Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Middelnederlandse rijmspreuken: iets over vloertegels, doodkisten en Latijnse voorbeelden
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gevallen al ergens in de literatuur gemeld zijn, dan toch vaak in publicaties die neerlandici niet alle dagen onder ogen krijgen. F. de Potter heeft er bijvoorbeeld enkele uitgegeven in zijn Huiselijke godsdienst onzer voorvaderen, geschreven naar familiepapieren en andere echte oorkonden van vroegeren tijd, naar registers van de schepenakten van de stad Aalst (1907, p. 56-58). Dat boekje wordt in de bibliografie van L.D. Petit niet eens genoemd. En dan is er nog de kwestie dat veel rijmspreuken als bij- of opschrift dienst deden. J. Reynaert heeft daar aandacht aan besteed naar aanleiding van het ‘Geraardsbergse handschrift’ (1999) en W. van Anrooij heeft in 1997 in een artikelenreeks in het tijdschrift Literatuur voorbeelden van zulke opschriften aangewezen.Ga naar voetnoot8 Het gros van de getuigen-buiten-de-boeken is natuurlijk verloren gegaan, maar men mag op grond van de gevallen die Van Anrooij noemt, verwachten dat er de komende jaren nog wel wat op zullen duiken. De belangstelling van medioneerlandici voor rijmspreuken als opschrift is immers van recente datum. Ook hier geldt echter dat het niet gemakkelijk is om de overlevering in kaart te brengen. Men komt er of en toe een tegen, maar gericht zoeken is ondoenlijk. De tweede hindernis bij het bestuderen van rijmspreuken is de ‘beweeglijkheid’ van de teksten. Rijmspreuken worden vaak samengevoegd tot grotere gehelen. De thematische overeenkomst van veel spreuken maakt dat heel gemakkelijk. Dat er achter een groter geheel meerdere spreuken kunnen schuil gaan, is niet alleen lastig voor wie een bepaalde spreuk zoekt (alleen naar incipits kijken is niet genoeg), het is uiteraard ook een complicatie voor wie de nieuwe, samengevoegde tekst wil bestuderen. Er is vaak veel vergelijkingsmateriaal voor nodig om vast te kunnen stellen wat de afzonderlijke bouwstenen zijn. Een goed voorbeeld van zo'n samengesteld geheel is nr. 100 in de editie van het hs.-Jan Phillipszoon (Brinkman 1995, p. 93-94): HOe vervaerlic ay lacen zal hen sijn dat sceyden
Die hem eerst vp sijn doetbedde wilt bereyden
Daer om leeft altijt soe ghij steruen wilt
Voerde doot en is medicine noch scilt
5[regelnummer]
Ia sy comt dicke onuersien met cracht
Ter vervairliker woester midder nacht
Eer sy dan comt weest te voren bereet
Want ghi moet corts van hier tsi v lief of leet
Hier om wacht v nauwe ende doet altoes wel
10[regelnummer]
Den tijt is zeer snel ende die doot is fel
Alst comen sal tot die herder stont
Dat v ziel versceyden sal doer v mont
Dan sel di den loen van wercken ontfaen
V weder keeren es oec te male gedaen
15[regelnummer]
Hebt dit dicwijls jn uwe memorie
Dus vergaet alder werelt ydel glorie
Daer om hebt ihesus dicke in vwen mont
Ende draecht ihesus altijt in uwen gront
Ende neemt ihesus voer in allen wercken
20[regelnummer]
Soe sal v ihesus in duechden stercken
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Achter dit geheel van twintig verzen schuilen zes verschillende rijmspreuken (vs. 1-2, 3-4, 5-8, 9-14, 15-16, 17-20). In zijn proefschrift is H. Brinkman de overlevering van de afzonderlijke spreuken nagegaan (1997, p. 355-356). De twintig verzen als zodanig zijn verder nergens teruggevonden, het gaat dus waarschijnlijk om een ‘gelegenheidsformatie’. Van sommige onderdelen zijn verscheidene parallelhandschriften bekend. Van vs. 1-2 noemt Brinkman zes vindplaatsen, van vs. 3-4 zelfs dertien (bij vs. 3-4 gaat het om het hierboven al genoemde ‘Tegen die doot en is geen scilt’). Andere onderdelen trof hij nergens aan (vs. 5-8) of alleen in een druk uit 1603 (vs. 15-16).Ga naar voetnoot9 Vs. 17-20 vond Brinkman als geheel ook louter in de druk van 1603, vs. 19-20 daarnaast ook in een handschrift. Twee van de spreuken kennen bovendien een gekoppelde overlevering: vs. 1-2 en 3-4 zijn eigenlijk twee afzonderlijke rijmspreuken, maar treden ook elders een keer samen op. Het lastigst van dit geheel is vs. 9-14, op die tekst kom ik straks terug. Zonder kennis van de paralleloverlevering zou het geheel vrijwel onontwarbaar zijn, want de samensteller heeft de spreuken handig met elkaar verbonden (vs. 3: ‘Daer om...’; vs. 9: ‘Hier om...’; vs. 17: ‘Daer om...’). Rijmspreuken worden overigens niet alleen samengevoegd, ze kunnen ook worden gesplitst. We hebben al gezien dat vs. 19-20 van nr. 100 uit het hs.-Jan Phillipszoon alleen kan voorkomen, zonder vs. 17-18.Ga naar voetnoot10 Een ander voorbeeld is ‘Alle dinc is verganc / sonder alleen der engelen sanc’ in Boston (Massachusetts), Public Library, Ms. q med. 86 (banderol).Ga naar voetnoot11 Deze twee verzen zijn normaliter het begin van een spreuk van vier en vervolgen dan met ‘Ende alle pijn is een eynde / sonder der droeuiger ellende’.Ga naar voetnoot12 Samenvattend: bij rijmspreuken heeft men vaak veel vergelijkingsmateriaal nodig om vast te kunnen stellen wat wat is, maar dat vergelijkingsmateriaal zit doorgaans goed verstopt. In dit artikel worden drie spreuken nader bekeken.Ga naar voetnoot13 De eerste blijkt niet alleen een ruime handschriftelijke verbreiding te kennen, maar ook nogal eens in epigrafische vorm voor te komen, wat wel bekend is in kringen van archeologen en kunsthistorici, maar in de neerlandistiek onopgemerkt is gebleven. Er doet zich bovendien een onverwachte complicatie voor bij deze tekst: één markant vers van de spreuk treedt op in verschillende rijmspreuken. De tweede rijmspreuk dient meestal als bijschrift bij een tekening en daardoor vond ik - zonder er naar te zoeken - het Latijnse equivalent, bij net zo'n tekening. Van de derde spreuk valt eveneens de Latijnse moedertekst aan te wijzen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1 Die tijt es cort die doot es snel Wacht v van sonden soe doedi welEen veel voorkomende rijmspreuk luidt: Die tijt es cort die doot is snel
Wachtu van sonden soe doedi wel
(hs. Brussel KB IV 1010, f. 58r-58v)
Of ook wel (met het werkwoord ‘hoeden’ i.p.v. ‘wachten’, wat aan de betekenis niets verandert): Die tijt is cort ende die doot is snel
Hoyt v voer sonden soe doet ghi wel
(hs. Brussel KB IV 421, f. 213v; ed. Indestege 1951, p. 96, nr. 68)
In totaal zijn mij acht handschriften bekend.Ga naar voetnoot14 De spreuk is bovendien opgenomen in de Rethoricale wercken van Anthonis de Roovere.Ga naar voetnoot15 Zij blijft lang voortleven: in 1681 wordt zij nog op het schutblad van hs. Brussel KB II 478 gekrabbeld.Ga naar voetnoot16 En wat belangrijker is: deze spreuk kent een ruime epigrafische verbreiding. Alvorens nader op die opschriften in te gaan, moet de tekst (verder ‘spreuk I’ te noemen) afgezet worden tegen een aantal nauw verwante rijmspreuken, die eveneens het vers ‘Die tijt es cort die doot es snel’ bevatten. De eerste twee (Ia en Ib) zijn als varianten van I op te vatten. Het gaat om: Die tijt is cort die doot is snell
Die wael doet et loent hem well
(Ia; hs. Brussel KB II 112, f. 98r)
Die tyt es cort die doot es snel
Die wel doet het loont hem wel
(Ia; hs. Oxford, Bodleian Library, Cod. can. misc. 278; naar de editie Priebsch 1896, p. 325)
Die tijt es cort die doot es snel
Elc zie voor hem zo doet hij wel
(Ib; hs. Brugge SB 436, f. LXXX; naar de editie Dewitte 1981, p. 115, nr. XXII)
Tot zover is er nog niet zoveel aan de hand. Dat rijmspreuken enigszins aangepast worden, is een bekend verschijnsel. De wijzingen zijn doorgaans onschuldig van aard. Waarschijnlijk werden dit soort tekstjes vaak uit het hoofd opgeschreven (bladvulling, schutbladnotities), wat onvermijdelijk tot variatie leidt. Bij het samenvoegen van meerdere spreuken tot één geheel zijn vaak kleine aanpassingen nodig om de teksten | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
goed te laten aansluiten. Ook zo kunnen varianten ontstaan. Maar er bestaan ook - en daar lijken we hier mee te maken te hebben - wijzingen die tot doel hebben de strekking van de tekst te veranderen. Bij Ib is de betekenis zelfs drastisch gewijzigd. De tekst is profaan geworden. Kan men Ia en Ib nog als varianten van I opvatten, dat wordt al moeilijker bij de volgende spreuk (II): Die tijt is cort die doot is snel
Dencket ouer hoe ghy hebt gheleeft
Ende bewaert v hier alsoe wel
Dat ghy ten ordel nyet en sneeft
(hs. Brussel KB IV 421, f. 208v; ed. Indestege 1951, p. 91, nr. 39, vs. 13-16)
Dit is een geheel van vier verzen. Door het gekruist rijm kan het niet verdeeld worden in twee verschillende rijmspreuken. Het is daardoor een andere tekst dan I. Ook de volgende rijmspreuk (III) mag mijns inziens niet gelijk gesteld worden met I. Ik ken haar uit drie handschriften: Nv merct v nauwe ende huet v wel
Die tijt es cort de doot es snel
Want alst comt ane dier stont
Dat v ziele lijt den mont
Dan seldi loen na werken ontfaen
Dat weder keeren. dat es ghedaen
(hs. Brussel KB 2559-62, f. 100v.a; ed. De Vreese 1901-1902, 1901, p. 311)
Merct v nauwe ende merct v wel
Die tijt is cort die doot is snel
Als compt aen die stont
Dat v ziele lijdt doer den mont
Dan suldi loen na werck ontfaen
Dat wederkeeren is dan al ghedaen
(hs. Brussel KB 3075-83, f. 4r)
Hier om wacht v nauwe ende doet altoes wel
Den tijt is zeer snel ende die doot is felGa naar voetnoot17
Alst comen sal tot die herder stont
Dat v ziel versceyden sal doer v mont
Dan sel di den loen van wercken ontfaen
V weder keeren es oec te male gedaen
(hs. Berlijn SBB-PK Mgq 557 (het hs.-Jan Phillipszoon), f. 36r; geciteerd naar Brinkman 1995, p. 94, nr. 100, vs. 9-14)
Eénmaal heb ik vs. 3-6 van III als aparte tekst aangetroffen, zonder vs. 1-2: Alstu comst aen die stont
Dat die ziele moet liden den mont
Dan is dat weder keren ghedaen
Dan sal men loen nae werken ontfaen
(hs. Brussel KB IV 421, f. 212v. Ed. Indestege 1951, p. 94, nr. 58)
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Zou vs. 3-6 wat vaker als zelfstandige rijmspreuk voorkomen, dan moest men overwegen om III op te vatten als een samenvoeging van twee rijmspreuken (vs. 1-2 en vs. 3-6). Vs. 1-2 zou dan een variant van I kunnen zijn.Ga naar voetnoot18 Vooralsnog ziet het er echter naar uit dat de zes verzen een eenheid vormen. Zij treden bijna altijd samen op en komen bovendien gezamenlijk voor in Ruusbroec's Vanden seven sloten: Merct u nauwe ende hoedt u wel
die tijt es cort die doet es snel
Alst comt ane die stont
dat uwe siele lijdt den mont
dan suldi loen na werke ontfaen
dat wederkeren es ghedaen
(naar ed. De Baere 1981, p. 201)Ga naar voetnoot19
Wat is nu de relatie tussen I, II en III? Het is uiteraard ondenkbaar dat er géén relatie tussen de teksten bestaat. Daarvoor is het vers ‘Die tijt es cort die doot es snel’ te markant.Ga naar voetnoot20 Maar ik betwijfel of die relatie verder gaat dan de aanwezigheid van dat ene vers. Waarschijnlijk is het goed in het geheugen liggende ‘Die tijt es cort die doot es snel’ gebruikt om nieuwe spreuken te vormen. I, II en III zijn wel verwant, maar kunnen maar beter als aparte teksten worden beschouwd. Keren wij terug naar spreuk I. Deze rijmspreuk blijkt een zeer wijde verbreiding gekend te hebben op vloertegels.Ga naar voetnoot21 Zie de natekening (afb. 1), die is overgenomen uit het ‘tegelnummer’ van het tijdschrift Ons heemGa naar voetnoot22 en die gemaakt is naar exemplaren die in 1958 te voorschijn kwamen bij de verbouwing van het kasteeltje Hagelstein nabij Sint-Katelijne-Waver. De tekening geeft een goed beeld van de tegels, maar bevat kleine foutjes: van de vershelft ‘Wacht v van sonden’ is het pronomen vergeten en ‘is snel’ is een vergissing voor ‘es snel’. Een mooie kleurenafbeelding van eenzelfde set tegels in het bezit van Museum Boymans-van Beuningen te Rotterdam vindt men in de tentoonstellingscatalogus Thuis in de late middeleeuwen, p. 95.Ga naar voetnoot23 De tegels dateren van rond 1500 of uit de eerste helft van de zestiende eeuw. Zij meten ca. 14,5 × 14,5 cm. en hebben doorgaans een dikte van 20 mm. Ze zijn tweekleurig, meestal rood met geel: ze zijn vervaardigd van roodbakkende klei die is ingelegd met witte klei. De witte klei is geel geworden door het afdekkende loodglazuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1 Natekening van middeleeuwse vloertegels.
De vloertegels konden echter ook in een andere kleur geleverd worden.Ga naar voetnoot24 Elke tegel bevat twee vershelften, er zijn vier tegels nodig om de cirkel met de volledige spreuk te kunnen leggen. Op tal van plaatsen zijn deze vloertegels teruggevonden. Het tegelnummer van Ons heem noemt o.a. Zierikzee, Rotterdam en Dordrecht (p. 151-152). In 1911 is er een tegel uit de vloer van de kerk van de Boudelo-abdij te Klein-Sinaai opgegraven.Ga naar voetnoot25 Zelf bezit ik een tegel die in de jaren negentig van de twintigste eeuw te voorschijn kwam bij opgravingen door amateurarcheologen op de site van het Norbertinessenklooster Leliëndaal nabij Hombeek. In de collectie van de heer F. van den Heuvel te Hombeek bevinden zich fragmenten die in de jaren zeventig boven water kwamen in Mechelen bij het uitbaggeren van de Dijle. Bovendien zijn er - curieus genoeg - tegels teruggevonden op verschillende plaatsen in Engeland.Ga naar voetnoot26 De tegels met de Middelnederlandse spreuk waren dus zelfs een exportproduct. Het succes van de tegels blijkt ook nog uit iets anders. In de collectie-Van den Heuvel bevinden zich enkele vloertegels met dezelfde tekst en vrijwel hetzelfde decoratiepatroon, maar met een heel andere belettering.Ga naar voetnoot27 Terwij1 de belettering van de tegels van afb. 1 elegant en goed leesbaar is, is het schrift van het tweede type tegels minder geslaagd. De woorden zijn niet goed van elkaar gescheiden en sommige lettervormen zijn onduidelijk. De ‘t’ van ‘doot’ en ‘wacht’ lijkt meer op een lange ‘s’ dan op een ‘t’. Ik kan me niet voorstellen dat het atelier dat de eerstgenoemde tegels vervaardigd heeft, ook verantwoordelijk is voor dit tweede type. Waarschijnlijk moeten we aan twee ateliers denken. De tegels van het tweede type lijken zeldzamer dan die van het eerste,Ga naar voetnoot28 maar zijn toch ook op verschillende plaatsen teruggevonden,Ga naar voetnoot29 wederom onder meer in Engeland.Ga naar voetnoot30 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Met deze tegels is het verhaal van de verbreiding van de rijmspreuk nog niet ten einde. Het tegelnummer van Ons heem attendeert op twee andere vindplaatsen-buiten-het-boek (p. 151-152). Bij een laatmiddeleeuws ‘Besloten Hofje’ (collectie-Van Herck te Kontich) doet de rijmspreuk dienst als opschrift. Onder de afsluiting van de tuin staat op een perkamenten strook de tekst: ‘Die tijt is cort die doot is snel Wacht v van sonden so doet ghi wel Och wat vroechden daer wesen mach Daer dusent iaer is enen dach’.Ga naar voetnoot31 En ook op de smeedijzeren scharnieren van een eiken charterkist uit de vijftiende eeuw te leper was de spreuk aangebracht.Ga naar voetnoot32 De rijmspreuk was kennelijk ook buiten de handschriften zeer populair. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2 En hoep in die werelt nyet zeer Dit huysken blijft dy ende nyet meerIn de schitterende tentoonstellingscatalogus Leven na de dood van Museum Catharijneconvent te Utrecht vindt men een afbeelding van f. 19v-20r van een getijdenboek dat onder de signatuur 135 K 15 bewaard wordt in de KB te Den Haag (Van Bueren 1999, p. 136). Op f. 19v komen drie rijmspreuken voor. Zij staan tussen de Litanie van alle heiligen en de Dodenvigilie; het gaat om bladvulling. De tweede spreuk is weer het bekende ‘Tegen die doot en is geen scilt’, de derde luidt: ‘En hoep in die werelt nyet zeer Dit huysken blijft dy ende nyet meer’. Deze rijmspreuk is duidelijk een bijschrift, want zonder object valt niet uit te maken welk huisje bedoeld wordt. Na de spreuk volgt dan ook een tekening, en wel van een doodkist. In die kist staan de woorden ‘Dit is dat huysken’. Er bestaat nog een voorbeeld van deze rijmspreuk. Zij komt ook voor in hs. Brussel KB IV 421, f. 214r. De spreuk luidt daar net zo als in het Haagse handschrift: ‘En hoep in die werelt nyet zeer Dit huysken blijft dy ende nyet meer’.Ga naar voetnoot33 Ook hier is een tekening van een doodkist aanwezig. De woorden ‘Dit is het huisje’ ontbreken; in deze codex is het de spreuk zelf die in de doodkist staat. Zo'n lijkkist vond ik ook in de Latijns-Franse codex Brussel KB IV 1250, f. 94v (afb. 2). En dat brengt ons bij de Latijnse moedertekst van de spreuk: ‘In mundo vili spem to tibi ponere noli Nam tibi de multis hec erit vna domus’.Ga naar voetnoot34 Zoals gezegd, kan de spreuk niet goed zonder tekening. Maar natuurlijk valt daar met wat handigheid wel een mouw aan te passen. In hs. Brussel KB II 112, f. 100v, staat: ‘Ende oeck en hoept in die werelt nyet seer Een kistgen blijft dich ende nyet meer’. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2 Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. IV 1250, f. 94v.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
3 Drie dinghen weet ic voerwaer Die my mijn herte maken zwaerDe vorige paragraaf maakt duidelijk dat men bij Middelnederlandse rijmspreuken erop verdacht moet zijn, dat er een Latijns voorbeeld kan bestaan. Het is echter niet altijd eenvoudig om die Latijnse moedertekst te vinden. Het omgekeerde is soms wat gemakkelijker. In het ‘Geraardsbergse handschrift’ staat te midden van enkele Middelnederlandse rijmspreuken het Latijnse tekstje: Sunt tria que vere faciunt me sepe dolore
Est primum durum quia nosco me moriturum
Secundum timeo quia tempus nescio quanto
Inde magis flebo quia nescio quo remaneboGa naar voetnoot35
(hs. Brussel KB 837-45, f. 125r; geciteerd naar de editie van Govers e.a., p. 80, nr. 61).
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Als dit in het Middelnederlands vertaald wordt, dan luidt het begin allicht ‘Drie’: ‘Drie dingen’ of iets dergelijks. Dat betekent dat het niet moeilijk is om naar zo'n vertaling te zoeken. Alleen raadpleging van de registers van Petit levert al twee vindplaatsen op.Ga naar voetnoot36 Inmiddels ken ik vijf handschriftelijke getuigen van de vertaling. Ik citeer er twee:Ga naar voetnoot37 Dry dingen weyt ic voerwaer
Die decke myn herten maken swaer
Dat eerste beswaert nu mynen moet
Want ic ymmer steruen moet
Dat ander beswaert myn herte meer
Als dat ie [bedoeld wordt: ic] niet en weyt wanneer
Als dat ic niet en weyt waer ic varen sal
(hs. Rotterdam GB 96 G 10, geciteerd naar Van Heel 1948, p. 133; na vs. 6 ontbreekt kennelijk een vers)
Want drie punten weet ic wel voerwaer
Die mijn maken dat hart swaer
Dat eerste dat mijn sorghen doet
Is dat ic vmmer steruen moet
Dat ander beswaert mijn noch meer
Want ic en weet niet wanneer
Dat derde beswaert mijn bouen al
Want ic en weet niet waer ic varen sal
(hs. Brussel KB 19563, f. 40r)
De acht verzen zijn ook opgenomen in sommige drukken van Dirc Coelde van Munster's Der kerstenen spieghel.Ga naar voetnoot38 | |||||||||||||||||||||||||||||||
RésuméLes dictons rimés en moyen-néerlandais sont largement répandus dans les manuscrits, non seulement dans le corps des textes, mais aussi dans la décoration (banderoles) ou sur des feuillets de garde. En dehors des livres, on les rencontre sous forme d'inscriptions. La multiplicité et la dispersion des objets qui peuvent les porter rendent leur recensement malaisé. Une difficulté supplémentaire tient à la nature mouvante de leur texte, éminemment variable. Ils sont de surcroît susceptibles d'être intégrés dans des combinaisons nouvelles. Trois dictons sont étudiés ici en détail: le premier figure sur de nombreux carreaux de céramique, les deux autres dérivent de modèles latins. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Adres van de auteur: Koninklijke Bibliotheek van België, afd. Handschriften, Keizerslaan 4, b-1000 Brussel | |||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
|
|