Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het beeld van Jan I in de Brabantse historiografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betoog wezen zij er dan ook op dat de Brabantse traditie niet toestond dat buitenlanders de voogdij over minderjarige Brabantse hertogen uitoefenden. De geschiedenis leerde immers, zo betoogden de Staten, dat de Brabantse onderdanen de voogden van minderjarige hertogen mochten aanwijzen. Zij hielden de Bourgondische hertog dan ook drie analoge situaties voor: de regentschappen gedurende de minderjarigheid van Godfried III, van Hendrik IV en Jan I en van Jan III. Een vijftiende-eeuwse chroniqueur licht ons het standpunt van de Brabantse Staten ten aanzien van Jan I toe: Int jaer Ons Heeren, dats waerhede,
XIIC ende LX mede,
Sterf die derde hertoghe Heinrijc
Van Brabant ende liet desghelijc
Sijn kindere ionc ende onbejaert,
Daer af die greve onghespaert
Van Ghelre ende ooc sijn broeder,
Die bisscop van Ludic, sijts vroeder,
Ende van Doringhen die lantgrave,
Ende elc van hen woude daer ave
Momboor wesen sonder verlaten,
Maer si worden van den drien Staten
Des lants van Brabant soe onderwesen,
Dat si te vreden bleven van desen,
Ende die ionghe hertoghe rijc
Ende sijn brueders derghelijc
Worden besorght, si u vercleert,
Ende dlant wel gheregeert
Bi heer Wouter Berthoude doe
Ende anderen, die de Staten daer toe
Des lants van Brabant, daer op let,
Hebben ghestelt ende gheset.Ga naar voetnoot5
De Staten refereren hier aan de dramatische gebeurtenissen in de periode na het overlijden van hertog Hendrik III in 1261. De hertog werd in eerste instantie opgevolgd door zijn oudste zoon Hendrik IV. Wegens diens minderjarigheid moest er volgens de Brabantse regelingen een voogdijraad worden ingesteld. Verschillende pretendenten dienden zich aan, maar met steun van een aantal edelen wist hertogin-weduwe Aleidis de buitenlandse belanghebbenden te weren en zelf met enkele Brabantse edelen de voogdij uit te oefenen.Ga naar voetnoot6 Spoedig bleek echter dat Hendrik IV niet in staat was om te regeren, hij was, om Boendale te citeren: Soe onmachtich van leden,
Ende van sinne soe onbesneden,
Ende soe dwaes, dat hi er niet toe dochte
Dat hi tlantscap houden mochte.Ga naar voetnoot7
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 10 Het beleg van Woeringen in een geïllustreerd handschrift van de Brabantsche yeesten. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, IV 684, f. 58r.
In overleg met de voogdijraad, besloot Aleidis ertoe de macht over te dragen aan Jan, haar tweede zoon. Dit leidde tot een tweedeling in Brabant: Arnoud van Wezemaal en de stedelingen van Leuven kwamen in opstand, maar zij werden verslagen door een factie onder leiding van raadslid Wouter Berthout. De situatie in Brabant was zo onveilig, dat de beide prinsen zich alleen gewapend op weg konden begeven.Ga naar voetnoot8 Ook de laat-middeleeuwse interpretatie van de regering en de persoon van Jan I kent dus een tweedeling. Tegenover het bij uitstek hoofs-ridderlijke uitgangspunt van Heelu, leggen de Brabantse Staten in het begin van de vijftiende eeuw de nadruk op staatsrechtelijke aspecten van de Brabantse successieregeling. In dit artikel wil ik ingaan op de vraag op welke wijze de Brabanders de periode tussen 1261 en 1294, dat wil zeggen tussen de dood van Hendrik III en die van Jan I, interpreteerden in de veertiende en vijftiende eeuw. Op grond van een aantal kronieken uit de late dertiende, de veertiende en de vijftiende eeuw zal ik onderzoeken hoe men tegen deze periode aankeek: was dat in overeenstemming met Heelu's opvatting, of meer zoals de Staten van Brabant hem in de vijftiende eeuw beschouwden? De Brabantse geschiedschrijving biedt goede aanknopingspunten voor een dergelijk onderzoek.Ga naar voetnoot9 De laatmiddeleeuwse historiografie van dit hertogdom is relatief rijk en bovendien is ons veel bekend omtrent de omstandigheden waar onder de ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schiedschrijving ontstond. Voor een nadere afbakening van de probleemstelling zal in eerste instantie een summier overzicht volgen van de Brabantse historiografische traditie in de veertiende en vijftiende eeuw. Daarbij zal vooral worden aangegeven op welke wijze de gegevens omtrent Jan I zijn overgeleverd in de geschiedschrijving. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De historiografische traditieHet curieuze toeval wil dat Jan I vermoedelijk zelf de aanzet gaf tot het ontstaan van de Brabantse historiografische tradities die de eeuwen na zijn dood zouden bloeien. Naar men aanneemt gaf de hertog kort na zijn aantreden (in 1268-1271) opdracht om enkele genealogieën samen te stellen. Lange tijd heeft men aangenomen dat deze genealogieën ontstonden in Affligem, maar inmiddels wordt ook Nijvel wel genoemd.Ga naar voetnoot10 De genealogieën hebben een wat hybride karakter. Zij zijn niet, zoals de genealogieën uit Boulogne/Bouillon of die uit Vlaanderen zuivere geslachtslijnen, waarin uitsluitend de afstamming van de vorsten van vader op zoon wordt weergegeven. In feite zijn zij te beschouwen als kleine kroniekjes, waarin behalve de dynastieke, ook de territoriale continuïteit wordt benadrukt: van oudsher zou de Brabantse dynastie hebben geheerst in het gebied tussen Rijn en Schelde.Ga naar voetnoot11 Toch zijn de genealogieën niet zozeer van inhoudelijk belang voor onze kennis van de regering van Jan I: in het beste geval geven zij historisch materiaal voor de eerste jaren van de regering van deze vorst. Maar het was ook niet de intentie van de schrijvers en de opdrachtgever om de levensgeschiedenis van Jan I te behandelen. In nauwe aansluiting bij de internationale gebruiken, poogden zij een legitimering te vinden voor de wankele positie van de vorst in de eerste jaren van zijn regering. Die zochten zij niet in de daden, maar in de illustere afstamming van de hertog: een rechtstreekse genealogische lijn zou Jan I verbinden met Trojanen, Merovingen en Karolingen.Ga naar voetnoot12 Daarmee legden zij de structuren vast voor bijna de gehele de Brabantse geschiedschrijving van de komende eeuwen. De genealogische lijnen werden dan natuurlijk steeds verder doorgetrokken. Twee decennia later, vermoedelijk in 1290 of 1291, kwam een van de weinige historiografische werken tot stand die niet direct of indirect ontleent aan de genealogieën: de al eerder genoemde rijmkroniek van Jan van Heelu, die men vaak aanduidt als de Yeeste van de slag bij Woeringen.Ga naar voetnoot13 De directe betrokkenheid van Jan I bij het ontstaan van dit werk kan niet worden aangetoond, maar het is wel zonneklaar dat het werd vervaardigd in de directe omgeving van de vorst. Heelu droeg zijn kroniek immers op aan Margareta van Engeland, de aanstaande echtgenote van kroonprins Jan II: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vrouwe Margriete van Inghelant,
Die seker hevet van Brabant
Tshertoghen Jans sone Jan,
Want si die dietsche tale niet en can
Daer bi willic haer ene gichte
Sinden van dietschen gedichte,
Daer si Dietsch in leeren moghe.Ga naar voetnoot14
Dit werk verschilt inhoudelijk hemelsbreed van de genealogieën. Bij Heelu zoekt men vergeefs de genealogische aspecten van de Brabantse dynastie. Hij zette zijn kroniek op als een soort biografie van Jan I, waarbij hij veel nadruk legt op de ridderlijke aspecten van diens leven en steeds maar weer blijk geeft van de liefde van de Brabanders voor hun vorst. Ongeveer de helft van de kroniek is gewijd aan de grote veldslag, die in detail wordt beschreven; bovendien wordt ook aan de inleidende schermutselingen van de Limburgse successieoorlog veel aandacht besteed. Toch is de titel, Yeeste van de slag bij Woeringen, wat misleidend, want belangrijke delen van het werk handelen over heel andere zaken uit het leven van Jan I. Tegenover de lange, diachrone, dynastieke lijnen van de genealogieën staan hier de concrete gebeurtenissen uit de tijd van Heelu centraal. Men kan de Yeeste het best karakterisen als een nationale kroniek met een biografisch karakter.Ga naar voetnoot15 Na de dood van Jan I zouden historici kiezen voor een integratie van beide zienswijzen: zij benutten de dynastieke structuren als kapstok en in een steeds gedetailleerder betoog voegden zij daaraan allerlei gegevens toe. Voor de regering van Jan I werd daarvoor begrijpelijkerwijze veelal Heelu's Yeeste van de slag bij Woeringen gebruikt. In schema I geef ik aan op welke wijze de kronieken met elkaar verwant zijn.Ga naar voetnoot16 Een eerste voorbeeld van een dergelijke handelswijze vinden we al korte tijd na het ontstaan van Heelu's Yeeste. In 1294, onmiddellijk na de dood van Jan I in het toernooi te Bar, ontstond de anonieme Chronica de origine ducum Brabantiae. Vermoedelijk werd dit werk geschreven in Affligem, want het besteedt opvallend veel aandacht aan de ontstaansgeschiedenis van dit klooster.Ga naar voetnoot17 Het is bekend dat Affligem in nauwe relatie stond met het Brabantse hof, zo werd er onder andere het Brabantse standaard bewaard. Dit leidt tot de verleidelijke veronderstelling dat het werk - net als de genealogieën - werd vervaardigd in opdracht van een Brabantse hertog; gezien de ontstaansdatum moet het dan gaan om de zojuist aangetreden hertog Jan II.Ga naar voetnoot18 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schema I. Invloedslijnen binnen de Brabantse historiografie ten aanzien van gegevens betreffende de regering van hertog Jan I.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De structuur van de genealogieën ligt ten grondslag aan de Chronica en regelmatig vinden we letterlijke ontleningen. Ook hier wordt de illustere afstamming van de Brabantse hertogen beschreven vanaf de Trojanen en de Karolingen. Maar het is duidelijk dat de anonieme schrijver eveneens de beschikking had over de Yeeste van Heelu. Zo merkt hij op ten aanzien van de slag bij Woeringen: Testantur qui viderunt et secundum ea que oculata fide didicerunt postea de bello Worongico copiosa volumina conscripserunt.Ga naar voetnoot19 De Chronica vormt de belangrijkste schakel tussen de dertiende-eeuwse Brabantse historiografie en de groep werken die in de veertiende en vijftiende eeuw ontstond. In ca. 1316 schreef de Antwerpse schepenklerk Jan van Boendale (ca. 1280-1351 (?)) zijn beroemde Brabantsche Yeesten in opdracht van de Antwerpse schepen Willem Bornecolve.Ga naar voetnoot20 De Brabantsche Yeesten is dus geschreven door een stedelijk auteur in opdracht van een stedelijk functionaris. Op grond van zijn functie als schepenklerk en zijn mecenaatsband met Bornecolve heeft men wel gepoogd Jan van Boendale te portretteren als een typisch stedelijk ideoloog. Zo zou hij zijn Brabantsche Yeesten hebben geschreven als een reactie tegen de hertogelijke (‘Lotharingse’) politieke visie van de Chronica. Deze veronderstelling lijkt strijdig met het gegeven dat Boendale zich in sterke mate - vaak woordelijk - liet inspireren door de Chronica de origine ducum Brabantiae.Ga naar voetnoot21 Men heeft aangenomen dat Boendale ook gebruik maakte van Heelu's Yeeste - Boendale merkt immers op met betrekking tot de slag bij Woeringen: Die ghene, die den strijt saghen,
Hebbenre een scone boec af ghemaect.Ga naar voetnoot22
Ook deze opmerking ontleende hij echter aan de Chronica de origine. Er zijn dan ook nauwelijks aanwijzingen dat Boendale het werk van Heelu al in 1316 kendeGa naar voetnoot23 Toen hij omstreeks 1322 zijn kroniek verder uitwerkte nam Boendale echter wel grote passages uit Heelu's Yeeste over. Opnieuw betekent dit niet zonder meer dat Boendale Heelu's rijmkroniek excerpeerde. Naar alle waarschijnlijkheid gebruikte hij de excerpten die Lodewijk van Velthem had opgenomen in zijn Voortzetting van de Spiegel Historiael.Ga naar voetnoot24 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met Boendales Yeesten ontstond de Brabantse ‘standaardgeschiedenis’, zo merkte J.G. Heymans op.Ga naar voetnoot25 Inderdaad vormt dit werk de inspiratiebron voor vrijwel de gehele latere Brabantse historiografie (zie schema I). Uiteindelijk zou Boendale tot zijn dood in 1351 verschillende voortzettingen op en bewerkingen van zijn kroniek schrijven, maar na zijn dood viel een lange stilte en pas meer dan een halve eeuw later vond hij zijn navolgers. Voor zover bekend, was de hoveling en baljuw Hennen van Merchtenen de eerste Brabantse historiograaf die na Boendale de pen weer opnam. In de jaren 1414-1415 schreef hij een korte kroniek die hij opdroeg aan hertog Antoon van Brabant, in de hoop dat deze hem ine, cost ende papier zou verschaffen. De noodlottige gebeurtenissen bij Azincourt verhinderden dat Antoon dit verzoek kon honoreren, hoewel de schrijver zijn bescheiden carrière als meier en schout verder wist te continueren na de dood van de hertog. Zoals alle vijftiende-eeuwse historiografen baseerde Van Merchtenen zich op de Brabantsche Yeesten; een werk dat hij aanduidt als die Cornike. Hieraan ontleent hij de kenmerkende structuur van de Brabantse historiografie.Ga naar voetnoot26 In ca. 1425 baseerde Petrus de Thimo, alias Peter van der Heyden (1393-1474), zich bij het schrijven van de Brabantiae historia diplomatica op de kroniek van Boendale. Er is zelfs een handschrift van de Yeesten overgeleverd waarin zijn aantekeningen voorkomen.Ga naar voetnoot27 De ontstaansomgeving van de Historia kan worden gekarakteriseerd als stedelijk. Petrus de Thimo was als pensionaris een van de belangrijkste ambtenaren van de stad Brussel. Hoewel daar weinig sporen van zijn overgebleven, moet hij een van de invloedrijkste personen binnen de Staten van Brabant zijn geweest.Ga naar voetnoot28 De oudste versie van zijn Historia schreef hij vermoedelijk op eigen initiatief omstreeks 1425. In de loop van zijn leven vervaardigde hij nog verschillende continuaties op en omwerkingen van zijn kroniek. De thans overgeleverde versies dateren alle uit het derde kwart van de vijftiende eeuw. In zijn Historia combineerde De Thimo de Brabantse historiografie met vele letterlijk afgeschreven oorkonden, waarin hij allerlei Brabantse rechten weergaf. Ook Emond de Dynter († 1449) liet zich door de Yeesten inspireren, toen hij tussen 1443 en 1445 zijn Chronica ducum Brabantiae schreef.Ga naar voetnoot29 Alles wist erop dat de Chronica ontstond in de omgeving van het hof. De schrijver Emond de Dynter was lange tijd hertogelijk secretaris, eerst van de Brabantse hertogen en vanaf 1430 van de Bourgondische hertog Filips de Goede. Omstreeks 1445 droeg De Dynter zijn kroniek op aan Filips, en blijkbaar was deze zeer geïnteresseerd in de pennenvruchten van zijn secretaris, want korte tijd later gaf hij Jean Wauquelin opdracht de Chronica in het Frans vertalen.Ga naar voetnoot30 Het beeld voor de tweede helft van de vijftiende eeuw is niet anders: toen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Walter Bosch in het derde kwart van de vijftiende eeuw de Chronicon ducum Brabantiae schreef, benutte hij de Yeesten, evenals de anonymus die de (gedrukte) Alderexcellenste cronyke van Brabant schreef. In 1467 droeg de Brusselse amman Jan van Edingen zijn Franse vertaling van de Yeesten op aan Karel de Stoute (1467-1477).Ga naar voetnoot31 Alle hier genoemde kronieken besteden uiteraard aandacht aan Jan I. zij kiezen echter ieder een heel eigen optiek en leggen de nadruk op verschillende aspecten van deze vorst. In de tabel is weergegeven hoeveel procent iedere kroniek besteedt aan respectievelijk de voogdij, de opvolging van Hendrik IV door zijn broer Jan en de Limburgse successieoorlog. Het is duidelijk dat de kronieken een verschillend accent leggen in de geschiedenis van Jan I. Vooral de Historia van Petrus de Thimo springt eruit, aangezien daar vrijwel geen aandacht lijkt te zijn voor de Limburgse Successieoorlog.
Tabel. De regering van Jan I in de Brabantse historiografie. Percentages van de tekst die worden besteed aan de voogdijkwestie, de opvolgingskwestie en de Limburgse Successieoorlog. Uit het bovenstaande blijkt dat er enkele cesuren in de Brabantse geschiedschrijving zijn aan te brengen. Enerzijds bestaat er een belangrijke chronologische breuk in de tweede helft van de veertiende eeuw, anderzijds is er een duidelijk onderscheid te maken tussen kronieken uit een stedelijke en uit een hoofse omgeving.Ga naar voetnoot32 Hier zullen voor beide periodes twee kronieken nader worden onderzocht. Eerst zal de anonie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
me ‘hoofse’ Chronica de origine ducum Brabantiae (1294) worden geplaatst naast de stedelijke Brabantsche Yeesten van Jan van Boendale (de versie van ca. 1316). Een vergelijkbare confrontatie zal worden uitgevoerd met de vijftiende-eeuwse kronieken: de Brabantiae historia diplomatica van Petrus de Thimo (ca. 1425/1460) zal worden vergeleken met De Dynters Chronica (1445). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De late dertiende en de vroege veertiende eeuwVoor zover dat uit de fragmentarische uitgave valt te reconstrueren, wilde de schrijver van de Chronica de origine ducum Brabantiae de geschiedenis van de Brabantse dynastie beschrijven. Hij geeft aan dat de Brabantse hertogen afstamden van de Trojaanse vorsten, waarbij hij een sterke nadruk legt op de Karolingische schakel tussen Trojanen en Brabanders. Daarmee kan de Chronica worden gezien als een kroniek die legitimerend is voor de zojuist aangetreden hertog Jan II.Ga naar voetnoot33 De formidabele persoonlijkheid van hertog Jan I vormt een belangrijk argument bij deze legitimering. De Chronica lijkt mede te zijn gericht op de verheerlijking van deze zojuist overleden vorst: de schrijver besteedt aan hem opmerkelijk veel meer aandacht dan aan enige andere Brabantse hertog (met uitzondering van Karei de Grote).Ga naar voetnoot34 Zo benadrukt hij dat Jan II niet alleen afstamt van Trojanen en Karolingen, maar bovendien de zoon was van de roemruchte hertog Jan I. De schrijver van de Chronica zag het begin van de regering van Jan I blijkbaar niet als heel wezenlijk. In één zin doet hij het voogdijschap over Hendrik IV en Jan I af, en ook aan de overdracht van de hertogelijke waardigheid besteedt hij slechts marginaal aandacht. Zo snel mogelijk gaat hij dan over tot de kwestie die hij als het belangrijkst beschouwt in de geschiedenis: de Limburgse successieoorlog. Over het algemeen legt de Chronica veel nadruk op de ridderlijke prestaties van Jan I. Zo gaat de schrijver uitgebreid in op de slag bij Woeringen. Opvallend is ook de ruime aandacht die hij besteedt aan het toernooi te Bar, waar Jan I sneuvelde.Ga naar voetnoot35 Hiermee sluit de Chronica nadrukkelijk aan bij de teneur van Heelu's Yeeste. Toch is het opmerkelijk dat de Chronica - in vergelijking met de Yeeste van de slag bij Woeringen - veel meer aandacht heeft voor de landsheerlijke status van Jan I. Het gegeven dat Jan I zich met de Limburgse hertogstitel het geleiderecht toeeigende tussen Maas en Rijn ontleende de schrijver nog aan Heelu's Yeeste: Utpote qui ducatum Lemburgensum adeptus fuerat, ad quem de iure sui principatus id agere pertinebat.Ga naar voetnoot36 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar de verwerving van deze titel lijkt voor de Chronica van een veel groter belang dan voor de Yeeste. In tegenstelling tot Heelu benadrukt de anonymus ten aanzien van Jan I: Hic ad titulum patrum suorum Lembergensis ducatus titulum addidit.Ga naar voetnoot37 Deze indruk wordt versterkt door het feit dat een aspect van de Chronica volledig ontbreekt in Heelu's Yeeste. Een belangrijk deel van de rechtvaardiging voor het handelen van Jan I vindt de Chronica in diens status als hertog van Neder-Lotharingen.Ga naar voetnoot38 Zo benadrukt de schrijver: Reinaldus quippe comes Gelrie, associatis sibi Sifrido Coloniensi achiepiscopo, Henrico comite Lucelburgensi, Wallerando de Rupe, fratre suo, et item Walerando domino de Valkenborch conspirationem validam orditur contra ducem Lotharingie.Ga naar voetnoot39 De personen die hij noemt hadden allen grote bezittingen in het gebied tussen Maas en Rijn, dat formeel behoorde tot het hertogdom Neder-Lotharingen. Op deze wijze probeert de schrijver duidelijk te maken dat zij in opstand kwamen tegen hun rechtmatige heer.Ga naar voetnoot40 Avonds merkte dan ook terecht op dat de Chronica een legitimering nastreefde van de door de hertogen gevoerde Lotharingse politiek.Ga naar voetnoot41 De Chronica vormt dus een aardige menging van aspecten die zijn ontleend aan de genealogieën en aan Heelu's Yeeste van de slag bij Woeringen. Net als de genealogieën, zoekt de schrijver van deze kroniek de legitimiteit van hertog Jan II in de illustere afstamming van het Brabantse geslacht, waarbij de persoonlijkheid van Jan I een belangrijke rol speelt. Ook bij de Lotharingse legitimering van het handelen van Jan I zal de schrijver zich hebben laten inspireren door de genealogieën. Bij Heelu vond de schrijver van de Chronica vooral de nadruk op de persoon van Jan I en het accent op allerlei ridderlijke waarden.
Hoewel de Brabantsche Yeesten werd opgedragen aan een stedelijk machtsdrager, is de toonzetting bepaald dynastiek te noemen. Boendale schreef een kroniek waarin de afstamming van de hertogen centraal staat.Ga naar voetnoot42 Met de Brabantsche Yeesten sluit hij derhalve heel nauw aan bij de genealogisch getinte Brabantse geschiedschrijving, en dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vooral bij de Chronica de origine ducum Brabantiae, waaraan hij grote passages woordelijk ontleent. Op deze wijze legitimeerde Boendale op zijn beurt anno 1316 de nogal wankele positie van hertog Jan III (1312-1355).Ga naar voetnoot43 Voor Boendale ligt, net als voor de schrijver van de Chronica, de essentie van de regering van Jan I bij de Limburgse successieoorlog. Van de 576 verzen die Boendale aan de regering van hertog Jan I besteedt, wijdt hij er 290 aan de Limburgse successieoorlog. Net als de schrijver van de Chronica ziet Boendale Jan I primair als hertog van Lotharingen. Evenals zijn voorbeeld benadrukt hij dat verschillende heren tussen Maas en Rijn Te gader swoeren ghemeenlike,
leghen den hertoghe van Lothrike.Ga naar voetnoot44
Ook het verwerven van de Limburgse titel ziet Boendale als heel wezenlijk. Zo wijst hij er op dat Jan I wel moest overgaan tot de belegering van het roofslot Woeringen, omdat dat zijn plicht was als hertog van Limburg: Ende, wie oec hertoghe soude wesen
Van Lymborch, dat hi te desen
Van rechte ware ghebonden.Ga naar voetnoot45
Het belang van de Limburgse titel voor Boendale wordt wel het duidelijkst in de opbouw die hij aan zijn Brabantsche Yeesten meegaf. De wederwaardigheden van de Brabantse dynastie stelden Boendale in staat te komen tot een prachtige indeling. Hij verdeelde zijn Yeesten in vijf boeken, waarin steeds de waardigheid van de Brabantse dynastie wisselde. Eerst waren de voorouders van de Brabantse hertogen raadgevers van de Merovingische vorsten (eerste boek), later klommen zij op tot koningen en keizers van het Karolingische Rijk (tweede boek). Daarna kwam de diepe val en bleef hen niets dan het bescheiden graafschap van Leuven en Brussel (derde boek). Van daar af draaide echter het rad van fortuin. Doordat Godfried met de Baard de hertogstitel van Neder-Lotharingen en Brabant wist te bemachtigen, klom de Brabantse dynastie weer op tot hertogsniveau (vierde boek). Het feit dat Boendale met de verwerving van de Limburgse hertogstitel een nieuw, vijfde, boek begint in zijn Brabantsche Yeesten geeft een indicatie van het gewicht dat hij hieraan hechtte.Ga naar voetnoot46 Met alle overeenkomsten, geeft Boendale toch een iets andere kleuring aan de geschiedenis dan de auteur van de Chronica. Ten eerste gaat hij dieper in op de problemen na de dood van hertog Hendrik III. De verklaring daarvoor is echter niet het belang dat de regering van Hendrik IV hem inboezemt en evenmin de staatkundige consequenties van een en ander. Boendales aandacht wordt vooral getrokken door het binnenlandse conflict tussen de Leuvense stedelingen en Wouter Berthout over de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overdracht van de hertogelijke waardigheid aan Jan I.Ga naar voetnoot47 Ten tweede wijst een tekstuele vergelijking van de Brabantsche Yeesten met de Chronica uit dat Boendale weliswaar zijn voorbeeldtekst meestal nauwkeurig volgt, maar zich zo hier en daar ook wel wat - stedelijk getinte - aanpassingen veroorlooft. Zo legitimeert bij Jans optreden tegen Woeringen door erop te zijn dat het roversnest een plaag was voor menige coepman, terwijl de Chronica nog spreekt van viator.Ga naar voetnoot48 Boendale sluit zijn relaas over Jan I af met een panegyriek. Daarin wordt zijn inzet voor de stedelingen en zijn hoofse opstelling verheerlijkt. Dit leidt hem dan tot de conclusie dat: Sine dade ende sine seden
Toenden wel, in elker steden,
(Waer hi quam vroech ende spade)
Dat hi was van Karels sade.Ga naar voetnoot49
Daarmee geeft Boendale een duidelijke samenvatting van de inhoudelijke en genealogische elementen die hij hanteerde in zijn Brabantsche Yeesten. Zowel de Chronica de origine ducum Brabantiae als de Brabantsche Yeesten tonen zich nog sterk onder de indruk van de persoon van hertog Jan I. De auteurs kiezen voor een dynastieke opbouw en beiden wijzen op het belang van de Lotharingse titel. Voor beiden was Jan een luisterrijke loot aan de Brabantse stam. Beide chroniqueurs hebben zich - direct of indirect - laten inspireren door de historiografische werken die in de omgeving van Jan I ontstonden. Beiden kiezen voor het genealogische uitgangspunt dat reeds in de genealogieën werd verwoord. Beiden besteden ook veel aandacht aan de slag bij Woeringen. Het is mogelijk een aantal verschillen aan te wijzen, maar die bevinden zich vooral op het niveau van de nuances. Ik zie dan ook geen argumenten voor de stelling van Avonds, dat Boendale zich met zijn Yeesten wilde afzetten tegen de Chronica.Ga naar voetnoot50 In feite staan de twee kronieken nog betrekkelijk dicht bij de ‘hoofse’ interpretatie die Jan van Heelu gaf aan de regering van Jan I. In ieder geval zijn beide nog ver verwijderd van het staatsrechtelijke denken van de Brabantse Staten in de vijftiende eeuw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vijftiende eeuw‘Een typische uiting van het toen gangbare nationalisme, dat de Bourgondische hertogen slechts beschouwde als de voortzetters van een roemrijke Brabantse traditie’, zo karakteriseerde Raymond van Uytven de Chronica ducum Lotharingiae et Brabantiae van Emond de Dynter.Ga naar voetnoot51 Inderdaad vormt een genealogie van de Brabantse hertogen naar voorbeeld van de Brabantsche Yeesten het skelet van het betoog. De Dynter beoogde in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerste instantie een dynastieke legitimering van de persoon aan wie hij zijn werk opdroeg, de Bourgondisch-Brabantse hertog Filips de Goede, door te wijzen op diens afstamming van Trojanen en Karolingen. Waren de voorouders van Karel de Grote niet eveneens hertog van Lotharingen en Brabant geweest? Nu werd dat rijk hersteld door Filips de Goede, hertog van Bourgondië, Lotharingen, Brabant, Limburg, graaf van Vlaanderen, Artesië, Bourgondië, Henegouwen, Holland, Zeeland en Namen, markgraaf van Antwerpen en heer van Friesland, Salins en Mechelen.Ga naar voetnoot52 Aan zijn in essentie Brabantse verhaal voegt De Dynter veel gegevens toe uit de Duitse en Franse geschiedenis. Het meest opvallend is misschien nog wel dat hij zijn verhaal lardeert met grote aantallen oorkonden, die hij soms in samenvatting maar over het algemeen van intitulatio tot datatio afschrijft.Ga naar voetnoot53 Ten aanzien van de regering van Jan I is het opmerkelijk dat De Dynter in essentie Boendales betoog over Jan I handhaaft, en nauwelijks aanvullende historiografische gegevens verschaft. Maar doordat de secretaris een groot aantal oorkonden invoegt in zijn kroniek, legt hij totaal andere accenten. De voogdij over de hertogskinderen interesseert De Dynter nauwelijks. Braaf volgt hij het betoog van Boendale, hoewel hij daaraan toevoegt dat een en ander geschiedde Cum consensu et consilio trium Statuum patrie Brabancie.Ga naar voetnoot54 Ook de binnenlandse spanningen rond de overdracht van de hertogelijke waardigheid kunnen hem niet buitengewoon boeien: opnieuw volgt hij min of meer woordelijk de Brabantsche Yeesten.Ga naar voetnoot55 Maar ook hier legt hij, overigens in navolging van Heelu, een grotere nadruk op de instemming van de Brabantse standen.Ga naar voetnoot56 Het zwaartepunt van het betoog van De Dynter moet evenwel niet primair worden gezocht in de binnenlandse politiek: hij is met name geïnteresseerd in de (internationale) juridische status van de hertogen en het hertogdom. Zijn visie wordt vooral bepaald door de mate waarin de gebeurtenissen een wettig karakter dragen. Zo voegt hij aan Boendales beschrijving een viertal oorkonden toe, waarin allereerst Rooms-Koning Richard van Cornwales zijn instemming laat blijken met de overdracht, vervolgens de Brabantse onderdanen Jan als hun legitieme vorst erkennen, de nieuwe hertog leenhulde aan de Rooms-Koning brengt, en tenslotte Richard zijn goedkeuring uitspreekt over de douarie die de Brabanders aan hertogin Aleidis toekenden.Ga naar voetnoot57 Dit beeld wordt bevestigd in de beschrijving van de Limburgse successieoorlog. De krijgsverrichtingen bij Woeringen acht De Dynter niet echt van belang. Zijn relaas is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hier een wat uitgebreide vertaling van de Brabantsche Yeesten (versie 1316). Boendales betoog geeft hem echter wel de gelegenheid allerlei oorkonden toe te voegen waarmee hij Brabantse rechten kan onderbouwen. Zo schrijft hij bijvoorbeeld integraal de oorkonde af waarmee Adolf van de Berg in 1283 Limburg verkocht aan Jan I.Ga naar voetnoot58 Naast vele andere charters neemt hij vervolgens ook nog de scheidsrechterlijke uitspraak van koning Filips de Schone op, waarmee formeel een eind kwam aan de Limburgse successieoorlog.Ga naar voetnoot59 Zoals gezegd, De Dynter legt bij de keuze van het oorkondenmateriaal een sterke nadruk op de internationale juridische positie van Brabant en in het bijzonder op de relaties met het Rijk. Misschien is het charter van 1292 dat De Dynter opneemt wel het meest illustratief voor de Chronica. Dit charter maakt deel uit van een veel langere reeks van oorkonden, beginnend in 1204 en eindigend in 1349, waarin de Rooms-Koningen en keizers het recht op vrouwelijke erfopvolging in Brabant erkennen of bevestigen.Ga naar voetnoot60 De strekking van de Chronica is nauw gerelateerd aan de internationale politieke omstandigheden tijdens het ontstaan van de kroniek. Het is zelfs waarschijnlijk dat de gespannen verhoudingen met het Duitse Rijk de aanleiding hebben gevormd tot het ontstaan van deze kroniek. De verwerving van Brabant in 1430 was een van de dieptepunten in de relaties tussen het Duitse Rijk en de Bourgondische hertogen en er ontbrandde een felle diplomatieke, en soms ook militaire strijd over de vraag of het Bourgondische huis de legitieme opvolger was van de Brabantse dynastie. Het essentiële punt daarbij was - naast de feodale status van Brabant binnen het Rijk - de mogelijkheid van vrouwelijke erfopvolging. Net in de tijd dat De Dynter zijn Chronica schreef kwam deze kwestie opnieuw aan de orde, toen de Bourgondiërs poogden Rooms-Koning Frederik III over te halen hun heerlijkheden tot een koninkrijk te verheffen. Met de Chronica gaf De Dynter de Bourgondische hertogen alle belangrijke argumenten in deze discussie.Ga naar voetnoot61
Zoals blijkt uit de tabel, is de Brabantiae historia diplomatica van Petrus de Thimo de meest afwijkende kroniek binnen de Brabantse historiografie. De Brusselse pensionaris besteedde slechts bescheiden aandacht aan de voogdijkwestie, de overdracht van de hertogelijke waardigheid en de Limburgse successieoorlog. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat De Thimo enkele zeer omvangrijke oorkonden met betrekking tot de politieke en kerkelijke organisatie van Brussel opnam in zijn werk. Maar zelfs wanneer we die buiten beschouwing laten, is respectievelijk slechts 8, 15 en 2 procent van de kroniek gewijd aan de hier onderzochte thema's. Hoewel De Thimo aantoonbaar bekend was met de belangrijkste Brabantse geschiedwerken, heeft hij bewust een werk naar een ander concept geschreven: de Historia is de enige Brabantse kroniek die niet primair de hertogelijke genealogie als uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gangspunt neemt, maar de landsheerlijke waardigheid: hij volgt de reeks van de heersers over het Brabantse territorium.Ga naar voetnoot62 De regering van de ongelukkige hertog Hendrik IV is dus niet, zoals in de andere kronieken, een betreurenswaardig dynastiek intermezzo, maar een in staatsrechtelijke zin buitengewoon belangrijke periode, waaraan De Thimo een aparte Titulus besteedt. Bij De Dynter zagen we reeds dat de Staten van Brabant een rol speelden. De Thimo gaat nog een stap verder. Al wanneer hij de dood van Hendrik III vermeldt, neemt hij een expliciet standpunt in door, als enige auteur, de integrale tekst van de stedenbond van 1261-1262 in te voegen. In deze stedenbond beloven de Brabantse steden elkaar bij te staan op het moment dat de centrale (hertogelijke) macht sterk was verzwakt. In feite vormden dergelijke stedenbonden de kern van de samenwerking die later in de Brabantse Standenvertegenwoordiging (Staten) min of meer zou worden geformaliseerd.Ga naar voetnoot63 Het is dan ook niet verrassend dat voor de Brusselse pensionaris niet meer hertogin Aleidis de auctor intellectualis van de voogdijraad is, maar de Brabantse Staten: ...Apud Cortenbergae convocato consilio, tres Status Brabantiae Godefridum, dominum Perweys ... et Walterum Berthout ... tutores pupillorum ac patriae gubernatores una cum Aleyde ducissa constituerunt.Ga naar voetnoot64 Deze nadruk is geen toeval, want De Thimo accentueert eveneens de rol van de Brabantse Staten bij de analoge crises tijdens de minderjarigheid van Godfried III en Jan III.Ga naar voetnoot65 Daarmee sluit de pensionaris heel nauw aan bij het standpunt dat de Brabantse Staten na de dood van hertog Antoon in 1415 innamen tegenover Jan zonder Vrees. Ook bij de overdracht van de hertogelijke waardigheid door Hendrik IV aan Jan I benadrukt De Thimo de rol van de Staten van Brabant: Anno Domini millesimo ducentesimo sexagesimoseptimo, in civitate Cameracensi coram Richardo Rege Romanorum et deputatis trium Statuum Brabantiae prefatus Henricus primogenitus omne jus, quod habebat, vel quod sibi competebat in ducatu Lotharingie et Brabancie resignans Johanni fratri suo secundogenito libere, sponte, pure, simpliciter, et absolute donavit.Ga naar voetnoot66 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is bijna vanzelfsprekend dat De Thimo de overdracht van de hertogelijke waardigheid onderbouwt met oorkonden van de Rooms-Koning.Ga naar voetnoot67 Relatief veel minder aandacht besteedt De Thimo aan de Limburgse successieoorlog. De slag bij Woeringen is bij hem zelfs verworden tot een der faits divers van de geschiedenis. In tegenstelling tot De Dynter onderbouwt De Thimo nauwelijks de internationale feodale en juridische consequenties van deze oorlog. Alleen de belening in 1292 van Jan I met zijn goederen door Rooms-Koning Adolf van Nassau, die slechts heel indirect verband houdt met de Limburgse successieoorlog, wordt hier opgenomen.Ga naar voetnoot68 Met de Historia van Petrus de Thimo zijn we ver verwijderd van het beeld dat Jan van Heelu en de genealogieën aan het eind van de dertiende eeuw onder hertogelijke inspiratie ontwierpen. De Thimo doorbreekt de genealogische lijnen en heeft nauwelijks aandacht voor de Limburgse successieoorlog. Bij hem komt daarentegen de staatsrechtelijke interpretatie van de Staten van Brabant in volle omvang naar voren.
De Chronica van Emond de Dynter en de Historia van Petrus de Thimo vertonen een aantal overeenkomsten. Getuige de vele oorkonden die zij opnamen, waren beiden vooral in juridisch-staatsrechtelijke aspecten van de geschiedenis geïnteresseerd. Voor hen was een schildering van de regering van Jan I niet een doel op zichzelf, maar vormde diens regering een mogelijkheid een politieke stellingname te onderbouwen. De Dynter zocht een dynastieke legitimering van Filips de Goede als hertog van Brabant, en concentreerde zich daarbij vooral op de internationale politiek. Petrus de Thimo daarentegen, accentueert de rol van de Staten van Brabant bij de historische gebeurtenissen: niet de dynastie maar de ‘functie’ van de hertogen is voor hem interessant. Zo schrijft hij in feite een geschiedenis van de Brabantse staat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieDe genealogieën en Jan van Heelu's Yeeste van de slag bij Woeringen ontstonden in de directe omgeving van hertog Jan I. Daarmee heeft het Brabantse hof bewust of onbewust de teneur gezet voor de latere geschiedschrijving over deze hertog. In essentie grijpt de gehele Brabantse historiografie terug naar deze werken. De directe doorwerking in de eerste decennia na de dood van Jan was zeer groot. Noch de anonymus die de Chronica de origine ducum Brabantiae schreef, noch Jan van Boendale, noch Lodewijk van Velthem wilde of kon zich aan deze invloed onttrekken. Pakweg anderhalve eeuw later was de invloed van de genealogieën en Heelu's Yeeste echter danig afgenomen. Sterke persoonlijkheden als Emond de Dynter en Petrus de Thimo zochten en vonden een eigen visie op Jan I. Zij verwierpen echter de oudere historiografie niet, maar vulden haar aan en maakten haar ondergeschikt aan de (politieke) belangen die zij behartigden. Toch vormden de interpretatie van De Thimo en De Dynter slechts een intermez- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zo. In de tweede helft van de de vijftiende eeuw zouden Walter Bosch in zijn Chronicon ducum Brabantiae, Jan van Edingen in zijn Livre de Cronicques de Brabant en de anonymus van de Alderexcellenste cronyke juist weer een zeer traditioneel beeld zouden geven van de regering van Jan I. Zij grepen hernieuwd terug op de Brabantsche Yeesten van Jan van Boendale, en ontbeerden de kennis, de intentie of de persoonlijkheid om te komen tot een eigen interpretatie. Wanneer we Boendale en De Thimo als representatief mogen beschouwen voor de literatuur uit de stad, is het opvallend dat het werk van Boendale op het eerste gezicht maar heel weinig stedelijke trekken vertoont, zeker in vergelijking met de kroniek van Petrus de Thimo.Ga naar voetnoot69 In historiografisch opzicht is Boendale vooral een traditioneel denker, die zich slechts op details weet los te maken van de hoofse historiografie. Met zijn nadruk op de Staten van Brabant verwoordt De Thimo daarentegen wel een typische stedelijke politieke visie. In die zin vormen deze kronieken een afspiegeling van het groeiende zelfbewustzijn van de Brabantse steden gedurende de veertiende en de vijftiende eeuw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SummaryBetween 1261 and 1294 the duchy of Brabant witnessed one of the most dramatic episodes in its history: a dynastic and constitutional crisis was followed by a civil war, after which the famous battle of Worringen took place. Key-figure in this period was John I, second-born son of duke Henry III. In this paper I investigate the evaluation of this period in fourteenth- and fifteenth-century historiography. In the fourteenth century, historiography proved to be strongly influenced by the traditions that came into being in the ducal circles during the reign of John I. In the first half of the fifteenth century, on the other hand, chroniclers like Emond de Dynter († 1449) and Petrus de Thimo († 1474) used the reign of the ‘national hero’ John I to prove their point of view concerning the international status of the duchy of Brabant and the internal policy of the States of Brabant, respectively.
Adres van de auteur: Universiteit Leiden Opleiding geschiedenis Postbus 9515 nl-2300 ra Leiden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|