk en bood hem een stoel. Márai was zich bewust van de traditie waar deze man uit voorkwam (hij verwijst naar Boccaccio) en verwonderde zich erover dat het type nog bestond. Maar hij realiseerde zich ook dat de literaire auteurs die zich beneden in de grote stad ophouden en hoogmoedig op de broodschrijver neerkijken er ook niet aan ontkomen zich in hun werk dikwijls te richten naar de vraag van de dag. Tijdens het gesprek vergaapte hij zich aan de man, terwijl zijn bewondering voor hem steeg. Márai wilde weten hoe de man het klaarspeelde romans en toneelstukken op verzoek te schrijven, dat was toch heel moeilijk? Ach, zei de man, als je erin geoefend bent, is het niet zo moeilijk meer. Márai liet doorschemeren dat hijzelf al lange tijd een toneelstuk wilde schrijven, maar er nooit de moed voor had gevonden. Daar ging de man serieus op in. Hij kon wel voor een toneelstuk zorgen. Het kon nieuw geschreven worden, maar hij had er ook een aantal in voorraad, bestemd voor verschillende gelegenheden, met uiterst dankbare rollen en voorzien van een vrolijk slot. Die waren al te koop voor 500 frank. Als het de bedoeling was dat hij een nieuw stuk schreef en zich daarbij had te houden had aan bepaalde voorwaarden, zou het natuurlijk duurder worden. En vanzelfsprekend was de klant vrij om er zijn eigen naam onder te zetten. Ik mag mijn naam onder het stuk | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 9. Jongelui rond een onenbare schrijver van liefdesbrieven. Bartolomeo Pinelli, ‘Lo scrivano in Piazza Montanara - in Roma’. Handgekleurde ets, 1815 (Amsterdam, collectie Stichting tot Bevordering der Notariële Wetenschap).
zetten? vroeg Márai verwonderd. Ja, zei de man, zodra u betaald heeft. Zo spraken ze nog een poos verder. Verzen waren duurder dan proza, een situering in een klassiek milieu was weer duurder dan een situering in de Middeleeuwen. Maar verreweg het goedkoopst was toch een kant en klaar spel. Tenslotte vraagt Márai of hij ook brieven schrijft. Vanzelfsprekend doet hij dat. Hij bestelt er twee, die over vier dagen klaar zullen zijn, voor 15 frank per stuk. Maar de man begint door te krijgen dat hij wordt uitgehoord, en dan is hij opeens minder vriendelijk. Bij het afscheid geeft hij hem nog wel een hand, maar hij begeleidt zijn klant niet meer naar de deur. Het is een curieus krantenartikel, waarbij je als lezer de achterdocht bekruipt dat die hele ontmoeting misschien wel gefingeerd is. Márai was immers ook in 1927 al romanschrijver. Toch zijn zijn andere bijdragen aan de Frankfurter Zeitung werkelijk journalistiek van aard. Ze hebben alleen, net als het stuk over de épistolaire, een duidelijk literaire kwaliteit en ze zijn met gevoel voor sfeertekening en aandacht voor het detail geschreven. Er is eigenlijk geen goede reden om het verslag niet voor authentiek te houden.
De openbare schrijvers horen sinds de Middeleeuwen tot een beroepsgroep die keer op keer lijkt uit te sterven, waarvan het lot ogenschijnlijk omgekeerd evenredig verbonden lijkt met het voortschrijden van de alfabetisering van de samenleving. Toch zou het niet juist zijn om de rol die deze schrijvers spelen beperkt te zien tot de steeds marginaler wordende groep van ongeletterden. Met een aan die van Márai herinnerende verwondering is me tijdens het schrijven van dit artikel gebleken dat de oude marktplaats waar de laatste Europese openbare schrijvers van verdreven werden - naar verluidt door MussoliniGa naar voetnoot42 - plaats heeft gemaakt voor de nieuwe, virtuele marktplaats, het internet. Zelfs vandaag de dag nog bieden personen die zich zonder blikken of blozen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 10. Fragmenten van een Middelnederlandse berijmde liefdesbrief, beschilderd met een doorschoten hart, omstreeks 1400 (Leiden, Universiteitsbibliotheek, Ltk. 216).
‘écrivain public’, ‘public writer’ of ‘Schreiberin, Texterin’ noemen, hun diensten aan.Ga naar voetnoot43 Zij benadrukken dat zij zich niet slechts richten tot ongeletterden of mensen die de taal slecht beheersen, maar tot alle sociale klassen. Men kan hen, na telefonisch contact, brieven laten schrijven (rouwbrieven, liefdesbrieven, sollicitatiebrieven, afscheidsbrieven), redactie- of vertaalwerk laten doen, artikelen laten schrijven, maar ook een biografie, uitgegeven als echt boek, of een familiegeschiedenis, een geschiedenis van de straat waarin men woont. Verder maken zij gelegenheidsteksten, zoals een speech bij het huwelijk van je dochter, of gedichten - en niet alleen voor Sinterklaas. Ook fraaie kalligrafie, ja zelfs verluchting is mogelijk. Een andere optie: een boek waarin je de levenswijsheid die je hebt opgedaan als erfgoed aan je kinderen doorgeeft. Of hulp bij de verwezenlijking van die lang gekoesterde droom: het schrijven van eigen roman. Sinds 1980 bestaat er zelfs een ‘Académie des Écrivains publics de France’.Ga naar voetnoot44 Het is een vreemde gewaarwording. We bevinden ons in het hier en nu, we hoeven niet om te kijken, we zitten op het internet - of all places - en iets wat toch heel erg op de Middeleeuwen lijkt vult het scherm. Of zijn dat nu juist de Middeleeuwen niet meer? Hoe Middeleeuws waren de Middeleeuwen eigenlijk? Hoe ‘anders’ waren de Middeleeuwen? | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||
SummaryForms of literary communication in the Middle Ages differed widely and fundamentally from those in the present day. While we know comparatively much about the dissemination of literary texts by means of manuscript production, we know comparatively little about the copying process of individual texts, since information about that process is most often not available. In this article the author draws attention to the professional scribes who were most likely those responsible for the production of the majority of the literary manuscripts. Who were they, what were their working methods, and under what circumstances did they operate? Although ‘the public writer’ is often presumed to have disappeared after the Middle Ages, a case can be made for his/her presence in the cities of Europe until well into the twentieth century. The author documents his sketch of the working conditions of public scribes through iconography and text, and demonstrates the persistence of forms of literary transmission and production throughout a period that surprisingly covers more than six centuries.
Adres van de auteur: Constantijn Huygens Instituut Postbus 90754 nl 2509 lt Den Haag | |||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
Digitale bronnen
|
|