Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naar aanleiding van...Ogier der starck here
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelopen, keren paus en kardinalen terug naar Rome. Een korte epiloog met een gebed (4130-4135) sluit het eerste deel af. De tweede branche (4137-23731) verhaalt van Ogiern dem olthede of chevalerie d'Ogier. Ze wordt geopend met een proloog die uit drie delen bestaat: een gebed van de verteller om hulp bij zijn werk (4137-4159), de aanleiding tot en de ontstaansgeschiedenis van de roman (4160-4234), tenslotte een korte terugblik op deel 1 (4235-4275).Ga naar voetnoot3 Globaal is dit deel in drie vertelblokken van ongelijke grootte onder te verdelen: IIA (4137-13996): Na de dood van Godfried gaat Ogier naar Denemarken; zijn zoon Baldewin blijft als gijzelaar aan het hof van Karel. Ogier laat zich huldigen als leenheer in Denemarken en stelt bestuurders aan. Intussen gaat Charloet met Baldewin op jacht, waarbij Baldewin het meest succesvol is. Als deze Charloet ook nog in het schaakspel de baas is, wordt hij door Karels zoon doodgeslagen. Ogier, teruggekeerd uit Denemarken, eist daarop het hoofd van Charloet; Karel weigert. Na de strijd die daarop ontstaat, vlucht Ogier met zijn wapenbroeder Reynier weg. Onderweg beleven ze twee ‘hoofse’ avonturen: eerst redt Ogier op verzoek van een jonkvrouw een ridder; daarop wreekt hij op verzoek van een (andere) jonkvrouw de dood van haar geliefde. Ogier biedt de koning van Saksen zijn diensten aan; samen overwinnen ze Galifer van Hongarije. Beide vorsten trekken met Ogier naar Frankrijk om de strijd met Karel aan te binden. Omdat Ogier niet tegen zijn verwanten wil vechten, behalen de Franken de overwinning. Ogier vlucht weg naar Rome. Aangekomen in Lombardijen verschanst hij zich in Monfert, waar hij twee jaar lang door Karel wordt belegerd. Ogier weet te ontsnappen, maar wordt onderweg door bisschop Tulpin gevangen en meegenomen naar Reims. Zeven jaar lang blijft hij de gevangene van Tulpin in Reims. Hij wordt op instigatie van Karel doodgezwegen, zodat het gerucht gaat dat hij dood is. Broyfort wordt in de Ardennen losgelaten. IIB (13997-20974): Omdat koning Broyer van Babylon denkt dat Ogier dood is, rukt hij met een grote legermacht op tegen Karel en het christelijke avondland. De paus vlucht weg uit Rome. Een hevige strijdt ontbrandt tussen de christenen en de heidenen. Karel vlucht terug naar Parijs dat door Broyer drie maanden lang wordt belegerd. Ten einde raad laat Karel Ogier uit Reims halen. Ook het paard Broyfort wordt uit de Ardennen gehaald. Ogier wil pas hulp bieden als Charloet aan hem wordt uitgeleverd. Na lang aandringen van o.a. de paus en de belangrijkste baronnen, geeft Karel toe. Als Ogier Charloet wil doden, houdt een engel zijn hand tegen. Daarop laat Ogier Charloet in leven en vindt de verzoening plaats tussen hem en Karel. Ogier mengt zich nu in de strijd en doodt Broyer. Ogier rolt nu van het ene gevecht in het andere, totdat alle heidenen verslagen zijn of zich tot het christendom bekeerd hebben. Dan trouwt hij met een Engelse prinses en wordt koning van Engeland. Na een jaar schenkt ze hem een zoon: Baldewin. IIC (20975-23731): Na enkele jaren onderneemt Ogier een pelgrimstocht naar het Heilig Graf. Met een klein gezelschap reist hij door naar Babylon, waar hij gevangen genomen wordt en zeven jaar in een kerker wordt opgesloten. Hij wordt echter door God zelf gevoed. Atharijs, een tot het christendom bekeerde heiden, gaat naar Ogier op zoek. Intussen trekt ook Karel met een troepenmacht op naar het Midden-Oosten. De felle strijd eindigt met de dood van Broyer, de zoon van de eerder genoemde Broyer, en de vlucht van de heidenen. Karel en Ogier keren terug naar Parijs. Nog eenmaal trekt Ogier erop uit om aventure te zoeken. Dan keert hij terug naar Frankrijk waar hij blijft tot aan zijn vrome dood. Het tweede hoofddeel wordt afgesloten met een kort gebed als epiloog (23725-23731).
Reeds een oppervlakkige vergelijking van de door H. van Dijk uitgegevenGa naar voetnoot4 en in de hier voorgestelde uitgave eveneens opgenomen Middelnederlandse verzen met hun Duitse equivalenten maakt dui- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
delijk dat Ogier von Dänemark een directe vertaling of omzetting is van een Nederlandse bron. De meeste verzen lijken zo letterlijk mogelijk in het Duits te zijn omgezet. Maar ook daar waar de Nederlandse parallellen ontbreken, herkent men in bijna alle verzen het Nederlands van het voorbeeld.Ga naar voetnoot5 In dat opzicht onderscheidt de Duitse Ogier zich niet van Reinolt von Montelban en Malagis. In alle drie de gevallen komt daar nog bij dat de Duitse vertaler of bewerker niet gedreven werd door een zekere ambitie om aan zijn bewerking een flinke dosis poëtische creativiteit ten grondslag te leggen. Gelukkig niet, mag de medio-neerlandicus verzuchten. Immers, hoe letterlijker en slaafser een vertaler zijn legger in het Duits heeft omgezet, des te waardevoller is zijn werk voor onze kennis van de Nederlandse traditie van het betreffende werk. Niet alleen vertegenwoordigt de tekst de Nederlandse tak van de Ogier-traditie en weten we dankzij de Duitse bewerking hoe de Nederlandse Ogier van Denemarken er in zijn handelingsverloop oorspronkelijk uitgezien moet hebben, ook in de microstructuur van het werk, d.w.z. op het vlak van taal en versbouw, is het Nederlands immers zodanig zichtbaar dat het vaak niet moeilijk is vanuit de Duitse tekst de oorspronkelijke Nederlandse grondlaag te reconstrueren. Het succes van zo'n reconstructiepoging is echter wel afhankelijk van de vraag of de Nederlandse legger van de Duitse bewerker een oudere, meer oorspronkelijke of een jongere, door kopiisteningrepen veranderde redactie vertegenwoordigt. Een vergelijking van de Duitse Malagis met het fragment V (Parijs, BN) van mijn uitgave van MadelgijsGa naar voetnoot6 toont dat deze Duitse bewerker in staat geweest is om zijn voorbeeld praktisch woord voor woord in het Duits om te zetten.Ga naar voetnoot7 Een soortgelijk procédé kan men vaststellen ten aanzien van de Duitse Reinolt von Montelban. Een vergelijking van de in het fragment Riga overgeleverde verzen en de Duitse paralleltekst laat zien dat deze nagenoeg woordelijk overeenstemmen. Juist aan dit Nederlandse fragment kent Gysseling een hoge ouderdom toe: tweede helft van de dertiende eeuw,Ga naar voetnoot8 zodat de conclusie niet al te vermetel is dat de Duitse bewerker een Nederlandse tekst als legger heeft gebruikt die dicht bij het origineel staat. Zoveel mag uit de hier te bespreken monumentale uitgave duidelijk zijn, ook de Duitse Ogier von Dänemark verraadt in bijna elke versregel zijn Nederlandse bron. De vertaler of bewerker, die hoogstwaarschijnlijk niet dezelfde is als de Straatsburger Ludwig Flugel,Ga naar voetnoot9 heeft geprobeerd om zijn voorbeeld zo letterlijk mogelijk in het Duitse dialect van zijn opdrachtgever weer te geven, die men, net als de opdrachtgever voor Reinolt von Montelban en Malagis, aan het paltsgrafelijke hof te Heidelberg moet lokaliseren. Waar een woordgetrouwe vertaling of omzetting van de Nederlandse tekst niet direct lukte, schroomde hij niet om het Middelnederlands van zijn voorbeeld veelal over te nemen. Opvallend is dat van een en hetzelfde woord niet zelden zowel Duitse als Nederlandse varianten verschijnen; in het laatste geval vooral in rijmpositie. Zo vinden we naast de Nederlandse vormen lede(n) ‘ledematen’ (253, 4749, 6376 etc.) of gleder (10926, 11296) ook het Duitse equivalent glidder (11991, 16351 etc.); naast het Nederlandse doget ‘deugd’ (4529, 6506, 10340) ook het Duitse tugend (1318, 4964) en togend (2893, 5104) etc. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Ogier-uitgave zijn de overgeleverde Middelnederlandse verzen synoptisch naast de corresponderende Duitse verzen afgedrukt; daardoor is als het ware in één oogopslag de werkwijze van de Duitse bewerker af te lezen. Beperken we ons tot enkele parallelle verzen, waarbij we ter wille van de leesbaarheid de Nederlandse verzen kritisch (en niet: diplomatisch) weergeven.
Een eerste oogopslag leert ons reeds dat het Duits en het Nederlands hier zowel in de syntaxis, de woordenschat als de versbouw in hoge mate met elkaar overeenstemmen. Van de zeven rijmparen nam de vertaler in vier gevallen beide rijmwoorden over: also: fro; diesem: wesen; prijß; paradijß en ontsien: payen. Hierbij valt het onzuivere rijm diesem: wesen op, dat zowel in Malagis als in Ogier een frequente rijmverbinding is, maar vooral het woord payen ‘heiden’ dat blijkens de woordenboeken in het Middelhoogduits niet voorkomt, maar in Ogier tientallen keren (in verschillende varianten) is geattesteerd. In de drie andere rijmparen nam hij één woord van zijn legger over om bij dat woord een nieuw rijmwoord te zoeken. Zo vertaalde hij het woord leven correct in het Duits (lib) en koos daarbij als passend stereotiep rijmwoord (sonder) blib. Haestelike en zijn verwanten als haeste en haestich zijn woorden die in het Duits beperkt zijn gebleven tot het Noordwesten en vermoedelijk in de omgeving van Heidelberg niet werden verstaan; behendiclich ‘handig, snel’ is een voor de hand liggend alternatief. Voor het feit dat de vertaler het woord anevaen niet door het in het Duits eveneens gangbare anefan vertaalde, valt mij geen andere verklaring in dan dat zijn legger hier het woord aengaen bevatte. Deze weinige parallelle versregels laten zien dat de Duitse bewerker zijn voorbeeld veelal mechanisch en woordelijk in het Duits heeft omgezet. Waar het Nederlands van zijn voorbeeld zich tegen een woordelijke vertaling verzet, voelde hij zich gedwongen een keuze te maken tussen de formele vereisten van zijn taak (versbouw en rijm) en de eisen van inhoudelijke aard: een begrijpelijke tekst af te leveren. Zo mogelijk probeerde hij beide, soms strijdige plichten met elkaar te verzoenen. Maar vaak genoeg nam hij zijn toevlucht tot het Nederlandse woord van zijn legger dat hij, al dan niet aan de doeltaal aangepast, klakkeloos overnam. De voortreffelijke woordenlijst van de Ogier-editie, die vaak ook naar het Middelnederlands verwijst, geeft een goede kijk op die woorden die de vertaler - meestal in rijmnood - uit het Nederlands heeft overgenomen, zonder dat hij de zekerheid had dat zijn opdrachtgever die woorden verstond; bijvoorbeeld: achemure ‘wapenuitrusting’, acoert ‘overeenstemming’, behoven ‘nodig hebben’ ostagie ‘gijzeling’, petrijn ‘peetkind’ of het hierboven genoemde payen ‘heiden’. Halen we de woordenlijst van de Malagis-editie erbij, dan stellen we vast dat er nogal wat woorden zijn die zowel de Ogier- als de Malagis-vertaler rechtstreeks uit zijn voorbeeld heeft overgenomen, zonder dat ze in het Hoogduits bekend mogen worden verondersteld: acarme ‘oh wee’, augenschin ‘blijkbaar’, blamme ‘schande’, nit ein bottoen ‘helemaal niets’, dole ‘bewusteloosheid’, gepijns ‘nadenken’, keytiff ‘ellendeling’ enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu bijna tezelfdertijd Malagis als Ogier door middel van een filologisch verantwoorde uitgave voor de wetenschap toegankelijk zijn geworden, blijft als desideraat dat ook Reinolt von Montelban nog eens onder handen wordt genomen. De tekst hoeft m.i. niet opnieuw te worden uitgegeven; de editie van Pfaff is immers uiterst betrouwbaar. Met behulp van de studies van o.a. Irene Spijker en Philippe Verelst is ook het literair-historische ‘Umfeld’ van de Renoutstof inmiddels goed ontsloten. Wat overblijft zijn een naamregister en een woordenlijst, beide in de vorm afgestemd op die in de Ogier- en Malagis-editie. De woordenlijsten kunnen een goede basis vormen voor een vergelijking van de vertaaltechniek van de drie vertalers. De drie rebellenromans vertonen genealogisch en codicologisch een nauwe verwantschap. Alle drie hebben hun weg gevonden uit Frankrijk, via de Nederlanden en wellicht het Noordwesten van het Duitse taalgebied naar het Paltsgrafelijke hof van Heidelberg, waar ze in een boekenverzameling zijn terechtgekomen, die ze sindsdien (ca. 1480) niet meer hebben verlaten.Ga naar voetnoot10 Een grondige vergelijkende studie zou antwoord kunnen geven op de vragen of hier een en dezelfde of meer vertalers aan het werk geweest zijn, voor welke problemen in de tweede helft van de 15e eeuw een Middelnederlandse tekst zijn Duitse vertaler plaatste en hoe een vertaler deze problemen oploste, zonder dat dit ten koste ging van het begrip van de tekst en zonder de formele vereisten van een epische tekst in verzen al te veel geweld aan te doen. De beschrijving van het schrijfdialect van de Duitse Ogier door Hilkert Weddige zou voor zo'n onderzoek een goed uitgangspunt kunnen zijn. Hij beschrijft niet alleen nauwkeurig de klankleer, maar besteedt ook veel aandacht aan de woordenschat en de stijl. Gilbert de Smet heeft in een tweetal studies een eerste poging ondernomen om de drie Heidelbergse rebellenromans op hun taalgebruik te onderzoeken.Ga naar voetnoot11 Wat de orthografie van de schrijvers betreft, valt op dat Ogier historisch moderne schrijfvormen als schwer, schwert (met sch-) of wehr (met rekkings-h) kent, maar ook grafieën als boich, stoiß, jair, stolt, bold, beholden, die veeleer op het (grensgebied met het) Nederduits wijzen. Ook het gebruik van pronomina als het, hine (= hi hem), dergone, ghi, die uit het Noordwesten stammen, zijn frequent in Ogier, maar veel minder in de beide andere aan te treffen. Maakt van de drie Heidelbergse romans Malagis de meest ‘Duitse’ indruk, in Ogier zijn talrijke uitdrukkingen en zinnen te vinden in haast onvervalst Middelnederlands, bijvoorbeeld: Hierop hadde sij hoepe groot (4499), Das er im clovede thersenier (1966). Vast staat dat van alle drie Ogier het dichtst hij het Nederlands staat. Het is daarom voor de kwaliteit van deze editie een goede zaak geweest dat de uitgever vele jaren lang een beroep heeft kunnen doen op de hulp en de deskundigheid van Hans van Dijk en Theo Broers. Een nauwkeurig onderzoek naar het taalgebruik van de Ogier-bewerker zou ten slotte een antwoord kunnen vinden op de vraag via welke weg Ogier van de Nederlanden naar Heidelberg is gegaan; een vraag die uiteraard niet minder dringend is voor Malagis en Reinolt von Montelban. Hartmut Beckers vermoedt voor Malagis een intermediair uit de Eifel, Wirich von Daun zu Oberstein, wiens bibliotheek verscheidene werken uit het Nederlandse taalgebied bevatte en die zelf goede connecties had met het paltsgrafelijke hof te Heidelberg.Ga naar voetnoot12 Maar waarom zou de veronderstelling van Pfaff dat de vertaler van Reinolt von Montelban een Nederduitser was, niet ook voor Malagis en vooral Ogier kunnen gelden?Ga naar voetnoot13 De man die Ogier vertaalde, beheerste kennelijk noch het Nederlands van zijn voorbeeld noch de in Heidelberg en omgeving gebezigde variant van het Hoogduits. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De uitgave van de Duitse Ogier is een welkome aanvulling op onze kennis van de Middelnederlandse Ogier, maar zij vormt tevens een prikkel om zich vanuit de germanistiek en de neerlandistiek intensief met de drie Heidelbergse rebellenromans bezig te houden. Wellicht brengt dat onderzoek ook meer licht op de uitstraling van de Middelnederlandse literatuur in oostelijke en zuidoostelijke richting.
Adres van de auteur: Veldhoven 9, nl-5081 nk Hilvarenbeek |
|