Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Recht, historie en schone letteren: het arbeidsterrein van een Gents kopiistencollectief
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Identificatie van kopiistenhandenEr is de laatste twintig jaar bij herhaling betoogd en gedemonstreerd dat een van de beste manieren om wat meer greep te krijgen op de productie van Middelnederlandse handschriften, het zoeken naar identieke handen is.Ga naar voetnoot2 Via een gemeenschappelijke kopiist vallen handschriften te groeperen. Dat leidt niet noodzakelijkerwijs tot een nauwkeurige datering of lokalisering, maar zo ontstaan in ieder geval groepjes en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naarmate zulke clusters groter worden, ontstaat een scherper beeld. Rond enkele belangrijke literaire handschriften zijn zo geleidelijk clusters gevormd die in ieder geval duidelijk maken dat we niet met gelegenheidskopiisten te maken hebben. Van de vijf kopiisten van de Lancelot-compilatie zijn er vier in andere handschriften teruggevonden.Ga naar voetnoot3 Rond het Ferguut-handschrift is in de loop der jaren een flink aantal fragmenten gegroepeerd en uiteindelijk maakte het terugvinden van de kopiist in een handschrift met geestelijk proza een tamelijk nauwkeurige lokalisering mogelijk (Brussel of omgeving).Ga naar voetnoot4 Een van de interessantste clustertjes is wel dat rond de kopiist die met recht de naam ‘Limborch-kopiist’ draagt. In 1986 werd bekend gemaakt dat hij naast de Roman van Limborch in het convoluut Leiden UB Ltk. 195 ook een tweede Limborch-handschrift vervaardigde (fragmenten te Brussel, Gent en Xanten) en vervolgens werden te Michelstadt ook nog fragmenten van een derde Limborch-codex gevonden.Ga naar voetnoot5 Dat één kopiist van een lange tekst als de Limborch drie exemplaren vervaardigde, is al spectaculair.Ga naar voetnoot6 Dat de drie handschriften zo verschillend zijn, maakt het nog interessanter. Het gaat om een handschrift in drie kolommen (Michelstadt), een tamelijk eenvoudige codex in twee kolommen (Leiden) en een veel luxer handschrift dat eveneens in twee kolommen is geschreven. Onderzoek naar de tekst van de twee codices met twee kolommen heeft aangetoond dat de kopiist actief ingreep in de tekst: in beide handschriften is de Limborch ingekort, maar niet op dezelfde manier.Ga naar voetnoot7 We krijgen hier een uniek kijkje in de keuken van een beroepskopiist. Hoewel er dus interessante vondsten zijn gedaan en er rond enkele kopiisten groepjes van enige omvang zijn gevormd, kan men niet zeggen dat het onderzoek naar identieke handen in een stroomversnelling is terechtgekomen. Het gaat eigenlijk helemaal niet vlot. Dat komt niet in de eerste plaats doordat het enige ervaring vraagt om een hand te identificeren, al speelt dat allicht wel een rol. De voornaamste oorzaak is dat er zelden echt serieus gezocht wordt. De meeste vondsten zijn toevalstreffers: iemand die helemaal niet op zoek is naar identieke handen krijgt een handschrift onder ogen en herkent de kopiist. Eigenlijk is het een wonder dat er op die manier af en toe een kopiist teruggevonden wordt, want ook als men veel schrift gezien heeft, is het niet vanzelfsprekend dat men een kopiist herkent. Mijn ervaring is dat een hand alleen lang in mijn geheugen bewaard blijft als het schrift markant is en als ik bovendien langdurig in het handschrift heb gelezen. Maar ook dan zal de herinnering waarschijnlijk in de loop der jaren vervagen. En in hoeveel handschriften leest men nou werkelijk lange tijd? Soms gaat het herkennen van een hand wat beter doordat de kopiist een merkwaardige gewoonte heeft. De kopiist van het Spiegel historiael-fragment 41-1, bijvoorbeeld, gebruikt voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groot de afkorting grot.Ga naar voetnoot8 De normale abbreviatuur voor groot of groet is goot, goet of got: de superscripte o is een afkorting voor r plus o (en bij uitbreiding ook voor r plus oe of oo). De merkwaardige gewoonte om de r voluit te schrijven, komt niet bij andere kopiisten voor.Ga naar voetnoot9 Dit grot valt ook aan te wijzen het Rijmbijbel-handschrift Den Haag KB 129 A 11 en dat attendeert erop dat deze codex door dezelfde kopiist geschreven is.Ga naar voetnoot10 Ook andere paleografische curiositeiten kunnen helpen. Kopiist A van de Lancelot-compilatie heeft de gewoonte om aan het eind van een woord een lange s te schrijven (in plaats van een ronde) indien het woord eindigt op -ls. Hij is waarschijnlijk de enige kopiist die dat doet.Ga naar voetnoot11 Zoiets kan men in een kaartenbak of computer noteren en gemakkelijk terugzoeken. Men hoeft dan niet de hand te herkennen, alleen maar de zeldzame gewoonte. Dat het handenonderzoek zo langzaam op gang komt, wordt ook veroorzaakt doordat er - zo er al eens serieus naar kopiisten wordt gezocht - doorgaans alleen op de meest voor de hand liggende plaatsen wordt gekeken, dus in handschriften met vergelijkbare teksten.Ga naar voetnoot12 Dat is begrijpelijk, want het is toch al niet gemakkelijk om snel veel handschriften onder ogen te krijgen.Ga naar voetnoot13 Toch blijkt zo'n inperking niet terecht. Het geval van de Ferguut-kopiist toont dat duidelijk. Pas toen deze kopiist buiten de wereldlijke letterkunde werd aangetroffen, kon de relatie met de de stad Brussel worden gelegd. De vondst die de aanleiding is voor dit artikel vestigt er de aandacht op dat er een hele wereld aan geschreven documenten bestaat waar neerlandici vrijwel nooit naar kijken, maar die wel eens zeer nuttig zou kunnen zijn bij het thuisbrengen van onze literaire handschiften. Bedoeld wordt de wereld van bestuur en administratie. Anders dan men misschien zou verwachten, komt daar gedurende de gehele veertiende eeuw nog zuiver boekschrift voor en zelfs in de eerste helft van de vijftiende eeuw is de littera textualis, het boekschrift bij uitstek, hier nog niet geheel verdwenen. Ook in stukken die qua materiaal van een laag niveau zijn, kan men hoogwaardig boekschrift tegenkomen. Het Chijnsboeck toebehoorende d'eerste misse in de kercke van Neckerspoel, dat hier als afb. 1 wordt getoond, is daar een goed voorbeeld van.Ga naar voetnoot14 De kwaliteit van het perkament van dit handschriftje is erbarmelijk, maar het schrift is een prachtige littera | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1 Chijnsboeck toebehoorende d'eerste misse in de kercke van Neckerspoel (particuliere collectie), f. 4v.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
textualis. Van zulke archivalia (privilegeboeken, cartularia, renteboeken, etc.) zijn hier en daar wel wat plaatjes gepubliceerd, maar in de archieven schuilen er waarschijnlijk nog talloze.Ga naar voetnoot15 Een deel van de mensen die deze documenten vervaardigd hebben, zal ook codices geschreven hebben met een inhoud die buiten de bestuurlijke en administratieve sfeer ligt. Dat het boekschrift zich in de ambtelijke wereld zo lang weet te handhaven, wijst daar op. Onder die handschriften zullen zich literaire codices hebben bevonden. Het terugvinden van een kopiist van een literair handschrift in een document uit de ambtelijke wereld brengt vrijwel altijd met zich mee dat de codex tamelijk precies geplaatst kan worden. Deze gedachte is niet nieuw, want al in 1959 heeft G.I. Lieftinck vastgesteld dat één van de kopiisten van het zgn. Gronings-Zutphense Maerlant-handschrift ook heeft meegewerkt aan het cartularium van de Premonstratenzerabdij Mariënweerd.Ga naar voetnoot16 Zolang er geen goed toegankelijke fotocollecties van ambtelijke stukken met boekschrift worden aangelegd, zal het terugvinden van kopiisten van literaire handschriften in zulk materiaal vooral een kwestie van toeval zijn. Dat ik op een goede dag een aantal kopiisten van het Comburgse handschrift terugvond in een rechtshistorisch handschrift van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel is dan ook meer geluk dan wijsheid. Bij het excerperen van de onvolprezen ‘Kroniek der handschriftenkunde in de Nederlanden’ stuitte ik op hs. 16.762-75, dat niet voorkomt op de door Jan Deschamps en mij opgestelde lijst van handschriften die in de ‘Inventaris van de Middelnederlandse handschriften van de Koninklijke Bibliotheek van België’ beschreven moeten worden.Ga naar voetnoot17 Nou vallen handschriften met keuren en dergelijke buiten het kader van dat project, maar omdat er altijd een kans bestaat dat zo'n handschrift ook andere teksten bevat dan rechtshistorische, besloot ik toch een blik op de codex te werpen. Een vluchtig doorbladeren van het handschrift bracht niets relevants aan het licht en omdat het aantal te beschrijven handschriften op dat moment de duizend toch al naderde, leek het niet verstandig heel lang in het handschrift te zoeken. Pas toen ik het handschrift weer naar het magazijn had gebracht, begon er iets te knagen. De codex is geschreven door meerdere kopiisten, waarvan er enkele een littera textualis gebruiken. Een van die kopiisten schrijft hele zware majuskels (afb. 2). Dat ziet men vanaf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2 Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. 16.762-75, f. 56r: Comburg-hand A.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het eind van de veertiende eeuw wel vaker, maar toch zelden in die mate. De A begint met een gigantische vlag en de D en de M zijn niet alleen erg groot, zij zijn ook overdadig opgetuigd.Ga naar voetnoot18 Er worden niet alleen schuine streepjes in de majuskels geplaatst, deze letters worden ook nog van sierstippen voorzien. Er is in dit schrift geen harmonie meer tussen de grootte van de majuskels en die van de minuskels. Waar had ik dat nou eerder gezien? Het boek over de Reynaert en het Comburgse handschrift van J. Janssens en de zijnen kwam mij voor de geest en inderdaad vindt men daar de hand terug, op p. 134, 136, 137 en 151. De kopiist is hand A van het Comburgse handschrift.Ga naar voetnoot19 In hs. 16.762-75 schreef deze kopiist f. 45r-56r en f. 63r-83v (afb. 3), alsmede een stukje van f 44v en van f. 62v. Toen ik hs. 16.762-75 weer op tafel had liggen, zag ik dat kopiist E van het Comburgse handschrift, die onder andere de Reynaert afschreef, in hs. 16.762-75 de folia 1r-44v voor zijn rekening heeft genomen (afb. 4; de Reynaert is geheel afgebeeld in genoemd boek). Dat ik dat, hoewel ik die hand toch goed meende te kennen, niet meteen had gezien komt waarschijnlijk doordat het schrift in het Comburgse handschrift hoger is dan in de Brusselse codex. Daardoor ziet het er anders uit. De markante trekjes van de hand zijn echter duidelijk aanwezig. Ik wijs op de sierstreep over de dubbele l die vaak los is geraakt van de schachten (afb. 4, r. 14; Reynaert vs. 2467), de sterk gebroken v (in vreemd contrast met de w), de y die als diacritisch teken een boogje heeft, de nogal kleine M met een ver door de regel zakkende linkerpoot en de S waarvan het onderste gedeelte zuiver horizontaal loopt en ver naar links uitsteekt.Ga naar voetnoot20 Tenslotte is er in het Brusselse handschrift nog een derde hand uit het Comburgse handschrift aanwezig (afb. 5). Het gaat om de kopiist met de sigle H. Een markant trekje van deze hand is de bonte g die af en toe optreedt in de laatste regel van de kolom of bladzijde (en op andere plaatsen waar de kopiist ruimte heeft). Zie op de afbeelding de laatste regel en de vierde regel van onderen. In de facsimile-editie van de Reynaert is hand H helaas niet afgebeeld.Ga naar voetnoot21 Zij schreef in hs. 16.762-75 f. 84r-91v. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De herkomst van het Comburgse handschrift opnieuw onderzochtZoals uit de hiervoorgaande paragraaf blijkt, treffen we in de Brusselse codex 16.762-75 (voortaan Br) de handen A, E en H aan, die we kennen uit het Comburgse handschrift. Daar vinden we ze in de delen I (A), II (B, die waarschijnlijk een vroege vorm van A is), IV (E), V (E) en VI (A, H, E). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 3 Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. 16.762-75, f. 71v: Comburg-hand A. Let op de karakteristieke majuskel A in ‘Amen’ (regel 3): de vlag aan de top van de letter is als een soort door een stok ondersteunde luifel getekend die wordt versierd met een ‘aanhangende guirlande’. De witruimte in de letter is opgevuld met een driehoekig kruismotief (vgl. Brinkman & Schenkel 1997, 38).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 4 Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. 16.762-75, f. 29r: Comburg-hand E.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 5 Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. 16.762-75, f. 85r: Comburg-hand H.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geruime tijd heeft in de literatuur het gerucht de ronde gedaan dat er Gentse archiefstukken zouden bestaan die waren geschreven door Comburg-hand E. De bron van dit gegeven was de Amsterdamse hoogleraar W. Gs Hellinga, die min of meer terloops op de archiefstukken wees en daarbij de vondst ervan toeschreef aan een van zijn toenmalige studentassistenten.Ga naar voetnoot22 Decennialang bleven deze archiefstukken onvindbaar, voornamelijk doordat Hellinga had verzuimd elementaire gegevens over aard, datering en bewaarplaats op te geven. Tijdens de werkzaamheden aan de in 1997 verschenen editie van de teksten uit het Comburgse handschrift kwamen de bedoelde stukken, op aanwijzing van P.F.J. Obbema, aan het licht. A. Panthaleon van Eck-Kampstra, de toenmalige studentassistente die de vondst deed, bevestigde de editeurs vervolgens dat het inderdaad om het archiefstuk ging dat indertijd als werkstuk van Comburg-hand E werd geïdentificeerd. De aanvankelijke euforie rond de hernieuwde vondst van het zo lang gezochte document (het betrof het zgn. Boeksken van der Lieve of Lievecartularium uit het Gentse Stadsarchief) maakte na zorgvuldige bestudering plaats voor teleurstelling toen de conclusie moest worden getrokken dat er weliswaar enige paleografische verwantschap aanwijsbaar was, maar volstrekt niet voldoende om tot identificatie te kunnen besluiten. Daarmee leek het Lievecartularium al meteen bij zijn herintroductie in het Comburg-onderzoek voorgoed verbannen te worden. De ironie van het lot heeft het boekje naar uit het vervolg van dit artikel zal blijken via een achterdeur toch weer opnieuw bij het onderzoek betrokken, zij het nu in een minder prominente rol. Voordat we ons over de Brusselse codex buigen, is het raadzaam om de stand van het onderzoek naar de herkomst en totstandkoming van het Comburgse handschrift bondig te memoreren. In de inleiding tot de recente editie komen de editeurs tot de conclusie dat het Comburgse handschrift niet, zoals vaak is verondersteld, een van meet af aan als eenheid geconcipieerd geheel is, maar dat het een samenbinding is van voor het merendeel in elkaars nabijheid vervaardigde, zelfstandige handschriften. Doordat sommige handen in meer dan één van deze handschriften voorkomen kan men, steunend op codicologische, paleografische, taalkundige en inhoudelijke argumenten, aannemelijk maken dat tenminste vier van de zes kort na 1415 te Gent moeten zijn geschreven. Voorts zou handschrift II mogelijk iets ouder zijn, maar wel afkomstig uit ditzelfde productiemilieu. Voor handschrift III lijkt, met name vanwege de taal, een Gentse herkomst geenszins uitgesloten, al moet worden toegegeven dat daarvoor geen ‘harde’ argumenten gevonden zijn. In een afzonderlijk artikel heb ik betoogd dat Hellinga's hypothese over de mogelijke scribenten van het Comburgse handschrift, de Gentse ‘ghesellen van den ringhe’ (een benaming waarmee beroepsschrijvers werden aangeduid die zich hadden gevestigd tegenover en in de omgeving van het Gentse schepenhuis) ondanks een zwakke onderbouwing toch plausibel moet worden geacht.Ga naar voetnoot23 Doorslaggevend bewijs kon ik toen niet geven, maar een schets van de omstandigheden waaronder deze kopiisten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werkten, hun betrokkenheid bij de boekhandel en hun bemoeienis met literaire activiteiten, juist in de eerste decennia van de vijftiende eeuw, wees dit milieu aan als het meest waarschijnlijke voor de herkomst van het Comburgse handschrift. Een nauwkeurige bestudering van het nu gevonden Brusselse handschrift 16.762-75 zal moeten uitwijzen of al deze veronderstellingen en hypothesen stand houden. Het handschrift stelt ons gelukkig in staat om op indirecte wijze unieke informatie over de herkomst van het Comburgse handschrift te verkrijgen. Maar om deze informatie in te winnen, is zowel een gedetailleerde beschrijving van het materiële object als een nauwgezette analyse van de inhoud noodzakelijk. Het loont trouwens om de blik ook op een verdere einder te richten: wanneer we de paralleloverlevering van de teksten in het handschrift Br in kaart brengen, stuiten we op een kleine familie van codices die elkaar inhoudelijk grotendeels overlappen en die alle in verband kunnen worden gebracht met een gemeenschappelijk ontstaans- en gebruiksmilieu. Tevens komen we door deze verruiming van het blikveld nog veel meer aan de weet over de onderlinge afspraken tussen de kopiisten, hun individuele competenties en de wijze waarop zij te werk gingen. Dat betekent wel dat we in dit artikel een grote omweg moeten bewandelen willen we tot de gewenste resultaten komen. Het belang van ‘het vlaggenschip van de Middelnederlandse letterkunde’ vormt mijns inziens echter voldoende rechtvaardiging. En passant biedt het onderzoek, als welkom nevenproduct, zicht op de wijze waarop boekcultuur en grootstedelijke identiteit in de vijftiende eeuw in een veelheid aan codex-vormen konden samengaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Stand van het onderzoek naar handschrift BrHet Brusselse handschrift behoort tot de eerste handschriften die werden aangekocht door de in de huidige medioneerlandistiek nog altijd bijna alomtegenwoordige bibliofiel Charles van Hulthem (1764-1832). Een eigenhandige aantekening op de versozijde van het tweede schutblad geeft aan dat hij het boek in 1785 verwierf. Hoe Van Hulthem aan zijn aanwinst kwam en wie in de periode ervoor er de eigenaar van was, is niet bekend. De eerste beschrijving van het handschrift vinden we in het zesde deel van de Bibliotheca Hulthemiana, de band waarin het handschriftenbezit van Van Hulthem postuum werd geïnventariseerd. A. Voisin, die deze handschriften beschreef, duidt het aan als een ‘Recueil contenant un traité de droit féodal, des keures, des privilèges, etc. pet. in-fol. rel. en bois’.Ga naar voetnoot24 Zoals Herman Mulder reeds opmerkte, hebben we hier een verzamelhandschrift met, anders dan in het Comburgse handschrift, een niet-literaire, rechtshistorische inhoud. Voisin vermeldt nog dat het handschrift vervaardigd is van perkament, en dat het naar zijn opvatting werd geschreven over een periode van maar liefst vier eeuwen, beginnend bij de dertiende en eindigend bij de zestiende eeuw. Niet op codicologische, maar op inhoudelijke gronden onderscheidt hij drie afzonderlijke delen: een traktaat over Vlaams leenrecht (p. 1-63), een verzameling van 36 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stukken betreffende de geschiedenis van Vlaanderen (p. 63-184) en een traktaat over rechtsgebruiken in Champagne en andere Noord-Franse streken (p. 184-382). Het handschrift heeft sinds deze publicatie vrijwel alleen nog maar de belangstelling van rechtshistorici gewekt. Aan het einde van de negentiende eeuw was het H. Hosdey, adjunct-conservator van de handschriftenafdeling van de Koninklijke Bibliotheek, die in een studie naar het recht van de ‘Hoop van Hazebroek’ (een conglomeraat van steden en dorpen met eenzelfde jurisdictie in het huidige Frans-Vlaanderen) het handschrift opnieuw onder de aandacht bracht.Ga naar voetnoot25 Hij onderscheidde vier delen in het handschrift. Het eerste deel omvatte volgens hem een traktaat over leenrecht, geschreven door één hand (p. 1-63; Hosdey verwees naar bladzijden). Dan volgde een gedeelte met diverse documenten aangaande de geschiedenis van Vlaanderen, geschreven door een andere hand (p. 64-86). Vervolgens onderscheidde hij een derde deel met soortgelijke teksten, geschreven door een derde hand (p. 87-137) en een restdeel dat geschreven werd gedurende verschillende tijdvakken. Hosdey formuleerde vragen naar de provenance, naar de samenstellers, naar de achtergronden van de tekstcompilatie en naar de betrouwbaarheid van de afschriften. Maar om antwoorden te krijgen, meende hij, zou men moeten beginnen met een nauwkeurige ontleding van de volledige inhoud. Dat onderzoek liet Hosdey achterwege en ook anderen na hem verzuimden het. Niettemin waagde hij zich aan de voorspelling dat, indien dit werk eens gedaan zou zijn, het aanzienlijke aantal stukken dat min of meer direct verwijst naar Gent, zou doen vermoeden dat het handschrift was vervaardigd ten behoeve van een Gentse jurist. Waarschijnlijk zou dat dan een hooggeplaatst persoon geweest zijn, die de teksten ter beschikking had willen hebben om ze te kunnen raadplegen bij een eventuele herziening van de rechtspraak in Gent en wellicht ook die van de Oudburg (dat is het rechtsgebied ten noorden van Gent). Het grootste deel van het handschrift, meende Hosdey, was ofwel aan het einde van de veertiende ofwel aan het begin van de vijftiende eeuw geschreven. De status van de afschriften bleek hem, na vergelijking van enige gedateerde charters met hun originelen, behoudens enkele transcriptiefouten, een hoge mate van authenticiteit te bezitten. P. Collinet heeft de verdienste gehad als eerste op te merken dat het lange traktaat waarmee het handschrift besluit, een vertaling is van Pierre de Fontaines Conseil à un ami, een omstreeks het midden van de dertiende eeuw geschreven verhandeling over het recht van Frankrijk, Vermandois, Champagne en enige andere gebieden.Ga naar voetnoot26 Collinet karakteriseerde het handschrift als ‘recueil factice’ (verzamelhandschrift) uit de vijftiende eeuw. Het grootste deel van de inhoud, die hij selectief en beknopt meedeelde, heeft volgens hem betrekking op de politieke geschiedenis van de Vlaamse steden. In 1909 verscheen een beschrijving in het negende deel van de gedrukte Brusselse handschriftencatalogus waar de inhoud van het handschrift werd samengevat als ‘Droit féodal en Flandre’.Ga naar voetnoot27 Ofschoon de opgave van de inhoud het grootste deel van de beschrijving besloeg, bleef de ontsluiting nog altijd zeer beperkt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De enige studie waarin tot dusverre uitvoerige aandacht is geschonken aan het handschrift is een artikel van E.I. Strubbe uit 1963. Hoewel Strubbe hoofdzakelijk geïnteresseerd was in het traktaat van Pierre de Fontaines heeft hij de gelegenheid te baat genomen om de opbouw van de gehele codex te analyseren. Allereerst wijst Strubbe op de opvallende vorm van het handschrift. Het is een smal en hoog boek (25,5 × 13,5 cm), een formaat ‘dat meer voor een rekeningboek dan voor een eigenlijk handschrift past’. Dat de drie delen waaruit het handschrift is opgebouwd, alle hetzelfde formaat hebben, beschouwt Strubbe als aanwijzing voor een gemeenschappelijke herkomst. Daar de bevindingen in de hiernavolgende beschrijving voor een belangrijk deel overeenstemmen met de observaties van Strubbe (behalve op het punt van de handen) kunnen we volstaan met de belangrijkste gevolgtrekkingen die hij maakte. Strubbe heeft het handschrift gezien voordat het strak werd herbonden. Daardoor was hij nog in staat om de oude naaipatronen te zien. In alle katernen, zo deelde hij mee, zijn de oorspronkelijke naaigaten op gelijke afstanden aangebracht. Daaruit leidde hij af dat de samenstelling van het handschrift stamt uit de tijd van de productie. Dat was voor zijn betoog een belangrijk gegeven, want alleen in het tweede deel (f. 45-92) komen veel gedateerde en gelokaliseerde teksten voor en de tekst waarvoor hij belangstelling had, staat in het derde deel. Lettend op het schrift en het feit dat de jongste tekst stamt uit 1415, dateerde Strubbe de vervaardiging van het geheel in de periode 1415-1450. Wat hij over de herkomst opmerkte, zal onmiddellijk de interesse wekken van eenieder die de hypothese kent aangaande de herkomst van het Comburgse handschrift. Niet alleen horen volgens Strubbe ‘vrij talrijke’ teksten van lokale aard uitsluitend thuis in Gent, maar bovendien voegde een kopiist aan één van de Gentse teksten een regel toe waarin wordt verwezen naar de precieze bewaarplaats van het originele charter. Daaruit trok Strubbe de conclusie dat de man die dit schreef thuis was op het stadhuis van Gent. Maar hij tekende er wel bij aan dat het hem zeer onwaarschijnlijk leek dat het handschrift ten behoeve van de stad werd samengesteld. Enkele omvangrijke teksten over rechtsgebieden ver buiten de Gentse jurisdictie (Vermandois, Kust-Vlaanderen en het huidige Frans-Vlaanderen) zouden aantonen ‘dat het geheel met het stadsbestuur geen uitstaans heeft’. Deze overwegingen brachten hem tot de hypothese dat ‘de kopiist’ [die de bedoelde regel over de vindplaats van het originele document schreef, HB] ‘wellicht een stadsbediende [was] die een buitenkansje vond in het maken van afschriften.’ Zijn veronderstelling vond Strubbe bevestigd in de paleografische en codicologische kenmerken van het handschrift, dat volgens hem ‘zeker niet het produkt is van een behoorlijk ingericht scriptorium, en ook niet van een privaat kantoor. Alles in het handschrift wijst erop dat het door kopiisten is geschreven, die wel een denkbeeld hebben hoe het moet, maar niet de nodige scholing bezitten, om het vakkundig te doen.’ We zullen hieronder zien dat deze visie op het handschrift zowel wat betreft de observaties als de conclusies grotendeels juist is, maar op niet onbelangrijke punten moet worden bijgesteld. Op wat Strubbe vermeldt en vooral vermoedt omtrent de identiteit van de opdrachtgever zal ik later ingaan. Met zijn opmerkingen over het gebrek aan vakkundigheid van de kopiisten kan ik met name daar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
instemmen waar het gaat om de vele aperte schrijffouten die zijn terug te voeren op het niet begrijpen van de overgeschreven tekst of, in het geval van één van de kopiisten, op een volslagen onkunde van de Franse taal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Karakteristiek van de inhoud van BrDe manier waarop de inhoud van het handschrift tot op heden werd gekarakteriseerd is in beginsel juist, maar er is daarbij telkens één cruciaal aspect buiten beeld gebleven: de samenhang binnen de collectie. De teksten zijn rechtskundig van aard, op het eerste gezicht zeer divers van karakter en opgesteld in drie talen. Verreweg de meeste (31 van de in totaal 42 teksten) zijn gesteld in het Nederlands, acht in het Frans en drie in het Latijn. Onder de Nederlandse teksten zijn er niet weinig die vertaald zijn naar het oorspronkelijke Latijn of Frans. De rechtsgebieden waarop de teksten betrekking hebben, liggen alle - ook het traktaat over het Vermandese recht, zoals Strubbe heeft aangetoond - in het graafschap Vlaanderen. Naast een verhandeling over Vlaams leenrecht vinden we keuren, privileges, verordeningen, vredesverdragen, verkoopakten, raadsbesluiten, tol-, belasting- en zoengeldtarieven, afkoopsommen van strafbedevaarten, veel oude stukken die jurisprudentie bevatten en ten slotte dus een verhandeling over Noord-Frans gewoonterecht. Veel van deze teksten zijn tamelijk precies gedateerd en als een datum ontbreekt zijn ze meestal nog wel dateerbaar. Het vroegste stuk stamt uit 1199, het jongste uit 1415. Zo op het oog ligt er geen enkel ordeningsprincipe aan de verzameling ten grondslag: de chronologie ontbreekt en thematische bijeenplaatsing is bijna overal afwezig. Toch is het grootste deel van de verzameling wel degelijk onder één noemer te brengen. In het voorgaande onderzoek is dit niet of slechts ten dele onderkend. Door te wijzen op het grote aantal teksten dat betrekking heeft op Gent besloot Strubbe tot een Gentse herkomst van de gehele verzameling. De aanwezigheid van teksten die op Vlaanderen in het algemeen en op gebieden elders in Vlaanderen betrekking hadden, waren voor hem reden om een connectie met het stadsbestuur uit te sluiten. Waar echter nog niet op werd gewezen, is dat er een grote inhoudelijke overlapping blijkt te bestaan tussen de kern van de tekstverzameling in Br en de teksten in een aanzienlijke groep codices waarin de privileges van de stad Gent zijn opgenomen. Daarnaast zijn er ook andere handschriften met parallelteksten die eveneens met Gent in verband staan. De relaties tussen deze handschriften zullen in een afzonderlijke paragraaf worden besproken. Wat we hier vooreerst moeten vaststellen is dat de verzameling in Br op slechts een vijftal teksten na aangeduid kan worden als ‘Verzameling van Gentse privileges’. De teksten die niet onder deze noemer passen zijn het traktaat over het Vlaamse leenrecht, de vertaling van Pierre de Fontaines Conseil à un ami (over het Noord-Franse recht) en de keuren van Veurne-Ambacht, van Cassel en van de Hoop van Hazebroek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Beschrijving van handschrift Br en reconstructie van de totstandkoming ervanHet handschrift is een samenbinding van drie zelfstandige productie-eenheden. Deze drie delen hebben, behalve een inhoudelijke verwantschap, als gemeenschappelijk kenmerk dat ze hetzelfde, tamelijk ongebruikelijke formaat en dezelfde afmetingen hebben. Dat maakt het erg waarschijnlijk dat de delen niet onafhankelijk van elkaar vervaardigd zijn. Of zij terzelfder tijd zijn geproduceerd, met als vooropgesteld doel de vervaardiging van een grote codex, of dat één of meer delen beschouwd moeten worden als toevoeging aan één of twee reeds voorhanden delen, zal nader moeten worden bezien. Het feit dat de drie delen in de negentiende eeuw, toen ze werden verworven door de Koninklijke Bibliotheek van België gevat waren in een band met houten borden en dat de drie delen, zoals Strubbe observeerde, een gemeenschappelijk patroon naaigaten hebben, wijst erop dat zij al in een zeer vroeg stadium bijeenhoorden.Ga naar voetnoot28 Maar terwijl de delen I en II dezelfde, regelmatige lay-out hebben, namelijk 43 regels per pagina, is het aantal regels per bladzijde (en zelfs per kolom) in deel III onregelmatig en verschillend van de delen I en II. Dat wijst erop dat deel III in de vroegste periode waarschijnlijk toch als zelfstandig handschrift gefunctioneerd heeft. De opbouw van het geheel is als volgt. Deel I (f. 1-44) omvat vijf katernen (vier quaternionen en een senio), deel II (f. 45-92) is opgebouwd uit zes katernen (alle quaternionen) en in deel III (f. 93-190) tellen we er dertien (vier quaternionen, dan een ternio waaraan, zonder dat er sprake is van tekstverlies, een blad ontbreekt), vervolgens een zevental quaternionen en ten slotte een ternio waarvan het laatste blad, met verlies van het slot van de tekst, verloren is gegaan.Ga naar voetnoot29 Alles bij elkaar treffen we acht handen aan. Voor de handen die aan het Comburgse handschrift hebben meegewerkt (A, E en H) gebruiken wij hier dezelfde siglen als in de editie-Brinkman-Schenkel. Om verwarring met andere Comburg-handen te voorkomen is bij de overige handen gekozen voor siglen die in het Comburg-onderzoek nog niet zijn gebruikt. De enige andere hand die een textualis schreef, wordt aangeduid met een majuskel (M; afb. 6); de overige, cursieve handen worden aangeduid met een minuskel (a, b, c en d; afb. 7-10). De verdeling van de handen over de delen is als volgt. Aan deel I werkten E en A, aan deel II A, H, M en a, en aan deel III b, c en d. Zoals men ziet, is er slechts één hand (A) die in meer dan één deel voorkomt. Het handschriftformaat met smalle, hoge bladen noemt men wel ‘registerformaat’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 6 Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. 16.762-75, f. 56v: hand M (niet in Comburg).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 7 Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. 16.762-75, f. 91v: Comburg-hand H (boven); hand a (beneden; niet in Comburg).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 8 Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. 16.762-75, f. 93r: hand b (niet in Comburg).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 9 Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. 16.762-75, f. 100v: hand c (niet in Comburg).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 10 Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. 16.762-75, f. 130r: hand d (niet in Comburg).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zulke codices vindt men in de regel onder administratieve bescheiden als rekeningen of belastingregisters.Ga naar voetnoot30 De juridische inhoud van het handschrift doet, in combinatie met het gekozen formaat vermoeden, dat de oorspronkelijke eigenaar de codex gebruikte voor bestuurlijke of rechtsplegende doeleinden. Een verkenning van de inhoud kan ons nader brengen tot de kring waarbinnen hij actief was. Voordat we ons daarmee zullen bezighouden, is het zaak de relatie tussen de delen vast te stellen en de aard van de samenwerkingsverbanden tussen de verschillende kopiisten te bepalen. Tussen de delen I en II bestaat, buiten de genoemde overeenkomsten, een speciale verwantschap door het feit dat we hand A, de belangrijkste hand in deel II, ook aantreffen in deel I. De bijdrage van A aan deel I, een korte tekst op f. 44v, heeft echter het karakter van een bladvulling (afb. 11). De ductus van de hand op deze plaats wijkt iets af van de ductus in de erop volgende bladzijden van deel II, terwijl de inhoud van A's bijdrage aan deel I daarentegen wel precies aansluit bij de teksten die in deel II werden afgeschreven. Vergelijking van de inhoud van deel II met de parallelle overlevering (zie de hieronder te bespreken tabel I) wijst uit, dat A hier een tekst heeft geschreven die eigenlijk in deel II thuishoorde, maar die hij tijdens zijn kopieerwerk in eerste instantie over het hoofd moet hebben gezien.Ga naar voetnoot31 De plaats van de weinige door A geschreven regels in deel I bevestigt dit: ze volgen op de teksten die E schreef en zijn dus vanzelfsprekend aangebracht nadat E zijn aandeel in deel I voltooid had. Kijken we naar de cesuren in het handschrift, dan valt op dat aan het einde van deel I de regelmatige bouw van het handschrift wordt verstoord. De afwijkende omvang van het slotkatern duidt erop dat we hier te maken hebben met een in principe zelfstandige codicologische productie-eenheid. Verantwoordelijk voor dit deel was kopiist E, de hand die afgezien van de ‘bladvulling’ van A alle teksten schreef. E noteerde slechts op twee plaatsen een custode, namelijk in de ondermarge van de laatste bladzijde van het eerste katern en op de overeenkomstige plaats aan het einde van het derde katern.Ga naar voetnoot32 Met het aanbrengen van de twee custoden deed E het minimaal nodige om verwarring bij het samenvoegen van de door hem geschreven katernen te voorkomen. Door de custoden worden immers de katernen 1 en 2 enerzijds en de katernen 3 en 4 anderzijds samengevoegd. Welk van deze twee bundelingen voorop kwam was duidelijk door het evidente tekstbegin vooraan in het eerste katern. Aangezien er ook geen verwarring mogelijk was over de plaats van het tweede bundeltje en het omvangrijkere slotkatern, was het niet noodzakelijk om nog twee andere custoden (aan het einde van het tweede en aan het einde van het vierde katern) te plaatsen. E toont zich met deze werkwijze een bijzonder efficiënte kopiist, die niet meer deed dan het absoluut noodzakelijke. Deel II is volkomen regelmatig van opbouw. Het geheel van zes quaternionen is blijkens de restanten van bladsignaturen in het tweede en vijfde katern als één van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 11 Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. 16.762-75, f. 44v: Comburg-handen E en A op dezelfde bladzijde.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deel I onafhankelijke codicologische productie-eenheid opgezet. In het tweede katern zijn op de folia 53r, 54r en 56r als bladsignaturen nog leesbaar: bi, bij en biij, terwijl in het vijfde katern op de folia 78r en 79r onderaan nog [.]ii en eii[.] te lezen is.Ga naar voetnoot33 De bijdragen van de kopiisten zijn na elkaar totstand gekomen; er zijn althans geen plaatsen aan te wijzen waar een wisseling van schrijfhand met een katernwisseling samenvalt. Het eerste gedeelte is door A geschreven. Op f. 56v wordt hij afgelost door M. Daarna neemt A het op f. 63r weer van hem over. De regels tekst die A onderaan f. 62v schreef zijn, net als op f. 44v (zie hierboven), waarschijnlijk later aangebracht. Na f. 83v vindt nogmaals een handenwisseling plaats. Hand H neemt het dan over van A en schrijft van f. 84r tot aan f. 91v. De productie-eenheid lijkt dan in eerste instantie voltooid te zijn. Toch volgt er op H nog een hand, a, de enige teksthand met een cursiva in deel II. Deze voegt slechts één Franstalige akte toe (f. 91v-92v). Deze laatste bijdrage draagt hierdoor het karakter van een latere aanvulling, zij het dan één die nog uit de vijftiende eeuw stamt en die misschien niet lang na voltooiing van het deel werd bijgeschreven. Deel III verschilt op een viertal punten van de beide andere delen. Ten eerste vinden we hier slechts cursieve teksthanden. Ik onderscheid er drie: b, c en d. Hand b schreef alleen de inhoudsopgave, c en d schreven de tekst. In de tweede plaats is er slechts één tekst gekopieerd. De layout verschilt ook van de andere delen. Hier hebben we een opmaak in twee kolommen, terwijl de teksten in de delen I en II over de volle breedte van de bladzijde werden geschreven. Tenslotte is de opbouw van het derde deel enigszins complexer dan die van de delen I en II. Daar de reconstructie van de totstandkoming van deel III niet van onmiddellijk belang is voor een goed begrip van de relatie tussen handschrift Br en het Comburgse handschrift en zij daardoor niet zou bijdragen tot de inzichtelijkheid van het betoog, is de beschrijving van dit deel opgenomen als Bijlage 1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 De paralleloverlevering en het gebruik van leggersNiet alleen in materieel opzicht, maar ook inhoudelijk hebben we te maken met een codex die bestaat uit drie delen met elk een eigen aard. Het duidelijkst wordt dat bij het in kaart brengen van de parallelle tekstoverlevering. Er bestaan verscheidene handschriften met voor een belangrijk deel dezelfde inhoud. Dat zijn het Gents charterboek (GC), het Witteboek (WB), het Rooden bouck (RB), het Oud wettenboek (OW) en het Lievecartularium (LC) die alle bewaard worden in het Stadsarchief van Gent; het Cartularium- Van Hulthem (CH) dat zich in de Koninklijke Bibliotheek van België bevindt onder signatuur 16.700-61; het handschrift 125 in de Universiteitsbibliotheek te Gent (G); het Cartularium-d'Hulster-Delbeque (HD) in het Rijksarchief te Gent; het register B 1572 in de Archives départementales du Nord te Lille (L); het handschrift Harleian ms. 3299 in de British Library (BL); en het handschrift 2583 in de Österrei- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
chische Nationalbibliothek (W).Ga naar voetnoot34 Het handschrift Stad Gent, 171 (171) in het Rijksarchief Gent heeft enkele teksten gemeenschappelijk met Br maar niet die welke behoren tot de ‘kerngroep’ (zie hierna). Voor enkele teksten in Br (nrs. 31-33 en 42) geldt echter dat deze juist niet in deze handschriften worden teruggevonden. De teksten uit deel II (aangevuld met tekst 4 uit deel I) vormen het zwaartepunt van de overlappingen, de ‘kerngroep’. We kunnen een groep van twaalf handschriften onderscheiden die ten aanzien van de ‘kerngroep’ een grote inhoudelijke overeenkomst met Br laat zien. De uitvoering van deze handschriften loopt sterk uiteen, van zeer eenvoudig (cursiva currens, veel handen, latere bijschrijvingen, handschriften waar in de dagelijkse praktijk mee is gewerkt) tot vorstelijk pronkhandschrift (groot formaat, bijzondere calligrafie, grote miniaturen en initialen waarin bladgoud is verwerkt). Binnen deze groep handschriften met deels dezelfde inhoud als handschrift Br is er een groep aanwijsbaar van vijf handschriften waarin de met Br overeenkomende teksten ook nog eens in een weliswaar van Br afwijkende, maar onderling, binnen de groep gelijke volgorde zijn opgenomen. Om redenen die ik later zal uitleggen noem ik deze volgorde de ‘oude volgorde’. Deze groep bestaat uit de handschriften G, GC, L, OW en RB. Daarnaast kan men een tweetal handschriften onderscheiden (CH en HD) met een voor een groot deel aan Br gelijke inhoud, waarin de ‘oude volgorde’ als het ware ‘verknipt’ voorkomt: indien men de ‘oude volgorde’ verdeelt in enkele clusters en deze vervolgens in een andere, welbepaalde volgorde plaatst, dan krijgt men de tekstvolgorde in deze handschriften. Een geval apart is LC. De tekstvolgorde in dit handschrift ligt van alle handschriften het dichtst bij die in Br. De vermoedelijke oorzaak hiervan bespreek ik in paragraaf 8. De overige handschriften hebben weliswaar deels een met Br gemeenschappelijke inhoud, maar de volgorde is zozeer afwijkend, zowel van Br als van de ‘oude volgorde’ en de ‘gewijzigde oude volgorde’, dat ik geen relatie kan vinden met handschrift Br. Het gaat hier om de handschriften BL, W en WB. De relaties tussen een aantal parallelhandschriften en Br ten aanzien van de tekstvolgorde zijn aanschouwelijk gemaakt in tabel I. Hierin zijn de handschiften opgenomen die voor de ‘kerngroep’ a) de ‘oude volgorde’ laten zien (G, GC, L, OW en OB); en b) de ‘gewijzigde oude volgorde’ hebben (CH en HD). De tabel is verder uitgebreid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel I Relatie tussen de volgorde van de teksten zoals deze in andere handschriften dan handschrift Br voorkomen en de tekstkeuze van de kopiisten van handschrift Br. De nummering van de teksten correspondeert met de volgorde van de teksten in handschrift Br. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met twee handschriften die parallelteksten èn volgorde-overeenkomsten met Br vertonen buiten de ‘kerngroep’ (IV 307 en 171). Om de overeenkomsten en verschillen tussen de diverse handschriften duidelijk te kunnen maken, moest de tekstvolgorde in Br als basis worden genomen bij de nummering van de teksten. De getallen in de tabel corresponderen dus met de tekstnummers in Bijlage 2 waarin de inhoud van handschrift Br wordt beschreven. De plaatsing van deze nummers in de tabel van boven naar beneden laat dan weer de volgorde zien waarin deze teksten in elk afzonderlijk handschrift voorkomen. Te samen vormen deze de linker hoofdkolom van de tabel. Maar de tabel is opgebouwd uit drie hoofdkolommmen. In de linker hoofdkolom vindt men, zoals gezegd, van boven naar beneden, de teksten in de volgorde waarin ze in het desbetreffende parallelhandschrift staan. In de middelste hoofdkolom is per kopiist de volgorde weergegeven waarin de teksten in Br voorkomen, welke door de kopiisten E, A, M, H, a en (samengenomen) bcd werden geschreven. De bedoeling daarvan is te laten zien dat de volgorde waarin de teksten in Br zijn afgeschreven direct samenhangt met de tekstvolgorde in een aantal parallelhandschriften (met als enige uitzondering de teksten 4 en 30, waarover in het vervolg meer). In de rechter hoofdkolom is aangegeven in welke taal de teksten in Br zijn gesteld. Zo kan men bijvoorbeeld aflezen dat er een directe relatie bestaat tussen de samenstelling van de groep door A gekopieerde teksten en de taal van deze teksten (N = Nederlands; F = Frans; L = Latijn). Om wat voor handschriften gaat het hier nu eigenlijk? Elk van deze codices kan worden omschreven als een ‘Verzameling van privileges van Gent’. Bij een grote inhoudelijke correspondentie tonen zij niettemin verschillen in het aantal opgenomen teksten, alsmede een opmerkelijke variatie in de volgorde waarin de afzonderlijke stukken zijn opgenomen. Uit tabel I blijkt dat er een groep bestaat van vier handschriften (GC, RB, G, en L), alle stammend uit de periode ca. 1380-1420, die een vaste tekstvolgorde laat zien, de ‘oude volgorde’. Eén van deze handschriften, RB, is het boek dat vanouds in gebruik is geweest op de secretarie van de Gentse schepenen van de Keure. Een drietal codices (OW, HD en CH) vertoont, blijkens identieke tekstclustering, verwantschap met deze groep. Het zestiende-eeuwse handschrift OW gaat slechts partieel terug op een handschrift met de oude volgorde (in de tabel is alleen dit gedeelte weergegeven). Met de beide prachtcodices HD en CH is iets anders aan de hand. Daar kunnen we vaststellen dat de oorspronkelijke reeks is verdeeld over afzonderlijke deelclusters waarvan de volgorde is gewijzigd. In beide handschriften gebeurde dat overigens op een andere manier. Geheel verschillend is de tekstvolgorde in de buiten de tabel gebleven handschriften W, WB en BL. Handschrift W, dat zich reeds in de vijftiende eeuw bevond in de bibliotheek van hertog Filips de Goede, werd kort na de Slag bij Gavere (1453) vervaardigd, hoogstwaarschijnlijk in of niet lang voor 1458 ter gelegenheid van de Blijde Inkomst van Filips de Goede in Gent.Ga naar voetnoot35 De traditionele tekstvolgorde is hier losgelaten en vervangen door een (min of meer) chronologische. Deze ‘nieuwe volgorde’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komt overeen met die in WB.Ga naar voetnoot36 Handschrift BL laat een volgorde zien die met geen der genoemde handschriften kan worden vergeleken.Ga naar voetnoot37 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 Het gebruik van leggers door de kopiisten van BrAan de hand van de parallele overlevering zullen we nu proberen te achterhalen op welke wijze de kopiisten van de delen I en II van Br te werk zijn gegaan. Het startpunt daarbij is een vergelijking van de volgorde van de teksten in Br met die in de overige handschriften. De volgorde van stukken in Br wijkt namelijk sterk af. Toch bestaat er een directe relatie met de handschriften met de ‘oude volgorde’. Die relatie komt aan het licht als we het aandeel dat de verschillende kopiisten van Br in de codex hadden, zoals in de vorige paragraaf beschreven is, in één schema brengen met de handschriften die de teksten in de ‘oude volgorde’ hebben (tabel I). Verrassend genoeg blijkt dan, dat er bij het kopiëren een opzettelijke verdeling van de taken heeft plaatsgevonden. Nog niet zo duidelijk is dat bij de eerste kopiist, E. Twee van de drie teksten die hij schreef vinden we wel terug in enkele handschriften met de ‘oude volgorde’, tekst 2 zelfs in alle. E kan dus (deels) naar dezelfde legger hebben gewerkt en daaruit de tekst 2 en mogelijk tekst 3 (bijvoorbeeld in een handschrift dat inhoudelijk verwant was aan GC) hebben geselecteerd, maar hij kan even goed naar een afzonderlijke legger hebben gewerkt, een handschrift waarin zijn teksten reeds in dezelfde voorgorde voorkwamen, zoals het geval is met de codex IV 307 van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel (zie de eerste kolom in tabel I). De werkwijze van A, M en H kan veel beter inzichtelijk worden gemaakt aan de hand van tabel I. Wat blijkt is dat A een legger voor zich moet hebben gehad waarin de teksten in een volgorde voorkwamen die overeenkwam met die in GC, het handschrift met een oude volgorde èn met de meeste parallelteksten. A heeft deze legger van voor naar achteren doorgewerkt, te beginnen bij tekstnummer 5, daarbij telkens stukken overslaand die later wel in de codex een plaats zouden vinden. Ook sloeg hij, tussen de teksten 13 en 14 tekstnummer 2 over, dat al door E was gekopieerd, al dan niet uit dezelfde legger. Toen hij aan het einde van de codex was gekomen (nr. 19) nam kopiist M het van A over. M begon dezelfde legger opnieuw van voren naar achteren door te werken. Ditmaal schreef hij de stukken af die A had overgeslagen (nrs. 2029), op twee na (nrs. 36 en 37). Nadat hij dit voltooid had kwam het handschriftin-productie weer terug bij A, die verder ging met teksten die niet in deze legger stonden. A zal voor de nrs. 30-35 dus een andere codex hebben gebruikt. Als laatste treedt kopiist H dan naar voren die de teksten 36 tot en met 40 schreef. Van deze tek- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sten komen alleen 36 en 37 voor in het handschrift met de ‘oude volgorde’. Het zijn precies deze twee teksten die zowel door A als door M waren overgeslagen. Voor we de twee laatste teksten (nrs. 41 en 42) van Br bespreken, staan we even stil bij de ratio achter de handelwijze van de kopiisten die aan deel II werkten. Hun gedrag roept immers de nodige vragen op. Waarom zou er niet gewoon één kopiist de hele legger van voren naar achteren integraal hebben kunnen kopiëren, als men toch al het plan had om alle teksten over te schrijven? En waarom moesten A en M zonodig allerlei teksten overslaan? Als we erin slagen deze laatste vraag te beantwoorden, dan zijn we al een stuk verder bij de beantwoording van de vraag naar het werkplan voor de delen I en II. Beginnen we met te bezien welke teksten door A werden overgeslagen, dan blijkt, dat bij het van voor naar achter doorwerken van zijn legger hij alle teksten die niet in het Nederlands waren gesteld, terzijde liet. Het zijn juist deze Franse en Latijnse teksten die M kopieerde nadat hij het werk van A overnam. In het door A overgeslagen clustertje 20-23 zat evenwel één Nederlandse tekst verscholen (nr. 22). Deze wordt door M ook meegekopieerd. De eenvoudige verklaring voor deze taakverdeling tussen A en M ligt dus voor de hand: A beschikte over onvoldoende kennis of kunde om een tekst in het Latijn of in het Frans op een behoorlijke manier over te schrijven. Het bewijs hiervoor wordt in het handschrift zelf geleverd. In de reeks teksten die A naar een tweede legger afschreef (30-35) bleek namelijk tòch nog één Franstalige akte verscholen te zitten (nr. 34). Zeer waarschijnlijk omdat het om een geïsoleerd geval ging, besloot A om voor deze ene akte af te zien van de hulp van M. Daardoor zijn wij nu in de gelegenheid om te constateren dat A bij het overschrijven van een Franse tekst tekort schoot. Van ‘Nous’ maakte hij ‘Rous’, ‘entre’ verbasterde hij tot ‘entie’,‘signeur’ tot ‘signem’ en ‘fransise’ tot ‘fiansise’. Op één bepaalde plaats wist hij het echt niet meer en liet hij voor de zekerheid ruimte voor anderhalf woord open, een ruimte die door een latere cursieve hand correct is ingevuld. Diezelfde cursieve hand radeerde ook een klaarblijkelijk fout geschreven woord en schreef er de juiste vorm voor in de plaats (f. 82v). De kopiist die in het Comburgse handschrift tekende voor Die Rose, voor een belangrijk deel van de Rijmkroniek van Vlaanderen en - als de toeschrijving van de Comburg-handen A en B aan één en dezelfde kopiist juist is, ook nog voor een hele reeks andere Middelnederlandse literaire teksten - blijkt dus volkomen onkundig geweest te zijn in het Frans.Ga naar voetnoot38 Maar A heeft ook teksten overgeslagen die in het Nederlands waren gesteld. Dat gebeurde bij de nummers 30, 36, 4, 37 en 2. Al deze teksten kwamen (met intervallen) in deze volgorde in zijn legger voor. Uit het overslaan van nr. 2 blijkt - een niet onbelangrijk gegeven - dat A rekening hield met het feit dat deze tekst al door E was gekopieerd in deel I. Het overslaan van nr. 4 (de enige tekst die de numerieke volgorde in het middendeel van tabel I verstoort!) maakte A goed door deze tekst als bladvulling aan het einde van deel I te schrijven. Deze toevoeging achteraf, geplaatst vóór de overige bijdragen van A, verklaart het relatief te lage rangnummer van deze tekst (in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
legger kwam hij na 6). We hebben hier dus duidelijk te maken met een vergissing. Nog blijven er twee Nederlandse teksten over (nrs. 36 en 37) die eerst door A en daarna door M zijn overgeslagen. Waarom? De enige reden die men zou kunnen geven is dat H, die werkte naar een andere legger dan A en M, deze teksten, evenals de door hem geschreven teksten 38-40 in deze legger had staan, en dat zowel A als M daarvan op de hoogte waren en er dus rekening mee hielden. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat deze verklaring hypothetisch is, daar een codex waarin de teksten 36-40 in dezelfde volgorde voorkomen mij niet bekend is. De teksten kunnen natuurlijk ook gewoon ontbroken hebben in de legger; we kennen dit handschrift immers niet. Uit welke codex tekst 41 is afgeschreven, kan onmogelijk worden nagegaan. De bijdrage van hand a sluit noch qua vormgeving (de enige cursieve hand in het gedeelte III), noch qua omvang (a schreef slechts één tekst) aan bij de bijdragen van E, A, M en H en daarbij vertoont hij alle trekken van de latere toevoegingen die we uit zo vele codices van dit type kennen. De tekst die a schreef behoort wel tot het grote complex ‘Privileges van Gent’. Maar dat is dan ook ook net de reden waarom hij in dit handschrift werd opgenomen. Van tekst 42, het omvangrijke traktaat over Vermandees recht, de tekst die het gehele deel III vult, is geen parallelle overlevering bekend, wat nog eens onderstreept dat de delen I en II een eenheid vormen, maar dat deel III een toevoegsel is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 Br en het LievecartulariumEen handschrift dat een opmerkelijke positie ten opzichte van Br enerzijds en de overige ter sprake gebrachte handschriften inneemt is LC, het aan het begin van dit artikel reeds gememoreerde Lievecartularium. Het is het enige handschrift dat verwantschap vertoont met de afwijkende volgorde in Br. De correspondentie tussen Br en LC is weergegeven in tabel II. Allereerst enkele opmerkelijke gegevens. Alle teksten die in LC voorkomen vindt men ook in Br, zij het dan dat de eerste drie teksten in LC in de oorspronkelijke taal (Frans en Latijn) en in Br in het Nederlands zijn gesteld. De teksten die betrekking hebben op het Lievekanaal (een kanaal van Gent naar Damme) vindt men in LC vooraan geplaatst. Daaropvolgend treft men de tekstreeks 6-29 aan, in de volgorde van Br, maar met enkele hiaten, namelijk de nummers die op de Lieve betrekking hebben (en die om die reden vooraan in de codex waren geplaatst) en de nrs. 15-19 en 23-25. Wat de reden voor de kopiist van LC is geweest om deze nummers over te slaan weet ik niet. Maar het is wel duidelijk dat de volgorde van de stukken in LC afgeleid is van de volgorde in Br. De verandering van de ‘oude volgorde’ in de volgorde zoals Br die heeft, hing immers, zo zagen we in de vorige paragraaf, direct samen met onderlinge competentieverschillen en de daaruit voortvloeiende werkverdeling tussen de kopiisten. Ze was dus het gevolg van de productieomstandigheden van die specifieke codex. Alleen al om die reden moet LC wel afhankelijk zijn van Br in plaats van andersom. Met andere woorden: de kopiist van het Lievecartularium gebruikte een legger die grote verwantschap moet hebben vertoont met de codex die de ‘Comburg-kopiisten’ (samen met kopiist M) hebben ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vaardigd. Door deze verwantschap en de nagenoeg gelijktijdige datering moeten we wel concluderen dat het Lievecartularium uit een productiemilieu stamt dat we zeer nabij het milieu kunnen situeren waar de voornaamste delen van het Comburgse handschrift werden vervaardigd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9 Herkomst en opdrachtgeverTabel II Relatie tussen de tekstvolgorde in het Lievecartularium en de inhoud van de opgenomen stukken. De nummering van de teksten correspondeert met de volgorde van de teksten in handschrift Br.
Er hoeft weinig onzekerheid te bestaan over de Gentse herkomst van handschrift Br. De vele registers met privileges van Gent waar het handschrift zo verwant mee is, hebben zonder enige twijfel gefunctioneerd binnen een milieu van Gentenaren die op enigerlei wijze betrokken waren bij lokaal bestuur of rechtspraak.Ga naar voetnoot39 Dat de meeste parallelhandschriften worden bewaard op het Stadsarchief van Gent betekent evenwel nog niet dat ze via het officiële kanaal zijn overgeleverd. Integendeel zelfs: slechts van één handschrift, RB, staat het vast dat het langs de weg van de stedelijke archivering bewaard is gebleven.Ga naar voetnoot40 De andere handschriften zijn, voor zover valt na te gaan, alle aanwinsten uit later tijd.Ga naar voetnoot41 Wel is het zo, dat vanuit het stadsbestuur bij gelegenheid de opdracht werd verstrekt tot het vervaardigen van een boek met privileges.Ga naar voetnoot42 Een filologisch argument voor situering van de codex in Gent kan men vinden in de tekstuele relaties tussen afschriften van de keur van de Vier Ambachten (nr. 3). Van deze keur bestaan verschillende redacties. J. Th de Smidt, die deze tekst uitgaf, merkt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hierover op dat de redactie in Br (geschreven door kopiist E) overeenkomt met een redactie die verder alleen in Gentse bronnen wordt aangetroffen.Ga naar voetnoot43 Hij komt, na onderlinge vergelijking, tot de bevinding dat Br nauw verwant is met de handschriften 171, GC, WB en W maar daar toch weer in detail van afwijkt. Dat laatste zou pleiten voor het in paragraaf 7 geuite vermoeden dat kopiist E de tekst van de Keur van de Vier Ambachten niet gekopieerd heeft naar de hypothetische legger van Br die overeenkomt met GC, maar naar een andere bron, bijvoorbeeld meer gelijkend op IV 307. Het lijkt nagenoeg uitgesloten dat het handschrift, zoals Strubbe wil, het werk is van klerken op de stedelijke kanselarij. Strubbe is vooral op het verkeerde been gezet door de hierboven reeds genoemde notitie over de exacte bewaarplaats van het origineel van één van de teksten. Onder tekst 28 leest men: De principale lettre leecht in den minsten koufer metten ballinc bouke inde lade (f. 62r). De aantekening is van de hand van de kopiist zelf (M). Het lijkt er daardoor op dat deze man zijn weg wist op het stadhuis. Maar gelijkluidende mededelingen omtrent de vindplaats van het origineel van een charter blijken ook in andere handschriften voor te komen, met name bij deze tekst, maar ook bij andere.Ga naar voetnoot44 Ze maken dus gewoon deel uit van de handschriftelijke traditie. Zonder dat er een speciale reden voor was, werden ze slaafs meegekopieerd. We kunnen er dus niets uit afleiden over de status van de kopiist of over het milieu waarin de opdrachtgever functioneerde. Er is daarentegen veel dat spreekt voor de stelling dat de kopiist niet op het stadhuis werkte. De teksten in Br bevatten er om te beginnen eenvoudigweg te veel fouten voor. Een significant voorbeeld is het afschrift van het Transport van Vlaanderen (nr. 19). Hierin zijn zoveel onjuistheden geslopen (in de belastingbedragen van 17 plaatsen op een totaal van 51 kan men een fout aanwijzen) dat de tekst voor geen enkel praktisch doel geschikt kan zijn geweest.Ga naar voetnoot45 We mogen wel zeggen dat we hier een tekst hebben die gewoon met de grote hoop is meegenomen, zonder dat de opdrachtgever er bijzondere belangstelling voor had. Daar komt nog bij dat de gekopieerde versie van het Transport die van 1317 is, terwijl vanaf 1408 bij de heffing van grafelijke beden en andere omslagen een nieuwe verdeelsleutel werd toegepast.Ga naar voetnoot46 Iemand die er gebruik van had willen maken had beslist correcties moeten aanbrengen. Daar de jongste tekst in deel II (en in het hele handschrift) op een verbodsbepaling uit 1415 betrekking heeft, moet de versie van het Transport die werd gekopieerd al verouderd zijn geweest voor de inkt droog was. Een kopiist die op het stadhuis gewerkt zou hebben, had bovendien zonder enige moeite de correcte bedragen kunnen opgeven.Ga naar voetnoot47 De reeds geme- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moreerdeblunders in de Franse tekst die hand A schreef duiden evenmin op een functioneren op de stedelijke secretarie. Het register met privileges van de stad Gent, het handschrift Br, is, zo mogen we dus wel aannemen, niet vervaardigd in opdracht van de overheid. Het behoort tot de grote groep handschriften die er wat betreft uiterlijke verzorging goed uit zien, maar die afschriften bevatten met veel, dikwijls onnodige, fouten. Net als bij het prachtig uitgevoerde en inhoudelijk zeer rijke WB, dat tekstueel van een beduidend minder niveau is, moeten we denken aan een afschrift bestemd voor een particuliere, maar mogelijk wel bestuursverantwoordelijkheid dragende, opdrachtgever. In het geval van WB is het handschrift (volgens een traditie die aan het begin van de negentiende eeuw door de lokale rechtshistoricus Diericx wordt aangehaald) in het bezit van de stad gekomen door schenking van een oud-magistraat. Zoals we zagen is het handschrift Br evenmin via de weg van de stedelijke archivering tot ons gekomen. Toen Van Hulthem het in 1785 kocht was het blijkbaar verhandelbaar. Ook dit gegeven maakt het onwaarschijnlijk dat het ooit in bezit is geweest van de stadsoverheid. Bovendien weten we dat cartularia die vroeger in bezit waren van particulieren of oud-schepenen, zich kenmerken door het hier en daar voorkomen van teksten die niet geregistreerd staan in de cartularia die aan de stad hebben toebehoord.Ga naar voetnoot48 Dit nu is precies wat we zien in de tekstcollectie in ons handschrift: een verzameling teksten uit het corpus ‘Privileges van Gent’ is aangevuld met teksten die betrekking hebben op wetgeving in andere gebieden. Het voert hier te ver om een onderzoek in te stellen naar de mogelijke opdrachtgever van Br. Wel kunnen we, op basis van wat we tot dusverre te weten zijn gekomen, een profiel van hem opstellen. Strubbe omschreef hem nog zo: ‘De opdrachtgever [...] was iemand die alleen op rechtsteksten in het Vlaams ingesteld was: hij laat immers de Keure van de Vier Ambachten, deze van het Land van Waas evenals deze van Veurne-Ambacht, niet in het oorspronkelijke latijn, maar in de Vlaamse vertaling afschrijven. Hij heeft nochtans een ruime belangstelling; niet alleen laat hij het Oudvlaamse Leenrecht en de vertaling van P. de Fontaines opnemen, maar teksten die zo uiteenliggende gewesten als de Vier Ambachten, het Land van Waas, Veurne-Ambacht, Hazebroek en Cassel betreffen. Dat wijst op een praktizijn bij de Raad van Vlaanderen.’Ga naar voetnoot49 Wat we in deze profielschets missen is het specifiek Gentse karakter van het belangrijkste deel van de verzameling. Dat geldt natuurlijk allereerst voor de ‘Privileges van Gent’, die Strubbe als zodanig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet heeft herkend. Maar ook de aanwezigheid van de keuren van de Vier Ambachten en van het Land van Waas is met een Gentse herkomst volkomen in overeenstemming: W, de codex met Gentse privileges die het stadsbestuur aan Filips de Goede aanbood, opent zelfs met deze teksten.Ga naar voetnoot50 Blijkens een grafelijke akte die ook in handschrift Br werd opgenomen, was de baljuw van Gent tevens baljuw van de Oudburg, van het Land van Waas en van Vierambachten (Bijlage 2, nr. 25). Voorts zal de tekst over het Vermandees recht omstreeks de tijd van vervaardiging van de codex in Gent bijzonder actueel zijn geweest. Juist in deze tijd werden er politieke initiatieven genomen om de loop van de Lieve bij Damme te verleggen. Rond de jaren 1410-1420 vonden deze werkzaamheden plaats.Ga naar voetnoot51 Deze waterwerken konden alleen worden uitgevoerd als de stad daartoe de benodigde rechten verwierf. Er moest dus worden onderhandeld met de eigenaars van de grond ter plaatse. Precies in dit gebied bevonden zich de enclaves met Vermandese jurisdictie.Ga naar voetnoot52 De Vlaamse vertaling van de tekst van Pierre de Fontaines zal op dat ogenblik en onder die omstandigheden voor Gentse bestuurders goed van pas zijn gekomen. Naar de achtergrond van de interesse in de teksten over leenrecht en het recht in enkele streken in het uiterste Zuid-Westen van Vlaanderen, rond Kassei en Veurne, kunnen we slechts gissen. Indien het belang ervan bepaald is geweest door particulier landeigendom zou ons dit in principe wel een sleutel tot het vinden van de opdrachtgever kunnen bieden. Het benodigde onderzoek zou echter langs paden verlopen die ver buiten de beoogde reikwijdte van dit artikel voeren.Ga naar voetnoot53 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10 De aard van de samenwerking en de werkwijze van de kopiistenDoor nauwgezette bestudering van handschrift Br zijn we te weten gekomen hoe de kopiisten E, A, M en H door onderlinge werkafspraken tot de vervaardiging van de delen I en II zijn gekomen. E, A en H kennen we als kopiisten die ook gezamenlijk (met een zeer korte bijdrage van G) het zesde deel van het Comburgse convoluut, met als enige tekst de Rijmkroniek van Vlaanderen, totstand brachten. Waar J. Schenkel en ik eerder een incidenteel samenwerkingsverband tussen A, G, H en E vermoedden, op ad hoc-basis, lijkt er, nu er we in het geheel verschillende handschrift Br een grotendeels gelijksoortige werkverhouding kunnen blootleggen, meer reden te zijn om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dit werkverband te kenschetsen als een geconsolideerd, of althans binnen een bepaalde periode opererend kopiistencollectief. In elk geval zouden de drie kopiisten E, A en H niet slechts in elkaars directe nabijheid actief zijn geweest, maar ook gezamenlijk opdrachten aanvaard hebben en deze hebben uitgevoerd in nauw onderling overleg. We komen hiermee zeer dicht in de buurt van het idee van een klein stedelijk scriptorium waar boeken van allerlei aard en inhoud op bestelling konden worden geproduceerd. We zullen daarbij overigens niet zozeer aan een schrijfzaal moeten denken, als wel aan een conglomeraat van kleine schrijfkamers die zich in een bepaalde buurt concentreerden, op de manier zoals we dat in Gent omstreeks de tijd waarin zowel Comburg als Br werden geschreven, met name tegenover het schepenhuis kunnen waarnemen.Ga naar voetnoot54 Wie er bij het schrijfwerk de leiding had, is moeilijk uit te maken. In de delen I en II van Br lijkt het erop dat A de eindredactie voerde: hij was degene die een in zijn deel per ongeluk overgeslagen tekst alsnog schreef op een onbeschreven plaats in het deel van E. Anderzijds hebben we A leren kennen als een slechts beperkt geschoolde kopiist die grove fouten maakte bij het overschrijven van een Franse tekst en die derhalve voor teksten die in deze taal of in het Latijn waren geschreven zich genoodzaakt zag de diensten in te roepen van een terzakekundige beroepsgenoot, in dit geval kopiist M. In Comburg deel VI schijnen de rollen omgedraaid: terwijl A met de Rijmkroniek begon, G en H vervolgden, werd het laatste pars door E geschreven. Veelzeggend is daar dat E de nog ontbrekende rubricatie in het gedeelte van A aanvulde.Ga naar voetnoot55 Het handschrift Br laat zien dat het arbeidsterrein van deze kopiisten breder was dan die van de markt in zuiver literaire en historiografische handschriften. Dat zij ook verantwoordelijk blijken te zijn voor juridische handschriften, is een teken dat wij hier met een milieu te maken hebben van professionele boekproductie. De contouren van dit milieu van samenwerkende Gentse kopiisten heb ik eerder geschetst in een artikel in dit tijdschrift.Ga naar voetnoot56 De vondst van Herman Mulder en het onderzoek naar de inhoud en de totstandkoming van de codex hebben de hypothese dat het Comburgse handschrift afkomstig is uit Gent en voornamelijk het werk was van de lokale beroepskopiisten, kunnen bevestigen. Zelfs de dateringen liggen verbluffend dicht bij elkaar: de conclusie dat de Comburg-handschriften I, II, IV, V en VI werden geschreven ‘in de periode van omstreeks 1400 tot kort na 1415’ (het aandeel van kopiist E in de Rijmkroniek van Vlaanderen is te stellen op ‘kort na 1415, wellicht na 1417’) sluit ten nauwste aan bij de huidige bevindingen ten aanzien van handschrift Br.Ga naar voetnoot57 Van de talrijke gedateerde akten die erin voorkomen is de jongste afkomstig uit 1415. Dit handschrift zal dus in ongeveer dezelfde periode zijn vervaardigd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11 BesluitDe uitkomsten van ons onderzoek zijn voor het Comburg-onderzoek tegelijkertijd verhelderend en ontnuchterend. Wat we scherper in beeld hebben gekregen is een milieu van beroepskopiisten die hun werk deden zonder duidelijke affiniteit met de inhoud van het boek dat zij afleverden. Wel kunnen we ons nu een gefundeerde voorstelling maken van de manier waarop in de vroeg-vijftiende-eeuwse stad de schriftelijke verspreiding van belangrijke literaire werken als Van sente Brandane, Van den vos Reynaerde, Die Rose, de strofische gedichten van Maerlant, talrijke sproken en andere teksten, via een commercieel schrijfcentrum in zijn werk ging. Het is daarbij duidelijk geworden dat de letterkunde slechts een facet van het boekenbedrijf voorstelde en dat ook bestuurlijke en rechtskundige teksten actueel waren. Tevens blijkt hoe de productie van de codices in dit schrijfcentrum het stempel draagt van burgerlijke identiteit. In het geval van de samenwerking aan de Rijmkroniek van Vlaanderen zien we de totstandkoming van Vlaamse historiografie die naar het slot toe een duidelijk Gentse signatuur krijgt;Ga naar voetnoot58 in het andere geval de productie van een codex waarin de kern is vervat van de burgertrots: de verworven stedelijke vrijheden. Een van de voornaamste monumenten van ons literaire erfgoed uit de Middeleeuwen blijkt - zoveel staat nu wel vast - een voortbrengsel te zijn van de stadscultuur die in onze gewesten zo'n hoge vlucht nam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SummaryMost of the medieval manuscripts containing Middle-Dutch literature do not reveal direct information as to their place and date of origin. A relatively sound method of determining such information is the tracing of one or more other manuscripts that are written by the same scribe. This way of investigation can provide new and stimulating evidence of provenance, as can be demonstrated by recent findings. The downside of this method is that it is laborious, hardly apt to a systematical approach and therefore to a great extent dependent on coincidental discoveries. The authors highlight a case that strongly emphasises the need for an awareness of the possibilities of clustering manuscripts originating from the same scribe or scribes. For the first time the hands of three scribes that have contributed to one of the largest and most important literary Middle-Dutch manuscripts, the so-called Comburg Manuscript (Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek, Cod. poet. et phil. 2o 22) have been recognized in another codex (Brussels, Royal Library of Belgium, 16.762-75). Until now the provenance of the Comburg Manuscript has been subject to hypotheses, but here a rare opportunity presented itself to establish, with a high degree of probability, both time and place of the collaboration of these scribes. Careful analysis of the contents of the Brussels manuscript, which is a register of communal privileges of Ghent, enabled the authors to pinpoint the origin of the Comburg Manuscript to profes- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sional Ghent scribes, which must have worked on different kinds of manuscripts during the years around 1415-1420.
Adressen van de auteurs: H. Brinkman Constantijn Huygens Instituut Postbus 90754 nl-2509 lt Den Haag H. Mulder Koninklijke Bibliotheek van België Afdeling Handschriften Keizerslaan 4 b-1000 Brussel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 1
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De meest waarschijnlijke gang van zaken bij de productie van deel III is, kortom, dat er een werkafspraak bestond over de verdeling van het schrijfwerk tussen c en d. Dat zou verklaren waarom c een op maat gemaakt codexdeel aflevert. Toen c klaar was met zijn werk bleek echter dat d nog niet was begonnen. Daardoor kon d verdergaan waar c was gestopt. Bij een dergelijke werkafspraak was het vanzelfsprekend noodzakelijk dat de legger in tweeën verdeeld werd. De plaats van de handenwisseling moet dan hebben gecorrespondeerd met de caesuur in de waarschijnlijk in tweeën verdeelde (of geheel uit losse katernen bestaande) legger. Dat d degene was die geacht werd het werk te voltooien, kunnen we afleiden uit het feit dat hij behalve de rubricatie in zijn eigen deel ook de rubricatie in het door c geschreven deel verzorgde. Er is echter nóg een kopiist betrokken geweest bij de vervaardiging van deel III. In welke fase van het productieproces deze hand (b) bij het werk werd betrokken, kan wellicht worden gereconstrueerd aan de hand de prickings en de liniëring in het eerste katern. Wat is daar namelijk het geval? Alleen in de bladen van het eerste katern treffen we in de buitenmarges prikgaatjes aan. De enige plaats waar de horizontale liniëring die op basis van deze gaatjes is aangebracht ook werkelijk door de kopiist is gebruikt, is f. 95r, de eerste tekstbladzijde van deel III, de recto-zijde van het derde blad in het katern. Al meteen op de volgende bladzijde varieert het aantal regels. Het opmerkelijke feit doet zich echter voor dat er voor de inhoudsopgave wel is gelinieerd, maar dat daarbij geen gebruik is gemaakt van de prikgaatjes die we in de marges aantreffen. De aflijning komt evenmin overeen met de aflijning in het tekstdeel. Voor de inhoudsopgave is er gelinieerd voor 36 regels, maar prikgaatjes hiervoor zijn niet zichtbaar. De aanwezige prikgaatjes zijn bestemd voor 44 regels. Aangezien hand b een lopende cursiva schreef lijkt het weinig aannemelijk dat hij niet uit de voeten had gekund met een iets kleinere regelafstand die de liniëring volgens het prikgaatjespatroon in de rest van het katern had teweeggebracht. Het lijkt daarom het aannemelijkst dat hij linieerde en schreef, nog voordat de prikgaatjes werden aangebracht. Dat betekent dat hij als eerste kopiist aan deel III zou hebben gewerkt. Daarmee zou in elk geval ook een goede verklaring gevonden zijn voor een andere eigenaardigheid in de bijdrage van b. De foliumverwijzingen in de inhoudsopgave en de formuleringen van de hoofdstuktitels komen namelijk niet overeen met de tekst en de bladnummers van de hoofdstukken in de codex zelf. Waarom zou een kopiist die alleen een inhoudsoverzicht maakt, wanneer hij de beschikking had over het voltooide handschrift waar die inhoudsopgave betrekking op had, willens en wetens foutieve en dus onbruikbare foliumnummers opgeven? Ook hieruit mag dus worden afgeleid dat b werkte vóór c en d. Het opschrift van de inhoudsopgave luidt: Hier beghninnen alle die titelen van desen bouke Ende elc vint men vp sijn ghetal. Het eerste klopt wel, het tweede dus niet. Kan het zijn dat kopiist b - overigens een echte kanselarijhand - van plan is geweest om zelf een afschrift te maken van de voorbeeldtekst, maar na het overschrijven van de inhoudsopgave besloot om het werk uit te besteden? Waarom zou een opdrachtgever drie kopiisten benaderen en de eerste vragen om slechts drie bladzijden te schrijven? Tijdsbesparing zou hier niet aan de orde kunnen zijn, want c werkte op hetzelfde perkament als b en dus noodzakelijkerwijs na hem. Ik neem dus aan dat b werkte voordat c en d met de eigenlijke tekst aan de slag gingen. De conclusie moet dus luiden: de totstandkoming van deel III is, naar het zich laat aanzien, het resultaat van een onderneming waarbij b het initiatief nam tot het maken van een afschrift van een voorbeeldtekst door te beginnen met het kopiëren van de inhoudsopgave. Daarna verdeelde hij het eigenlijke kopieerwerk tussen twee kopiisten, c en d, die elk aan het werk konden met een deel van de legger, maar dat in de praktijk nà elkaar deden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 2
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deel I (f. 1-44)hand E 1 (f. 1r-32r) Leenrechten van Vlaanderen Inc.: Omme dat leenghoet es dat hoechste ende sollempnelste dinc van der weerelt Ed.: Gilliodts-Van Severen 1908, 193-310. Par.: zie Opsommer 1995; LC, f. 15r (excerpten).
2 (f. 32v-37r) Dit es de pays van doernike Vredesverdrag tussen Filips de Stoute, graaf van Vlaanderen en Gent - 18 december 1385 Inc.: Philips sconinx sone van vranckrike et cetera ende mergriete et cetera Allen den ghenen die dese lettre sullen sien of hoeren lesen saluut Wij doen te wetene dat als onse wel gheminde subgite scepenen dekenen raet ende tghemeene van onser goeder stede van ghent Ed.: Bartier & Van Nieuwenhuysen 1965-1974, I, nr. 71. Reg.: Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 472. Par.: IV 307, f. 38r; BL, f. 39r; CH, f. 46r; G, f. 47r; GC, f. 33v; L, f. 29r; OW, f. 127r: P, f. 63r; RB, f. 41r; W, f. 200r; WB, f. 136v (met foutieve datum: ‘den achtersten dach van December’).
3 (f. 37r-44v) Dit es de kuere van vierambachten Keur van de Vier Ambachten - 1242, met aanvullend privilege van september 1261 Inc.: In den name des vaders ende des soons ende des helichs gheests amen ¶ IC thomaes graue van vlaendren ende van henegauwe Ende jhanne mijn wijf graefnedinne van vlaendren ende van henegauwe wij zwoeren onsen lieden van den vierambachten te haerre nutsceep ende ter kennessen onsen rechte ende des burchgrauen van ghend Ed.: Scharp 1787-1788, II, 1; Warnkönig 1835-1842, II, 186; De Smidt 1954, 89-176; aanvullingen naar W in De Smidt 1993. Reg.: Wauters 1866-1904, IV, 384. Par.: (van de redactie in Br): IV 307, f. 48r; 171, f. 31r; GC, f. 1r; W, f. 19r; WB, f. 5v.
hand A 4 (f. 44v) Besluit van Gentse schepenen betreffende het poorterschap en de vrijheid van sher Pauwels Joden. De rechten en vrijheden die gelden voor schepenen van de keure en van gedele gelden ook voor de raden en de klerken - 21 april 1372 Inc.: IN ghedinkenessen ende kennessen van tiden naer volghende ende commende So was bi scepenen van der kuere in Ghent her Jan borlute an den coernaert | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ed.: Gheldolf 1868, 603. Par.: BL, f. 27v; CH, f. 35r; G, f. 41v; GC, f. 28r; L, f. 25r; PB, f. 29v (met datum 9 april 1372); RB, f. 34r. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deel II (f. 45-92)hand A 5 (f. 45r-47r) Gentse lijst van strafbedevaarten met bedrag voor afkoop Inc.: Tselich kerst bi ghent xii d. Ed.: Cannaert 1835, 351-358; Warnkönig 1835-1842, III, 121-126. Par.: CH, f. 2r; G, f. 1r; GB, f. 12v; GC, f. 6r; HD, f. 1r; PB, f. 2r; RB, f. 10r; W, f.?; WB, f. 218r.
6 (f. 47r-47v) Gentse bepalingen, tarieven en jurisprudentie betreffende de ‘montzoen’ (o.a. schepenvonnis d.d. 16 september 1343) a. Inc.: VAn der montsoenen so zal heffen de naeste manhoeft van suader haluen b. Inc.: DIt es tzoendinc van eenen vrien man Dats te verstane die ghetrout kint es xxxvi lb. par. c. Inc.: HEt was ghewijst bi scepene van beede den banken jnt scependom symoen parijs ende ziere ghesellen Scepene van der kuere Ed.: Gheldolf 1868, 516, 517-518. Par.: BL, f. 27r (b), 43v (c); GC, f. 23r; L, f. 18r; LC, f. 7v; OW, f. 51v, 152r; RB, f. 2911.
(f. 47v) onderste helft van het blad is onbeschreven
7 (f. 48r) Brief van Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen en Nevers, aan alle baljuws, onderbaljuws, schouten en andere juridische functionarissen in grafelijke dienst, waarin hij hun opdraagt alle uit Gent gebannen personen die het wagen voortijdig in Vlaanderen terug te keren, gevangen te nemen en te berechten, zonder dat daarvoor de toestemming van de schepenen wordt gevraagd - 3 augustus 1352 Inc.: Lodewijc graue van vlaendren van neueers Ende van rethers An alle baillius onder baillius scoutheeten Ammans serjanten vanghers wethouders ende andre Ed.: Gheldolf 1868, 520-521. Reg.: Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 414. Par.: G, f. 42v; GB, f. 9r; GC, f. 29r; L, f. 26r; LC, f. 8r; OW, f. 170r, f. 226r; RB, f. 35r; WB, f. 129v.
8 (f. 48r-49r) Uitspraak van Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen en Nevers, inzake een geschil tussen Gent en Kortrijk over de berechting van de Gentse poorter Symoen den Ven te Kortrijk - 15 april 1372 (o.s.) Inc.: Wij lodewijc. Graue van vlaendren Hertoghe van brabant Graue van neuers van rethers En heere van machline. Doen te wetene allen lieden Dat van den ghescille dat was tusschen onsen lieden van onser stede van Ghent an deen zide ende onse lieden van onser stede van curtrike an dander zide Ed.: Vuylsteke 1983, 429-432. Reg.: Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 437. Par.: BL, f. 44v; G, f. 43v; GB, f. 27r; GC, f. 30r; L, f. 26v; LC, f. 8v; OW, f. 171v; RB, f. 36r; W, f. 196r; WB, f. 133v
9 (f. 49r) Brief waarin de schepenen van Gent de schepenen van Oudenaarde veroordelen tot het betalen van een bedrag ter compensatie van de schending van Gentse privileges door de onrechtmatige berechting van Jacob van Vaernewijk - 23 augustus [13]64 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inc.: Actum xxiii die augusti anno lxiiiio jn scabinatu jacobi bets et sociorum DIt es tsegghen van Sscepenen [sic]vp den amman Ende scepenen van audenaerde Reg.: Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 425. Par.: BL, f. 45v; G, f. 44r; GB, f. 10r; GC, f. 31r; L, f. 27r; LC, f. 10r; OW, f. 172r; RB, f. 36v; WB, f. 133v (met datum 1367).
10 (f. 49v) Brief waarin Gentse schepenen de inwoners van Moerbeke toestaan een watergang te graven onder de bodem van de Lieve - 7 september [13]72 Inc.: Wij scepenen ende Raet van deser stede van ghent Doen te wetene allen lieden Dat wi ten neerenste verzouke bede ende veruolghe van den goeden lieden van mourkerke bezuut der leyen van spermaelgen Reg.: Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 438 (datering aldaar: 6 sept.). Par.: G, f. 45r; GB, f. 14v; GC, f. 32r; L, f. 27v; LC, f. 5r; OW, f. 172v; RB, f. 38r; WB, f. 122r (met datum [13]42).
11 (f. 49v-50r) Bepalingen van de schepenen van Gent waaraan de inwoners van Moerkerke moeten voldoen bij het graven van een watergang onder de Lieve - 6 augustus [13]70 Inc.: Dit sijn die pointe die die van mourkerke bezuut der leyen van spermaelgen ende die daer an cleuen zullen vulcomen ouer tconsent dat scepenen van ghent hemlieden ghedaen hebben Reg.: Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 438. Par.: G, f. 45r; GB, f. 14v (met datum 1372); GC, f. 32v; L, f. 27v; LC, f. 5v; OW, f. 172v; RB, f. 38r; WB, f. 122r.
12 (f. 50r) Vonnis van Gentse schepenen tegen Jan Naelde en anderen voor misdaden begaan jegens de onderbaljuw van Gent - 28 maart 1336 (n.s.) Inc.: INt jaer m ccc xxxv in witten donresdaghe jn de biloke te ghent jnt scependom Salemoen borluuts Ende siere ghesellen Par.: G, f. 45v; GB, f. 14r; GC, f. 32v; L, f. 27v; LC, f. 10r; RB, 38v; WB, f. 122v.
13 (f. 50r-v) Vonnis van Gentse schepenen tegen Gerard, heer van Steenhuyse en zijn helpers wegens vergrijpen tegen de Gentse schepenen Zeger Boele en Oste van Gheetscure - tussen 15 augustus 1351 en 14 augustus 1352 Inc.: DIt es de ordinanche vander correctien van den fayte dat mijn her Gheeraert van steenhuze ende sine hulpers ghedaen hebben vp zegheren boelen ende Osten van gheetscure Ed.: Gheldolf 1868, 522-523. Reg.: Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 413. Par.: G, f. 45v; GB, f. 9v; GC, f. 32v; L, f. 28r; LC, f. 10v; RB, f. 38v; WB, f. 187v.
14 (f. 50v) Van quaden fayten Verordening van de baljuw en het stadsbestuur van Gent dat de partij van het slachtoffer van een ernstig misdrijf niet meer gedwongen kan worden tot het sluiten van een zoendinc - 7 september 1320 Inc.: HEt was gheordineert ende ouer een ghedreghen biden heere der wet Ende bi der ghemeenre poort dat van allen quaden fayten die van nv voert mee zelen ghevallen in de stede van ghent Ed.: Gheldolf 1868, 510. Par.: 171, f. 15v; BL, f. 46r; G, f. 46r; GC, f. 38r; LC, f. 11r; WB, f. 187r. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15 (f. 50v-51v) Van exuwen Verordeningen van Gentse schepenen betreffende belastingheffing bij vertrek uit de stad, bij overlijden of bij een huwelijk met een klerk - 1286 Inc.: HEt es gheordineert bij scepenen Ende bi rade ghemeenlike Dat die vinders van der poort elke partie in hare prochie Ed.: Diericx 1814-1816, II, 156; Warnkönig-Gheldolf 1846, II, 71, III, 297; Gheldolf 1868, 413. Reg.: Wauters 1866-1904, VI, 196. Par.: 171, f. 16r; CH, f. 53v; GC, f. 38r; OW, f. 140r; WB, f. 185v.
16 (f. 51r-52r) Dit es den thol van ghent binder pooort [sic] Grafelijke bepalingen betreffende de tolheffing te Gent - 15 juli 1199 Inc.: BEdi dat die toelnaren van ghent bi den onrechten hem niet ghehuseert en hebben alse si sculdich waren te doene met rechte naer die priuilegien die hem hebben onse voorders Ed.: Diericx 1817-1818, I, 182; Warnkönig 1835-1842, II, 19; Warnkönig-Gheldolf 1846, III, 235. Reg.: Wauters 1866-1904, III, 114; Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 22. Par.: 171, f. 17r; GB, f. 94v; GC, f. 39r; WB, f. 49r (Lat.); WC, f. 11r, 96r.
17 (f. 52r-55r) Dit es de preuilege van waes Keur van het Land van Waas - 1241 Inc.: In den name svaders ende tzoens ende tshelichs gheest. amen Ic thomaes graue van vlaendren ende van Enegauwe ende johane mijn wijf graefnede van vlaendren ende van Enegauwe Wi gheuen alle lieden van waes Ed.: Costumen 1773, 46 (Latijn); Van den Bogaerde 1825, II, 342 (modern Nederlands); Wolters 1874, 7 (Latijn, excerpt). Reg.: Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 54. Par.: IV 307, f. 60r; 171, f. 18r; GC, f. 40r; W, f. 13r; WB, f. 1r.
18 (f. 55r-v) Dit es transepoort vander casselrien van der houder boorch Transport van de Oudburg, belastingtarieven - 1317 Inc.: Dlant van neuele xxx lb. iiii s. par. Ed. (opgave van sommige varianten naar Br): De Limburg-Stirum 1879-1889, II, nr. 254. Par.: 171, f. 21v; GC, f. 43r.
19 (f. 55v-56r) Transport van Vlaanderen, belastingtarieven - 1317 Inc.: Van elken c pont par. Die ghetaxeert werden vp tlant van vlaendren Daer af esser elke poort in de elke Casselrie also vele als hier naer volght In dese eerste somme Ende dit ghedeelt na transepoort Dwelke gheel hier naer volght ¶ Ghent xiii lb. xvii s. Ed.: De Limburg Stirum 1879-1889, II, nr. 253 (met opgave van sommige varianten naar Br); Gilliodts-Van Severen 1871-1885, IV, 279-280; De Smet 1933, 143-146. Par.: 171, f. 23r; GC, f. 43v. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hand M Dit es vander lieuen (f. 56v-62v, r. 27)
20 (f. 56v) Akte waarin Margaretha, gravin van Vlaanderen en Henegouwen, aan de Gentenaren het recht verleent om een kanaal te graven vanaf het Zwin nabij Slepeldamme tot aan hun stad. Gent zal jurisdictie hebben over het kanaal en de oevers tot aan de grens van de kasselrij van de Oudburg (Lat.) - 24 oktober 1251 Inc.: Margaretha Flandrie et Hannonie Comitissa Vniuersis presentes litteras inspecturis salutem Ed.: Lesbroussart 1789, II, 157; Diericx 1814-1816, I, 225; Warnkönig 1835-1842, II, 47; Warnkönig-Gheldolf 1846, 28, 47; Wolters 1874, nr. 11. Reg.: Wauters 1866-1904, V, 16; Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 67. Par.: G, f. 3r; GB, f. 3v, 6r; GC, f. 7v; Gent 4, f. 11v; LC, f. 6v; RB, f. 13r, 135v; WB, f. 91r; WC, f. 14r.
21 (f. 56v-57r) Akte waarin Lodewijk, graaf van Vlaanderen en van Nevers de belastingvrijheid van de Gentenaren bij het varen op de Lieve bevestigt (Fra.) - 16 januari 1323 Inc.: Nous lois cuens de flandres et de neuers faisons sauoir a tous qui comme nos boines gens de no uille de gand Ed.: Lesbroussart 1789, II, 370; Diericx 1814-1816, I, 232; Wolters 1874, 21. Reg.: Wauters 1866-1904, IX, 74; Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 317. Par.: G, f. 3r; GB, f. 4r, 6r; GC, f. 7v; LC, f. 7r; RB, f. 13r, 136r; WB, f. 120v.
22 (f. 57r-v) Verklaring van Gillis Craporeel op last van Salomon Borluut, waarin hij de bedragen opsomt die pachters van gronden langs de Lieve jaarlijks verschuldigd zijn aan de stad Gent - 21 oktober 1329 Inc.: Teerst mijn heere van vlaendren vander Eruen daer die gentsche huse up staen Reg.: Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 352. Par.: CH, f. 42v; G, f. 3v; GB, f. 3v, 6r; GC, f. 8r; LC, f. 5v; RB, f. 13v; WB, f. 121r.
23 (f. 57v-59r) Verordening van Filips de Schone, koning van Frankrijk, waarin hij het College van drie-en-dertig afschaft (het bestuursorgaan dat tot dan toe Gent regeerde) en waarin nieuwe bepalingen worden geformuleerd voor de inrichting van het stadsbestuur (Fra.) - november 1301 Inc.: Phillippes per la grace de dieu Roys de france nous fayssons a sauoir a tous presents et auenir Que comme grans discors Ed.: Diericx 1814-1816, I, 179; De Potter 1883-1901, I, 236. Reg.: Wauters 1866-1904, VIII, 22; Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 233. Par.: BL, f. 28v (met jaartal 1307); G, f. 4v; GB, f. 7r; GC, f. 8v; OW, f. 198r; PB, f. 8v, 27v; RB, f. 14r, 62r, 104v; WB, f. 119r (met jaartal 1307).
24 (f. 59r-v) Akte waarin Filips, koning van Frankrijk, op verzoek van de gravin van Vlaanderen en Henegouwen de volgende punten toestaat: 1. nietigverklaring van excommunicatie; 2. inlevering van alle stukken waarin maatregelen tegen Vlaanderen worden geproclameerd (Fra.) - 25 september 1340 Inc.: Phillippes par la grace de dieu Roy de france Sauoyr faisoys a tous presents et a venir que nostre trechier Ed.: Du Mont 1726-1731, I, 198; Diericx 1814-1816, II, 109; Kervyn de Lettenhove 1847-1850, 111, 268; Kervyn de Lettenhove 1874-1877, XVIII, nr. XLVI; Gilliodts-Van Severen 1871-1885, I, 492. Reg.: Wauters 1866-1904, X, 36; Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 398. Par.: BL, f. 30v; G, f. 42r; GB, f. 8v; GC, f. 28r; L, f. 25v; OW, f. 169r, 220r; RB, f. 34r; WB, f. 128v. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
25 (f.60r) Verklaring van Lodewijk, graaf van Vlaanderen en van Nevers, waarin hij bevestigt dat de baljuw van Gent tevens de baljuw is van de Oudburg, van Vier Ambachten en van het Land van Waas - 16 januari 1323 (n.s.) [hs.: 1302] (Fra.) Inc.: Nous loys cuens de flandres et de neueers faisons sauoir a tous que comme no boines gent de no uille de gand Ed.: Lesbroussart 1789, II, 369; Diericx 1814-1816, I, 49; De Potter 1883-1901, I, 320; Berten 1903, 374-375. Reg.: Wauters 1866-1904, IX, 73; Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 238 (= 316). Par.: G, f.42v; GB, f.9r; L, f.25v; OW, f.170r, 225r; PB, f.7v; RB, f.34v; W, f.172r; WB, f.116v (met het jaartal 1302).
26 (f.60r-v) Brief van Filips, hertog van Boergondië en graaf van Vlaanderen aan de baljuws van Gent en Aalst en andere grafelijke functionarissen, waarin hij verklaart toestemming te verlenen aan de inwoners van Gent om hun debiteuren te vervolgen, met inachtneming van de wetten en gebruiken die ter plaatse van kracht zijn - 31 augustus 1386 Inc.: Phillippe filz de Roy de france duc de borgoenge Conte de flandre dartois et de bourgoinge palatijn sire de salims Conte de Rethers et signeur de malines A nous Baillius de gand et dalost Ed.: Diericx 1814-1816, I, 160-161; Gheldolf 1868, 557-558. Reg.: Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 476. Par.: G, f.43r; GB, f.11r; GC, f.29v; L, f.26r; LC, f.11v; OW, f.170v; RB, f.35r; WB, f.170v.
27 (f.6ov-61v) Proces-verbaal van al hetgeen is voorgevallen tijdens de synode, gehouden te Gent in de Sint-Janskerk, onder het voorzitterschap van J. de Wassonia, bisschop van Doornik, waarbij meester Angelis ab Urbe, kanunnik van Doornik, als advocaat optrad van de schepenen van Gent (Lat.) - 19 september 1294 Inc.: IN nomine domini nostri ihesu christi amen Anno m cc nonagesimo quarto Ed.: Diericx 1814-1816, I, 173-174; Gheldolf 1868, 424-425. Reg.: Wauters 1866-1904, VI, 455-456; Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 203. Par.: G, f.44r; GB, f.7v; GC, f.31r; LC, f.12r; RB, f.37r; WB, f.115r.
28 (f.61v-62r) Brief van de officiaal van Doornik aan de deken der christenheid te Gent, waarin hij de klachten noemt van de schepenen van Gent inzake het schandelijk misbruik dat Gentse ballingen maken van het asielrecht in Gentse kerken door onder meer zowel overdag als 's nachts hoeren te ontvangen en bij zich te houden, en gelast hen te verwijderen van de gewijde plaatsen (Lat.) - 21 oktober 1368 Inc.: Officialis tornacensis decano christianitatis gandensis Expl.: De principale lettre leecht in den minsten koufer metten ballinc bouke inde lade Ed.: Diericx 1817-1818, I, 59. Reg.:Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 428. Par.: G, f.44v; GB, f.10v; GC, f.31v (met de bewaarplaatsaanduiding); LC, f.13r (met de bewaarplaatsaanduiding); RB, f.37v (met de bewaarplaatsaanduiding); WB, f.133r.
29 (f.62r-v) Verklaring van Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen en Nevers, waarin hij bepaalt dat de inwoners van de kasselrij en de ommezaten van Gent vrijgesteld zijn van alle belasting waarvan ook de poorters van Gent zijn vrijgesteld (Fra.) - 18 februari 1325 (n.s.) Inc.: NOus loys Cuens de flandres et de neuers faisons sauoir a tous chiaus qui ches presentes lettres verront | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ed.: Diericx 1814-1816, I, 54-56; Gheldolf 1868, 512-513; De Limburg-Stirum 1879-1889, II, 370; Berten 1903, 376-377. Reg.:Wauters 1866-1904, IX, 149; Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 329. Par.: G, f.49v; GC, f.37r; L, f.31v; LC, f.14r; OW, f.172v; RB, f.44v, 80v.
hand A 30 (f.62v) Gentse tarieven voor zoengeld Inc.:Van elken c lb. paras. te soenen esser tsine maech soene also hier na volghet Ed.: Gheldolf 1868, 517. Par.: GB, f.30v; GC, f.47v; OW, f.50v; PB, f.20r; RB, f.23r; WB, f.192v.
31 (f.63r-67r) Keur van de De Hoop van Hazebroek - 1327 Inc.: DIt sijn de wetten dusagen ende dordinancen die hebben ghesijn ghemaect gheordineert ende ghevseert ten hope te hasebrouc Ed.:Hosdey 1889-1890, 271-272. Par.: CM.
32 (f.67r-71r) Statuten van Cassel - 4 juni 1324 Inc.: DIt sijn de statute gheordeneert in denqueste ghemaect te cassele den vierden dach van wedemaent jnt jaer ons heeren doe men screef m ccc xxiiii ende ghezworen bi Iehan toten de bailiu van cassele Ed. (Franse versie): De Coussemaker 1870-1872.
33 (f.71v-82r) IN de name suaders: ende tsoons: ende tselichs gheest. Amen Keur van Veurne-Ambacht - juli 1240 Inc.: Int iaer ons heeren m cc ende xl jn de maend van julius Was ghemaect dese wet ende ordenance die es gheheeten de core jnt lant van veurneambacht Ed.:Warnkönig 1835-1842, II, 73; Ronse 1853-1857, I, 242; De Coussemaker 1860, ii; Gilliodts-Van Severen 1896-1897, III, 42-53. Reg.: Wauters 1866-1904, IV, 333. Par.: Veurne, Stadsarchief, Cnoopbouck, f.18.
34 (f.82v-83r) Den pays van dunkercke Brief waarin Lodewijk, graaf van Vlaanderen, volgens de bepalingen van het verdrag dat werd gesloten tussen hem en Edward, koning van Engeland, gratie verleent aan Gent en leper voor alle daden die zij tegen hem hebben ondernomen (Fra.) - 13 december 1348 Inc.: Rous loys Conte de flandres de neuers et de rethers a tous Ceus qui ces presentes lettres verront ou oront Salut Ed.: Lesbroussart 1789, II, 485; Diegerick 1853-1856, II, 147. Reg.: Wauters 1866-1904, X, 314-315; Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 409; Hoebanx & Wirtz 1965, 214. Par.: BL, f.31r; OW, f.230r; WB, f.129r. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
35 (f.83r-v) Den pays tusschen vlaenderen ende brabant Samenvatting van de bepalingen van de vrede tussen Vlaanderen en Brabant - 4 juni 1357 Inc.: Dit sijn de pointe van den segghene van den graue van henegauwe alse van den ghescille tusschen vlaendren ende brabant
hand H 36 (f.84r-85r) Dit es den pays tusschen onsen gheduchten heere den graue van vlaendren ende sinen iii steden ghend brugge ende ypere enden den commune den lande van vlaendren te pont la ronne Akte waarin Lodewijk, graaf van Vlaanderen, de vrede bekrachtigt tussen hem en de Vlamingen, gesloten door bemiddeling van de hertog van Boergondië - 1 december 1379 Inc.: Wij lodewijc Graue van vlaendren hertoge van brabant Graue van neuers van rethers ende heere van machline Doen te wetene allen lieden, dat alse van den ghescille ende discorde dat gheweest heeft tusschen ons in deen side. ende onsen drien steden, ghend. brugghe. ypere ende den commune van onsen lande van vlaendren in dander side Ed.:Vuylsteke 1893, 441-445. Reg.: Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 447. Par.: BL, f.36r; CH, f.33v; G, f.41r; GC, f.27v; L, f.24v; OW, f.169r; PB, f.30r; RB, f.33r; WB, f.134v.
37 (f.85r-86r) De pays ghemaect uoer Ghend tusschen onsen gheduchten heere lodewike graue van vlaendren ende der stede van ghend ende harer medeplegers Akte waarin de schepenen van Gent verklaren zich te zullen houden aan de bepalingen die zijn overeengekomen in het in zijn geheel geciteerde vredesverdrag van 11 november 1380 tussen Lodewijk van Male en Gent en haar medestanders - 11 november 1380 Inc.: Wij scepenen Raed ende al tghemeene commun van der stede van ghend Doen te wetene allen lieden. Dat alse onse gheduchte heere ende prinche Mijn heere van vlaendren ghelooft heeft Ed.: Diericx 1814-1816, III, 132. Reg.: Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 449. Par.: BL, f.37v; CH, f.37v; G, f.43r; GC, f.29v; L, f.26v; OW, f. 171r; RB, f.35v; WB, f.136r;.
38 (f.86r-89v) Dit es den pais tusschen vlaendren ende brabant Akte van Willem van Beieren, graaf van Holland en Henegouwen, met bepalingen van de vrede tussen Vlaanderen en Brabant - 4 juni 1357 Inc.: HErtoghe willem van baiuier Graue van henegouwe van holland van zeeland ende heere van den vriesen Doen te wetene allen lieden dat wij aensiende de grote scade manslachte ende verdriet dat gheweest heeft met brande met scaden Par.: 171, f.41r; BL, f.31v.
39 (f.89v-91r) Item Akte van Willem van Beieren, graaf van Holland en Henegouwen met nadere bepalingen bij het vredesverdrag tussen Vlaanderen en Brabant - 5 juni 1357 Inc.: HErtoghe willem van baiuier Graue van henegauwe van hollant van zee lant ende heere van den vriesen Doen te wetene allen lieden dat omme of te doene eneghe materie van delate die gheuallen mochte omme de saken van donckerheden die sijn of gheuallen mochte in onse segghen ende ordinantse Par.: 171, f.43r. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40 (f.91r-v, r.12) Ordonnantie van schepenen van beide banken te Gent, bijgestaan door de drie leden van de stad, waarin zij bepalen dat ballingen uit Gent tevens uit Vlaanderen zijn verbannen - 1415 Inc.: INt jaer ons heeren xiiiic ende vijftiene jnt Scependom her willems huten houe. her wulfram wulframs. ende hare ghesellen Scepenen vander keure Ende her Jan sersanders. her lieuin papael. ende hare ghesellen Scepenen van ghedeele Ed.: Gheldolf 1868, 586-587. Reg.: Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 512. Par.: OW, f.177v; RB, f.51r; WB, f.196r.
hand a 41 (f.91v, r.13-92v) Akte waarin Margaretha, gravin van Vlaanderen en van Henegouwen en haar zoon Gui, graaf van Vlaanderen en markies van Namen, een aantal gebieden in en rondom Gent aan de stad overdragen voor het bedrag van 4500 Vlaamse ponden (Fra.) - maart 1270 (n.s.) Inc.: Nous marg Contesse de flandres et de heynaut Et je Guis ses filz Cuens de flandres et marchis de namur faisons sauoir a tous que nous a noz bons amis les escheuins et la communite de notre ville de gand Ed.: Miraeus & Foppens 1723-1748, IV, 253; Lesbroussart 1789, II, 180; Diericx 1814-1816, I, 400; De Potter 1883-1901, I, 73. Reg.:Wauters 1866-1904, V, 447;Van Duyse & De Busscher 1867, nr. 89. Par.: G, f.51v; Gent 4, f.15v; oude Ned. vertaling ook in LC, f.1r; RB, f.72v, 114r, 117v; WB, f.93v (voorafgegaan door een Ned. vertaling); WC, f.13r, 23r.
(f.92v) voor het overige blanco | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deel III (f.93-190)handen b, c en d 42 (f.93r-190v) Pierre de Fontaines, Conseil à un ami (Mnl. vertaling)
hand b (f.93r-94r) Hier beghninnen (sic) alle dien titelen van desen bouke Ende elc vint men vp sijn ghetal.
(f.94v) onbeschreven
hand c (f.95ra-129ra, r.34) Inc.: IN die name svaders ende soens ende selichs gheests Antwoorde van vernoye vul van pinen tprofijt dat ghij mi hebt menich waerf ghebeden ende versocht daer toe roupic met ghevoudene hande die voersieninghe van der hemelscher godheit
hand d (f.129ra, r.35-190v) Expl.: ende het es beter dat die gone die niet ne weet sijnder heesche hi die erive ofte hi weet die andere dinge die hi hebben moet bij rechte usage ¶ Als wijf es swaer met kinde [slot ontbreekt] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Siglen van aangehaalde handschriftenBij de verwijzingen naar literatuur over de handschriften is niet gestreefd naar volledigheid. Voor verdere literatuur over de handschriften raadplege men de Leidse BNM (http://www.leidenuniv.nl/ub/bnm/).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|