Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
Naar aanleiding van...Behendickeit geet vor strijt
| |
[pagina 132]
| |
met zijn toverkunst de koning en de koningin en het hele hof van hun kleren te ontdoen en een dansje te laten maken. Intussen is Vyvien opgegroeid aan het heidense hof van koning Yvorin waar hij bij de koningsdochter een zoon, Haymijn, verwekt. Bij een belegering van Roseflor komen de twee broers tegenover elkaar te staan in een tweegevecht, maar zij verzoenen zich onmiddellijk als ze elkaar herkennen. Wanneer, veel later, Vyvien omkomt in de strijd, schenkt koning Karel zijn zuster Aye aan de treurende Haymijn tot vrouw. Tijdens de bruiloftsfeesten doodt Beyart per ongeluk de beste vriend van zijn meester, waarom Malagis het paard wil doden. Haymijn weet hem echter te overreden Beyart aan hem in bewaring te geven. Het wonderpaard zal zo lang opgesloten worden tot Haymijn een zoon heeft die het kan temmen. De Duitse tekst is overgeleverd in twee Heidelbergse handschriften. A (Cpg 340) is het belangrijkst; het wordt op grond van de watermerken c. 1462 gedateerd en bevat behalve de Malagis nog de Reinolt von Montelban. B (Cpg 315) is een afschrift van A; deze jongere codex bevat alleen de Malagis en wordt omstreeks 1480 gedateerd. Beide handschriften moeten zich al in het midden van de zestiende eeuw in Heidelberg hebben bevonden omdat zij genoemd worden in een inventaris van 1558 van de bibliotheek van keurvorst Ottheinrich. Deze Bibliotheca Palatina is in 1623 in haar geheel als krijgsbuit naar het Vaticaan vervoerd, maar in 1816 zijn de Oudhoogduitse handschriften uit Rome weer naar Heidelberg teruggestuurd. Na een afwezigheid van bijna twee eeuwen waren de handschriften met de Malagis, de Reinolt en de Ogier toen weer terug in hun vroegere bewaarplaats. Belangrijker dan deze latere lotgevallen is natuurlijk de vroegste geschiedenis van de handschriften. Waar en voor wie zijn ze gemaakt en hoe zijn ze in Heidelberg terechtgekomen? En is het mogelijk nog te achterhalen hoe en onder welke omstandigheden de verhalen uit de Nederlanden naar Duitsland zijn gekomen? Vooral door het onderzoek van BeckersGa naar voetnoot5 en DuijvestijnGa naar voetnoot6 zijn de antwoorden op deze vragen dichterbij gekomen en kan de alleszins plausibele hypothese worden opgesteld dat in ieder geval de Malagis, maar mogelijk toch ook de andere twee romans, door bemiddeling van de edelman Wirich VI von Daun zu Oberstein, die in de Eifel woonde en nauwe betrekkingen onderhield met het keurvorstelijke hof, in de omgeving van Heidelberg zijn beland. In 1462 bevinden zich in de bibliotheek van aartshertogin Mechtild te Rottenburg een Malagis en een Reinhart (=Reinolt). Met deze hypothese kan weliswaar de weg die de verhalen van de Nederlanden via de Eifel naar Zuid-Duitsland hebben afgelegd, met grote waarschijnlijkheid worden gereconstrueerd, maar er is nog niet mee verklaard waarom in de tweede helft van de vijftiende eeuw zo'n grote belangstelling bestond voor Karelromans in de kringen van het Heidelbergse hof. Het antwoord op deze vraag wordt in de inleiding gezocht in het grotere verband van de cultuurstroom vanuit de Nederlanden naar Heidelberg en omgeving. Het is inderdaad opmerkelijk dat veel Duitse teksten die op Nederlandse originelen teruggaan - Die Kinder von Limburg, Prosa-Lancelot-compilatie, Karrensuite, Pontus und Sidonia - net als de drie Karelromans juist in deze tijd in kringen van het keurvorstelijke hof te Heidelberg zijn terechtgekomen. Deze vaststelling heeft er zelfs toe geleid dat het gangbare beeld van het Heidelbergse hof aan het eind van de vijftiende eeuw als een brandpunt van humanistische en antieke literatuur, is bijgesteld. Men heeft daar wel degelijk ook de oude middeleeuwse ridderverhalen gewaardeerd.Ga naar voetnoot7 Wat heeft de hovelingen in Rottenburg en Heidelberg nu in deze traditionele verhaalstof, meer in het bijzonder in de Malagis, aangetrokken? Het lijkt geoorloofd om bij deze vraag, waarmee de inlei- | |
[pagina 133]
| |
ders hun bespreking van de receptie van de roman in Heidelberg afsluiten, ook de Reinolt te betrekken. De twee romans zijn immers in hetzelfde handschrift (A, Cpg 340) overgeleverd en ze zijn ook inhoudelijk sterk verwant. De heel korte samenvatting hiervoor maakt duidelijk dat er een etiologische relatie bestaat tussen de twee. In beide verhalen speelt de tovenaar Malagis een belangrijke rol en het is wel zeker dat de inhoud van de Malagis fungeert als verklaring achteraf (die echter in de verhaallijn voorafgaat!) van de situatie in de Reinolt. De latere roman geeft antwoord op tal van vragen die bij de luisteraars opkomen wanneer ze de Reinolt horen vertellen of voorlezen: wat is de voorgeschiedenis van die tovenaar, waar komt het ros Beyart vandaan, wat is de oorsprong van de vete tussen Karel en de Heemskinderen en zo voort. Welnu, om de belangstelling voor de Reinolt in Heidelberg te verklaren heeft de Duitse germanist B. Bastert onlangs gewezen op de vroeg vijftiende-eeuwse discussie in Frankrijk over de sacrale autoriteit van het Franse koningschap.Ga naar voetnoot8 Hij laat zien dat deze goddelijke legitimering van het koningschap weerspiegeld lijkt te worden in de Duitse Reinolt, meer nog dan in de Franse Renaud de Montauban die al uit het eind van de twaalfde eeuw dateert. Volgens Bastert zou deze discussie ook in de omgeving van het Heidelbergse hof, dat nauwe banden onderhield met het Franse en het Bourgondische hof, zijn gevoerd. Als hij gelijk heeft, zou de belangstelling voor de Malagis in het verlengde van die voor de Reinolt kunnen worden verklaard. Bastert beschouwt de nigromantie van de tovenaar als tegenkracht tegen de beschermende macht van God. Wanneer bijvoorbeeld Malagis Karel en zijn hovelingen naakt laat dansen, zou dat kunnen worden gezien als humoristische provocatie van het koningschap. Er is nog een andere verklaring mogelijk voor de populariteit van dit verhaal in de literaire kringen van het Heidelbergse hof. Daarbij ga ik uit van een suggestie van de Franse germaniste D. Buschinger die de grote populariteit van (alweer) de Reinolt (mede) wijt ‘aux différents trucs qui permettent au magicien Malegys de duper les adversaires des fils Aymon, à la fonction de l'intelligence qui est le signe d'une nouvelle ère, en remplacement de la force brutale.’Ga naar voetnoot9 Het verstand, ook het verstand van de zwarte kunst, als alternatief voor de domme kracht van de epische helden! Dat zou de interesse voor de tovenaar Malagis in de Reinolt en ook in zijn ‘eigen’ roman kunnen verklaren. De inleiders wijzen ook op de grote rol die de toverkunst speelt en in het verlengde daarvan op de rol die het verstand en de wetenschap spelen in de Duitse roman. Zij vermelden in dit verband tal van interpolaties en uitweidingen in de tekst. De tegenstelling tussen intellect en brute kracht wordt in de tekst herhaaldelijk samengevat in spreekwoorden: List geet vor alle macht (v. 14920), Man mag mit wissheit gan / Forter dann mit eyncher macht (v. 18246-7), Behendickeit geet vor strijt (v. 18933). Het komt mij voor dat hiermee een belangrijke verwijzing naar de specifieke boodschap van de Duitse Malagis voor het geïntendeerde publiek is gevonden. Natuurlijk heeft het verhaal met al zijn traditionele elementen van de ridderroman het publiek ook in de late Middeleeuwen nog weten te boeien, maar daarnaast was men zich toch ook bewust van de beperkingen van de brute kracht van de ridders. Wetenschap, juist ook de verboden wetenschap van de nigromantie, is belangrijker dan lichaamskracht. Zou in deze dubbele belangstelling voor het oude en het nieuwe niet ook het compromis moeten worden gezocht tussen de traditionele (ridderromans) en de moderne (humanisme) oriëntatie van het Heidelbergse hof? En dan de editie zelf. De uitgave is gebaseerd op de belangrijkste tekstgetuige, hs. A. De tekst wordt toegankelijk gemaakt door een register van eigennamen, een genealogisch overzicht, een woordenlijst en door twee Apparaten aan de voet van de bladzijden. In het eerste Apparat staan paleografische en tekstkritische aantekeningen; het tweede bevat leeshulpen. Voor zover het woordverklaring betreft, zou die met het oog op de neerlandici onder de lezers, wel iets uitvoeriger hebben gekund. Hier worden ook emendaties voorgesteld, vaak op grond van de Middelnederlandse parallelteksten. Bij de | |
[pagina 134]
| |
weergave van de tekst is uitgegaan van de richtlijnen voor de reeks Deutsche Texte des Mittelalters.Ga naar voetnoot10 Vergeleken met de conventies in de medioneerlandistiek schommelt deze wijze van tekstpresentatie tussen een diplomatische (geen emendaties in de tekst) en een kritische (wel interpunctie toegevoegd) uitgave. Dat leidt soms tot bizarre consequenties, zoals in het geval van het explicit van de roman, Hie endet, que remede, Malagiss. Zoals in de inleiding overtuigend wordt uitgelegd zijn de woorden que remede hoogstwaarschijnlijk ten onrechte ingevoegd uit het motto van Wirich VI von Daun zu Oberstein, dat in de legger van de kopiist van A onder het explicit moet hebben gestaan. In het handschrift staan de twee woorden bovendien tussen een schuine streep (ervoor) en een punt (erachter) en is Que met een hoofdletter gespeld. Er is alle reden om deze onzinnige lezing van het handschrift te emenderen in de editie, te meer daar in vers 1035 de evidente corruptie myss seÿtgier, in de inleiding (p. LXV) toegeschreven aan de kopiist van hs. A, wel wordt geëmendeerd tot messagier. Een lastig geval vormen de plaatsen die als gevolg van onbegrip van het Middelnederlands bij de vertaler tot onbegrijpelijk Duits hebben geleid: ein sucht (v. 8942, ‘onsochte’). Er staat weliswaar onzin maar de editeurs hebben hier toch gekozen voor handhaven van de lezing van het handschrift. Dat is te verdedigen al was het maar omdat deze onzin behoort tot de oorspronkelijke Duitse tekst. Met dit soort gevallen raken we aan een van de opvallendste verschijnselen in de drie Heidelbergse Karelromans: de bijzondere taalvorm die zweeft tussen het Nederlands en het Duits. Terecht is in de inleiding de kans gegrepen om de tekst van de Heidelbergse Malagis indringend te vergelijken met de Middelnederlandse resten. Het blijkt dat de auteur van de Duitse tekst zijn voorbeeld niet wilde bewerken maar dat hij een zo nauwkeurig mogelijke, liefst woord voor woord-weergave van zijn Middelnederlandse voorbeeld heeft willen geven. Dat maakt deze roman des te belangwekkender voor de reconstructie van de grotendeels verloren Middelnederlandse Madelgijs, anderzijds levert deze transmissietechniek een resultaat op dat zeker niet meer Nederlands is, maar ook geen gaaf Duits. De tekst kan alleen begrepen worden als overgangstekst. Naast Lexer is voortdurend het Middelnederlandsch woordenboek nodig en dan ook nog een forse dosis gevoel voor een auteur die zich ten doel gesteld heeft zijn Duitse lezers te bedienen zonder het Nederlands ingrijpend te wijzigen. Wij zijn het internationale team van editeurs grote dank verschuldigd dat zij het monnikenwerk aan deze uitgave tot een goed eind hebben gebracht. Nu ook de Ogier von Dänemark verschenen is, zijn de drie Heidelbergse Karelromans eindelijk beschikbaar voor nadere bestudering en kan deze prachtige casus van Duits-Nederlandse betrekkingen op de overgang van Middeleeuwen naar Nieuwe Tijd verder onderzocht worden.
Adres van de auteur: Willem Barentzstraat 27, 3572 pb Utrecht |
|