Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermdBarbara in de spiegel
| |
[pagina 85]
| |
koninkrijk; maar dat kon alleen gedijen in een ook uiterlijk zuiver leven. In de late middeleeuwen was Barbara één van de populairste heiligen. In deze nieuwe versies van haar vita wordt een actueel beeld geschetst van eigentijdse idealen. De onderzoeksmethode die hier gevolgd wordt is de zogenaamde actor oriented approach, ontwikkeld door de cultureel antropoloog Clifford Geertz, waarbij hij uitgaat van de mogelijkheden die een onderzoeker heeft om vanuit het standpunt van de buitenstaander een vreemde cultuur te onderzoeken. Mutatis mutandis geldt dat ook voor de mediaevist. Op deze manier wil de studie een bijdrage leveren aan drie onderzoeksterreinen: 1) heiligen en hagiografie, wat een impuls kan zijn voor de cultuur- en mentaliteitsgeschiedenis, 2) de vroomheid in de Nederlanden, waarnaar het onderzoek op het terrein van de medioneerlandistiek al tot belangrijke resultaten heeft geleid, en 3) de geschiedschrijving van religieuze vrouwen, waarmee ook het gebied van de vrouwengeschiedenis gemoeid is. De studie draagt volgens de schrijfster alleen al iets nieuws bij omdat er nog steeds een diepe kloof gaapt tussen de geringe belangstelling van mediaevisten voor heiligen nú en de populariteit van heiligen tóén, in de middeleeuwen. Bovendien meent zij dat (mentaliteits-)historici tot nog toe meer geïnteresseerd waren in het concept heiligheid dan in de heiligen zelf. Haarzelf gaat het niet zozeer om de heilige als historische figuur uit haar eigen tijd, alswel om de wijze waarop cultuur werd overgedragen: hoe door middel van het leven van Barbara aan religieuze vrouwen de juiste habitus werd aangeleerd, hoe haar functioneren als personage een bijdrage kon leveren aan de vorming van religieuze vrouwen.
Er zijn drie Middelnederlandse redacties overgeleverd van de vita: een korte, lange en een extra-lange. De negen vrouwenconventen waarin de vitae zijn overgeleverd ontwikkelden zich op één na tot slotkloosters, aldus hoofdstuk 3 waarin deze negen kloosters nader worden voorgesteld: het Brandeshuis in Deventer, het St. Agnes- en Paulusklooster in Arnhem, het St. Ursula- en Anthonius/Jerusalemklooster in Venray, de St. Agneskloosters in Maaseik, Neerbosch en Den Haag, het St. Elisabethklooster op de berg Sion in Brussel, Coudewater te Rosmalen en het St. Margarethaklooster te Haarlem. De periode waarin deze vitae geschreven werden, loopt van ca. 1404 tot 1447. Vervolgens worden de vitae geplaatst in de context van de andere literatuur die in deze religieuze gemeenschappen werd gelezen. Uit deze boeken wordt dan weer een selectie gemaakt van die titels die als meest fundamentele geestelijke literatuur van de betreffende gemeenschap bestempeld kunnen worden, die het referentiekader vormen voor de gemeenschap. Hiervoor wordt het begrip co-tekst geïntroduceerd, in navolging van de Amerikaanse historica A.C. Matter, ‘Biblical co(n)texts and Twentieth-Century fiction: three models’ in: C. Locatelli, G. Covi (ed.), Il lavoro dei contesti. Samen met de vitae zijn deze werken bedoeld om de habitus van de zusters te vormen. Het gaat overigens om heel traditioneel materiaal: de bijbel, woestijn- en kerkvaders, levens van Jezus en ook andere vitae. Vooral bijbelteksten zijn, uiteraard, belangrijk als basis voor datgene wat in een heiligenleven verteld wordt. In ‘Afbeelding van heiligheid’ (hfdst. 6) wordt dit nader uitgewerkt aan de hand van de elementen in de vita die een allegorische betekenis hebben: de drie ramen in de toren als symbool van de Drie-eenheid, de toren zelf als ideaalbeeld van het slotklooster en het stromende water (o.a.) verwijzend naar de vier stromen in het aards paradijs. Dit alles wijst naar de heilige als model van Christus - Barbara werd zelfs geacht familie te zijn van Hem - wiens leven dient ter navolging. Zo konden de zusters door het lezen en eventueel afschrijven van dit leven hun leven op dat van de martelares Barbara afstemmen om, net als zij, rein van hart te kunnen worden.
Het belang van deze dissertatie is dat duidelijk gemaakt wordt dat teksten een centrale rol speelden in deze vrouwengemeenschappen; zij vormden het referentiekader waarbinnen de bewoonsters hun leven moesten vormen. Met name heiligenlevens - maar die niet alleen - waren de spiegel waarin de zusters konden zien hoe ver zij nog van het ideaalbeeld afstonden en wat zij moesten doen om daar meer in de buurt te komen. Daarbij wordt steeds weer de nadruk gelegd op het reine hart. Alleen dat kan de mens, i.c. de vrouw geheel en al ontvankelijk maken voor het goddelijke. In de vita kunnen zij | |
[pagina 86]
| |
ook lezen hoe zij de juiste habitus moeten vormen als voorwaarde om tot deze reinheid van hart te kunnen komen. Het is ook interessant om te constateren dat vroeg-middeleeuws materiaal - Barbara was al vanaf de negende eeuw in het westen bekend nog steeds kan dienen om vrouwelijke religieuzen te vormen. Originaliteit is daarbij niet relevant, elementen werden naar believen toegevoegd of weggelaten.
Dat laatste zien we overigens ook als we de vele laat-middeleeuwse Middelnederlandse vertalingen van allerlei soorten literatuur bestuderen; de vraag naar het waarom van de populariteit van deze teksten is belangrijker dan die naar de originaliteit van het betreffende werk. Dat is ook wat we uit deze studie kunnen leren: het inprenten van vroomheid kan met heel traditioneel materiaal geschieden; in het bijzonder levens van vrouwelijke heiligen/martelaressen kunnen vrouwelijke religieuzen in hun streven naar een rein hart terzijde staan. En ofschoon het hier om het specifieke genre van het heiligenleven gaat, passen deze vertalingen/bewerkingen van Barbara's vita, gezien hun overleveringsgeschiedenis en het doel dat ze beoogden, toch ook binnen het kader van de laat-middeleeuwse Middelnederlandse didactische, moralistische en religieuze traktaten, die hun lezers en/of toehoorders de juiste habitus willen leren. In de veertiende en de vijftiende eeuw verschijnen er veel van dit soort teksten in het Middelnederlands. Vaker wel dan niet zijn dit vertalingen of bewerkingen van aanzienlijk ouder materiaal. Met name dertiende-eeuwse Latijnse traktaten met een moralistisch-didactische strekking zijn populair bij vertalers uit de late middeleeuwen. Ook in mijn eigen onderzoek naar deze teksten is de tijd waarin ze gelezen worden belangrijker dan aan het tijdstip waarop ze geschreven werden.Ga naar voetnoot1 Het betreft hier zeer traditioneel materiaal ten aanzien van de zeven hoofdzonden, de tien geboden en dergelijke thema's, dat steeds weer onder de aandacht van de lezers gebracht wordt.
Een rij van spiegels bevat ook een aantal bijlagen. In de eerste treffen we de ‘leesedities’ van de korte en de lange vita van Barbara aan. Bijlage 2 noemt de redacties van de korte vita, bijlage 3 die van de lange, terwijl we in bijlage 4 de redacties van de extra lange vita aantreffen. Erg handig is ook dat verschillende hoofdstukken worden afgesloten met een paragraaf ‘Samenvatting en conclusies’, waarin men nog even snel het voorafgaande tot zich kan nemen. Er is echter ook wel wat kritiek mogelijk. Bij het lezen van deze dissertatie stuitte ik nogal eens op herhalingen, die mijns inziens niet vielen onder het hoofdje ‘didactische herhalingen’. Sommige zaken worden herhaaldelijk onder de aandacht gebracht en zodoende wat al te sterk ‘ingeprent’, zodat men af en toe de neiging krijgt te verzuchten: dat weet ik nu wel. Ronduit storend is het feit, dat de vertalingen die in de noten gegeven worden van Middelnederlandse passages in de tekst op vele plaatsen zeer slordig zijn: het gaat dan om verkeerde vertalingen of weglatingen. Ik geef een paar voorbeelden: salighen nutte oeffeninghen zou ik niet vertalen met ‘goede werkzaamheden’ (p. 50) en waarom moet op diezelfde bladzij die pauwes Bonifacius vertaald worden met ‘de heilige vader paus Bonifatius VIII’? Op. 94 wordt schonen toern vertaald met ‘hoge toren’. Margriet wordt met ‘margriet’ vertaald, in plaats van met ‘edelsteen’ (p. 127), sentencien zijn geen ‘zinnen’, riddersse is een vrouwelijke ridder en niet het meervoud ‘ridders’ (p. 150). Ook de vertalingen van de Latijnse teksten laten nogal wat te wensen over. Ik geef één voorbeeld van pagina 109; daar wordt verwezen naar Joh. 12:24: ‘nisi granum frumenti cadens in terram...’ Dat wordt vertaald met: ‘als het graankorreltje op de aarde valt en sterft..., terwijl het natuurlijk moet zijn “Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft...”. Deze vertalingen zijn natuurlijk heel slordig. Met wat meer nauwkeurigheid en controle hadden dergelijke fouten vermeden kunnen worden. Dit alles neemt niet weg dat het goed is dat deze literatuur, die al te lang onderbelicht is gebleven | |
[pagina 87]
| |
vanwege het gebrek aan originaliteit, onder de aandacht wordt gebracht. Uit het bovenstaande moge blijken dat deze literatuur wel degelijk waarde heeft.
Adres van de auteur: Katholieke Universiteit Nijmegen, Faculteit der Letteren, Afdeling Geschiedenis, Erasmusplein 1, nl-6525 ht Nijmegen. |
|