| |
| |
| |
Lofzangen voor derden
Middelnederlandse vertalingen van Latijnse hymnen in tertiarissenhandschriften
Youri Desplenter
Ergens rond de overgang van de vijftiende naar de zestiende eeuw krijgt Fye anssen dochter uit Amsterdam een handschrift van een verwante, genaamd Suster mouwers dochter, uit Naarden.Ga naar voetnoot1 Het bevat in de eerste plaats de psalmen en cantica in de vertaling van Geert Grote en Jan Scutken met daarnaast talrijke gebedsteksten.Ga naar voetnoot2 Een aantal van die gebeden vormt een gesloten verzameling die wordt geopend met de woorden Hier beghinnen die ymmen in duutsche ende ten eersten vander drievoudicheit O lux beata O Salighe licht drievoudicheit ende sonderlinghe eenheit en wordt afgesloten met Hier eynden die ymmen van al dat jaer.Ga naar voetnoot3 Op die manier telt de collectie een zeventigtal Middelnederlandse vertalingen van Latijnse brevierhymnen, voor het grootste deel volgens het kerkelijk jaar geordend.Ga naar voetnoot4 Wat kon Fye met dat handschrift vol prozavertalingen van liturgische liederen aanvangen?
Niet onbelangrijke informatie bij het beantwoorden van die vraag is de vaststelling dat zowel Fye als haar familielid tertiarissen waren, vrouwen die deel uitmaken van een gemeenschap die zich richt naar de regel van Sint-Franciscus voor de derde orde die ‘geestelijke oefeningen [...] zoals vasten, gebeden, sobere kleding, goede werken en onthouding van wereldse genoegens [voorschrijft], zonder aan de leden [...] de verplichting op te leggen gezins- en beroepsleven vaarwel te zeggen’.Ga naar voetnoot5 De regel werd door paus Nicolaas IV in 1289 goedgekeurd en al in de veertiende eeuw aanvaard door mensen die een afgezonderd religieus leven wilden leiden, al dan niet collectief. Van heel groot belang was hij vervolgens voor de broeder-, maar vooral zusterhuizen die rond 1400 onder invloed van de Moderne Devotie ontstonden. De gemeen- | |
| |
schappen van het bisdom Utrecht die deze derde regel hadden aangenomen, verenigden zich overigens voor het grootste deel in het Kapittel van Utrecht. Volgens recente gegevens zouden er in totaal ten minste 166 tertiarissenhuizen in het diocees hebben bestaan,Ga naar voetnoot6 waarbij meer dan de helft in het gewest Holland gelegen was.Ga naar voetnoot7
Na de aanname van de derde regel werden nogal wat conventen besloten en ontstond er een levensstijl die zich nauwelijks van het echte kloosterleven onderscheidde. Omdat tertiarissen echter niet de kloostergeloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid aflegden, duidt men ze liever met de term ‘semi-religieuzen’ aan. De navolging van het leven van kloosterlingen uitte zich onder meer in het op gezette tijden samenkomen om tot God te bidden en Hem te loven. In een klooster gebeurde dit tijdens het Officium Divinum (getijden- of koorgebed), dat dagelijks op acht momenten plaatsvond.Ga naar voetnoot8 In elk van die acht getijden werd ook een zogenaamde ‘brevierhymne’ gezongen. Bij tertiarissen gaat men er echter meestal van uit dat ze het officiële koorgebed in vereenvoudigde vorm beoefenden en in een beperkt aantal bijeenkomsten per dag bijvoorbeeld de getijden van Onze Lieve Vrouw baden in de vertaling van Geert Grote, die in de kringen van de Moderne Devotie overbekend was.Ga naar voetnoot9 Meteen rijst dan bij het bekijken van het handschrift van Fye (en bij talrijke andere manuscripten van tertiarissen) de vraag wat zij kon doen met vertalingen van hymnen uit het Officium Divinum die ze, blijkens de beknopte rubrieken en de vermelding van het Latijnse incipit, goed moest kennen. Namen zij en haar zusters dan toch deel aan een officieel liturgisch getijdengebed zoals dat in de kloosters plaatsvond en dienden de overzettingen dan als hulp bij het volgen van de dienst?Ga naar voetnoot10 Of gebruikten de tertiarissen ze enkel tijdens hun privé-gebed en waren het voor hen dan gebeden zoals alle andere? Hiertegen spreekt dat de hymnenvertalingen hier én in nog andere handschriften in een volledige en quasi ononderbroken jaarcyclus zijn verzameld. Daarenboven worden ze nog eens expliciet als ymmen of ymnus aangekondigd, waardoor het voor de gebruiker duidelijk was dat zo'n tekst niet het zoveelste gebet in de rij was.
In elk geval speelt de taal waarin werd gebeden hier een grote rol. Zoals bekend, gebeurde het officiële koorgebed in kloosters in het Latijn. Algemeen neemt men aan dat de kennis van die taal bij tertiarissen, die meestal uit de lagere klassen afkomstig waren, gering of zelfs afwezig was.Ga naar voetnoot11 Nu blijkt echter dat in de loop van de vijftiende eeuw ook dochters van patriciërs heel geïnteresseerd waren in een leven als tertiaris; mogelijk beheersten enkelen van hen het Latijn wel in zekere mate.Ga naar voetnoot12 Hoe dan ook,
| |
| |
het Kapittel van Utrecht was zich terdege bewust van de semi-religieuze status van zijn leden en bevorderde geenszins dat de officiële taal van de Kerk werd geleerd of gebruikt.Ga naar voetnoot13 Zowat het tegengestelde gold voor de novicen in de augustinessenkloosters van de Congregatie van Windesheim. Hen werd Latijn en zang bijgebracht, want het Officium Divinum vormde daar de spil van het bestaan. Tijdens hun noviciaat mochten ze zich zelfs niet van de volkstaal bedienen.Ga naar voetnoot14 Ook bij de Congregatie schrok men er na een slechte ervaring met Alijt Bake in het Gentse klooster Galilea echter voor terug om vrouwen nog ongebreideld met Latijnse werken te laten omgaan. Zo mochten ze volgens een besluit van het Generale Kapittel uit 1455 geen ‘filosofische leren of openbaringen [versta: mystieke teksten]’ (doctrinas philosophicas aut revelationes) meer kopiëren, noch ze uit het Latijn vertalen.Ga naar voetnoot15
We moeten dus concluderen, dat als de tertiarissen de reguliere kanunnikessen wilden navolgen en aan het officiële koorgebed wilden deelnemen, ze hoogstwaarschijnlijk behoefte aan vertalingen uit het Latijn zullen hebben gehad om dit goed te kunnen begrijpen. Bovendien nam in de loop van de vijftiende eeuw een vrij groot aantal tertiarissenhuizen de regel van Augustinus aan, waardoor deze conventen in principe echte kloosters werden.Ga naar voetnoot16 In theorie waren de bewoners vanaf dat moment verplicht om de horae regulares te bidden of te zingen, maar in de praktijk waren er overgangsmaatregelen voorzien. Zo mochten ze als alternatief de getijden van Onze Lieve Vrouw blijven bidden, indien nodig zelfs in de volkstaal, of de zogenaamde korte getijden van het Heilig Kruis, met nog een aantal onzevaders en weesgegroeten. Er werd daarbij wel de mogelijkheid geboden om op het officiële koorgebed over te schakelen wanneer de omstandigheden verbeterd waren.Ga naar voetnoot17 Het spreekt voor zich dat overzettingen van de belangrijkste hymnen in de volkstaal de stap naar het Latijnse getijdengebed konden vergemakkelijken. Als we nu kijken naar de handschriften met hymnenvertalingen die tot nu toe zijn geïnventariseerd, dan blijkt ongeveer de helft van de geïdentificeerde manuscripten ooit in het bezit van tertiarissen en ongeveer een kwart in dat van augustinessen te zijngeweest.Ga naar voetnoot18
| |
| |
Zoals we al kort bij het handschrift van Fye hebben vermeld, vinden we hymnenvertalingen niet enkel in gesloten verzamelingen, maar ook in (gedeeltelijke) overzettingen van liturgische getijden terug.Ga naar voetnoot19 Een mooi gedecoreerd handschrift met zulke vertaalde officies uit het brevier en met opnieuw de psalmen en cantica in de vertaling van Grote en Scutken schonk Johanna, de vrouw van Jan van Walincoerd, haar dochters Hildegont en Gheertruut.Ga naar voetnoot20 Die twee konden het manuscript, dat omstreeks 1453 moet zijn geschreven, wellicht heel goed gebruiken. Ze leefden namelijk in het besloten tertiarissenconvent Bethlehem (Maria) in Utrecht en een bijna vierhonderd bladen tellend ‘lekenbrevier’ moet voor beiden een waar godsgeschenk zijn geweest.Ga naar voetnoot21 Ook hier stelt zich echter weer het probleem van de functie van die vertaling van (delen uit) het officiële liturgische getijdengebed.
Diende ze als hulp tijdens of als voorbereiding op dat koorgebed dat de zussen dan wel degelijk bijwoonden, of werd ze enkel voor de privé-devotie ter hand genomen? De vraag blijft vooralsnog open, maar we merken wel dat de gebruikers van dergelijke handschriften heel goed vertrouwd moesten zijn met de Latijnse teksten die in het Officium Divinum voorkwamen. Zo werd bijvoorbeeld van de lezer(es) van het huidige handschrift Leiden, UB, Ltk. 305 enige kennis van de hymnen en de Latijnse taal verondersteld.Ga naar voetnoot22 Op folio 22 en 23 van dat manuscript, dat vertalingen van teksten uit het brevier en het missaal bevat, vinden we namelijk de overzetting van een deel van A solis ortus cardine, een hymne van Sedulius († ca. 450). Die wordt aangekondigd met ymnus ter vesper en begint als volgt: Vanden sonnenopganc totten nedersten der eerden. Een tiental folio's verder wordt naar dezelfde hymne verwezen met het summiere ymnus A solis ortus cardine ad vesperam (f. 34r).Wie geen notie had van de hymnen, van het officiële getijdengebed en het Latijn, kon deze tekstjes niet met elkaar in verband brengen en was dus ook niet in staat om het handschrift optimaal te benutten.
Desalniettemin moet die veronderstelde kennis van vermoedelijk in hoofdzaak vrouwen ontoereikend zijn geweest om een Latijns brevier te raadplegen, zodat de behoefte aan vertalingen van liturgische teksten, zoals we al eerder hebben aangegeven, groot kan zijn geweest. Het mag dan ook niet verbazen dat bepaalde centra zich specialiseerden in het vervaardigen van handschriften met vertalingen van liturgische teksten. Dat kunnen we bijvoorbeeld afleiden uit het feit dat verschillende hymnenoverzettingen slechts in één bepaalde streek of stad voorkomen. Ter illustratie van deze
| |
| |
vaststelling focussen we op de vertaalde hymnen in drie ‘lekenbrevieren’ uit Delft, met name Brussel, KB, II 5508, Den Haag, KB, 78 J 47 en Leiden, UB, Ltk. 287.Ga naar voetnoot23 Naast de psaltervertaling van Geert Grote en Jan Scutken bieden de drie manuscripten de lezer vertalingen van (gedeelten van) officies aan, en wel in de volgorde van het kerkelijk jaar. Het Haagse handschrift opent na de kalender dan ook met de rubriek Hier beghinnen die getiden vanden advent ons heren (f. 8ra). Als voorbeeld van een Middelnederlandse hymnenvertaling in proza halen we uit het getijde van de eerste vesper die van Conditor alme siderum.Ga naar voetnoot24
|
ymmen |
1. |
|
Conditor alme siderum, |
O Heilige scepper der sterren |
Aeterna lux credentium, |
ewich licht der geloviger |
Christe, redemptor omnium, |
criste onse alre verlosser |
Exaudi preces supplicum. |
verhoer die bede der ynniger |
2. |
|
Qui condolens interitu |
Die mede drovich waerste |
Mortis perire saeculum |
om dat die werelt soude vergaen mitten verdervende doot |
Salvasti mundum languidum, |
so hebstu gesont gemaect die sieke werelt |
Donans reis remedium, |
gevende den misdadigen hulp |
3. |
|
Vergente mundi vespere |
Als dat eynde des werelts toequam |
Uti sponsus de thalamo |
bistu uutgegaen uten slote des alre |
Egressus honestissima |
eerbaersten moeder ende maget |
Virginis matris clausula. |
als een brudegom uut sijnre slaepcamer |
4. |
|
Cuius forti potentiae |
Voer wes stercke mogentheit |
Genu curvantur omnia, |
alle knyen worden gebogen |
Caelestia, terrestria |
die hemelsche ende aertsche dingen |
Nutu fatentur subdita; |
belien hem onderdanich te wesen mit alre vlite |
| |
| |
5. |
|
Occasum sol custodiens, |
Die sonne bewarende haren nederganc |
Luna pallorem retinens, |
ende die maen behoudende haer bleecheit |
Candor in astris relucens |
ende dat schinsel wederlichtende inden sterren |
Certos observant limites. |
onthoudet die sekere dreppelen |
6. |
|
Te deprecamur, hagie, |
Wi bidden di |
Venture iudex saeculi, |
heilige toecomende rechter der werelt |
Conserva nos in tempore |
behoude ons in deser tijt |
Hostis a telo perfidi. |
vanden scutte des valse en vyants |
7. |
|
Laus, honor, virtus, gloria |
Lof ende claerheit ende cracht ende glorie |
Deo patri cum filio, |
si gode den vader ende den soen |
Sancto simul paraclito |
te gader mitten heiligen geest |
In sempiterna saecula. Amen. |
in die ewige werelden AmenGa naar voetnoot25 |
Inhoudelijk wijkt het Haagse handschrift af van de andere twee. Het bevat namelijk 62 verschillende hymnenvertalingen en dat voor de feesten van de advent tot aan de kerkwijding.Ga naar voetnoot26 De twee andere hebben enkel vertalingen voor het tijdeigen: het Brusselse 30 voor de periode van de advent tot en met paaszaterdag, het Leidse 25, van de advent tot en met Palmzondag. In de drie handschriften bevindt zich zoals gezegd ook het vertaald psalter en tussen de psalmen zijn nog een aantal hymnen opgenomen voor de zogenaamde ‘kleine uren’ (te weten de priem, terts, sext en none) en voor diverse perioden van het liturgisch jaar. Bij deze laatste worden we in de uitvoerige rubrieken opnieuw geconfronteerd met het feit dat de gebruikers van dit soort handschriften goed de liturgische geplogenheden moesten kennen. Zo lezen we in het Brusselse manuscript op folio 213ra bij de vertaling van Lucis creator optime de volgende rubriek: Dese ymmen hout men index vesper des sonnendages nader octave van xiiidach tot Septuagesima ende na dat die boken der wijsheit uut sijn totten advent toe.Ga naar voetnoot27
Als we de hymnenbestanden in de drie handschriften van naderbij bekijken, valt meteen op dat het Brusselse en het Leidse manuscript in hoge mate overeenstemmen.Ga naar voetnoot28 Omdat beide slechts vertalingen van hymnen uit het zogenaamde pars hiemalis (winterstuk) van het brevier geven, mogen we aannemen dat ze deel zullen hebben uitgemaakt van een reeks die het volledige liturgische jaar omvatte.Ga naar voetnoot29 Het Haagse handschrift daarentegen heeft wél hymnen voor feesten van het hele jaar. Dat het winterdeel van het brevier het belangrijkste was, behoeft geen betoog. Het bevat namelijk de officies van nagenoeg alle belangrijke feesten van het tijdeigen.
| |
| |
Omdat het Brusselse en Leidse lekenbrevier in hun hymnenbestand praktisch identiek zijn, loont het de moeite eens naar de verschillen te kijken. Zo heeft het Brusselse handschrift in tegenstelling tot het Leidse bijvoorbeeld een hymne voor de zondag Septuagesimae, de eerste zondag van de voorvasten.Ga naar voetnoot30 Opmerkelijk bij hetzelfde manuscript zijn de twee verschillende vertalingen van Magno salutis gaudio (f. 91ra-b en 102ra-b). Het mag op het eerste zicht verwonderlijk lijken dat de kopiist niet verwijst naar de eerste vertaling of die gewoon overneemt, maar dat is het niet. De eerste Magno salutis gaudio werd namelijk in de completen van Palmzondag gezongen, de tweede maakt - samen met Gloria, laus et honor tibi, een hymne toegeschreven aan Theodulphus van Orléans († 871) - deel uit van de wijnge der palmen opten palmdach (f. 96rb), die we in het Leidse manuscript niet terugvinden. Nu treffen we de palmwijding, het ambocht van Goede Vrijdag (met de hymne Pange lingua gloriosi proelium van Venantius Fortunatus († ca. 600))Ga naar voetnoot31 en de wijding van de paaskaars (met Inventor rutili van Prudentius († 348)) op paaszaterdag ook in vertaling aan in vele andere handschriften.
Het ligt dus voor de hand dat de kopiist (of zijn - en waarschijnlijker nog, haar - voorganger) dit brevier met complete officies van verschillende vertalers heeft samengesteld. Tot slot hebben een aantal hymnenvertalingen een verschillende plaats in de beide handschriften, al kunnen we daar verder niets uit afleiden.
Voor de identificatie van het Haagse handschrift zijn de vertalingen van drie hymnen voor het feest van Ursula en Gezellinnen op 21 oktober van belang. Had er zich nu op het tweede schutblad voorin geen eigendomsmerk bevonden van het tertiarissenconvent Ursula, dan hadden we uit die drie tekstjes alsnog kunnen afleiden dat het brevier voor dat huis bedoeld was.Ga naar voetnoot32 Merkwaardig is ook de vertaling van de hymne Lucis creator optime te noemen. Ze werd, in tegenstelling tot de rest van het handschrift, neergeschreven in littera textualis op een kleiner blad perkament dat tussen folio 28 en 29 werd gevoegd. Het gaat om een Middelnederlandse versie die we elders nog niet hebben gevonden en dus mogelijk speciaal voor dit manuscript werd vervaardigd.
Zoals we al aangaven, werden deze handschriften vermoedelijk grotendeels samengesteld uit vertalingen die reeds circuleerden. Van de meeste hymnenoverzettingen hebben we namelijk ook in andere manuscripten identieke versies gevonden. Een aantal van de vertalingen komt echter enkel in deze drie handschriften voor en elf daarvan vinden we in ten minste twee van de lekenbrevieren terug.Ga naar voetnoot33 Deze handschriften waren al geruime tijd als Delfts geïdentificeerd,Ga naar voetnoot34 maar nu is duidelijk ge- | |
| |
worden dat ook een gedeelte van de tekst in Delft moet zijn ontstaan.
Net zoals kunsthistorici en codicologen door inventarisatie zicht hebben gekregen op de diversiteit van onder andere het penwerk en er op die manier in slagen om een manuscript aan een bepaalde stad of streek toe te schrijven,Ga naar voetnoot35 is voor dit soort manuscripten blijkbaar hetzelfde mogelijk door filologisch onderzoek. Dat kan niet alleen het kunsthistorisch onderzoek aanvullen, maar het in het geval van een handschrift zonder decoratie ook vervangen. Lekenbrevieren en andere manuscripten met vertalingen van liturgische teksten werden echter in wetenschappelijk onderzoek totnogtoe in grote mate genegeerd en als deze getuigen van het verleden al eens werden ingekeken, gebeurde dat veelal door kunsthistorici die vooral oog hadden voor de decoratie. Het is dan ook op basis van de resultaten van dat niet-filologisch onderzoek dat we de Delftse hymnenvertalingen hebben kunnen identificeren. Opnieuw moeten we dus vaststellen dat de samenwerking van de verschillende disciplines die de middeleeuwse literatuur en haar dragers bestuderen positieve onderzoeksresultaten oplevert. Toch blijven veel vragen onbeantwoord: wanneer, in welke gemeenschap, en door wie de vertalingen werden gemaakt, valt (voorlopig nog) niet uit maken.
In het Zuid-Hollandse Delft werden trouwens niet alleen lekenbrevieren gekopieerd of geïllustreerd, maar ook getijdenboeken en psalters.Ga naar voetnoot36 Zo'n handschrift met de vertaling van de 150 psalmen, opnieuw die van Geert Grote en Jan Scutken overigens, bezat ooit Anna Jansdochter, een tertiaris van het Amsterdamse Mariaconvent.Ga naar voetnoot37 Toen ze in 1511 stierf, schonk ze het psalmboek uit ongeveer 1475 aan haar nicht Maerlyes Jansdochter, die eveneens tot de derde orde van Franciscus behoorde, maar dan in de Haarlemse gemeenschap van Margaretha. Dat de devotie van de tertiarissen misschien wel dichter bij het officiële liturgische gebed aansloot dan wordt aangenomen,Ga naar voetnoot38 blijkt ook uit de inhoud van dit manuscript: het gaat namelijk om een zogenaamd psalterium feriatum (ook: psalterium per hebdomadam). Het wordt gekenmerkt door de verdeling van de psalmen en de cantica over de getijden van de week. In een cyclus van zeven dagen worden zo alle teksten gelezen en dat in niet-numerieke rangschikking. Daarmee wijkt het grondig af van het lekenpsalter, dat de oudtestamentische liederen bevat zoals ze in de bijbel voorkomen (van 1 tot 150). Het psalterium feriatum was dan ook niet in de eerste plaats voor het privé-gebed bedoeld, maar voor liturgisch gebruik. Daarom bevinden zich tussen de psalmen dikwijls de incipits van de andere gezangen en gebeden uit de getijden, zoals antifonen of hymnen.Ga naar voetnoot39
De beschrijving maakt duidelijk dat in dit handschrift, net zoals in andere door mij
| |
| |
geïnventariseerde psalteria van dit type, ten minste ook de hymnen voor de kleine uren volledig vertaald zijn opgenomen.Ga naar voetnoot40 Nu is er onder de verschillende vertalingen van die vier lofzangen één die duidelijk veel frequenter voorkomt dan de andere. Die versie van de hymnen Iam lucis orto sidere (priem), Nunc, sancte, nobis, spiritus (terts), Rector potens, verax Deus (sext) en Rerum, Deus, tenax vigor (none) treffen we niet alleen in het manuscript van de Jansdochters aan, maar ook tussen de psalmen in de Delftse handschriften en in dat van Fye. Vanzelfsprekend rijst de vraag of we de overzettingen van deze hymnen ook aan Geert Grote en/of Jan Scutken mogen toeschrijven. De eerste had in ieder geval ervaring met het vertalen van brevierhymnen: in zijn getijden stond een aantal van dat soort lofzangen.Ga naar voetnoot41 Van de tweede bericht Jan Busch dat hij ten behoeve van de lekenbroeders van het klooster Windesheim onder andere evangelieperikopen, het psalter met glossen en andere gelijkaardige teksten uit het Latijn had vertaald (libros, videlicet evangelia per annum et psalterium, singula cum suis glosis ex dictis sanctorum per ipsum collectis, et alia quedam similia).Ga naar voetnoot42 Nu zouden we brevierhymnen en psalmen in hun hoedanigheid als lofzangen uit officies als gelijksoortige teksten kunnen beschouwen. Daarenboven vinden we de psalmvertalingen en deze hymnen enkele decennia na de dood
van Scutken in 1423 dus samen in dezelfde handschriften terug. Deze Windesheimer mogen we mijns inziens dan ook zeker niet uitsluiten als mogelijke vertaler van een aantal brevierhymnen.
Andere vijftiende-eeuwse hymnenvertalers in ons taalgebied zijn vooralsnog niet met naam bekend.Ga naar voetnoot43 De ons omringende landen kennen uit de periode voor 1500 wel een aantal vertalers van Latijnse hymnen: zo zijn van Oswald von Wolkenstein (ca. 1376-1445), Heinrich Laufenberg (ca. 1390-1460) en de Mönch von Salzburg (tweede helft veertiende eeuw) Duitse en van William Herebert († 1333) en Jacob Ryman (eind vijftiende eeuw) Engelse vertalingen van Latijnse brevier- en mishymnen overgeleverd.Ga naar voetnoot44 Hoewel zeker in de Nederlanden de meeste van de hymnenoverzettingen door vrouwen werden gelezen, blijkt nog uit niets dat er door hen ook werden gemaakt. Iets meer dan de helft van de geïdentificeerde handschriften met Middelnederlandse hymnenvertalingen werden wel door vrouwen gekopieerd. Als de kopiist evenwel een man was, dan was het manuscript in twee van de drie gevallen toch voor een vrouw bestemd.
Middelnederlandse vertalingen van Latijnse hymnen vinden we dus in de eerste plaats terug in lekenbrevieren, hetzij in een gesloten verzameling of als deel van vertaalde officies. Zoals we hebben gemerkt, kan zo'n Middelnederlands brevier aan het psalter
| |
| |
van Geert Grote en Jan Scutken gekoppeld zijn. Daarnaast zijn er ook verschillende psalmboeken in diezelfde vertaling van de Moderne Devotie die een (beperkt) aantal Middelnederlandse hymnen bevatten. Aanwijzingen voor een chronologie van die verschillende dragers geeft Hülsmann in het al enkele malen aangehaalde tertiarissennummer van Ons Geestelijk Erf. Daarin bespreekt zij 37 gedecoreerde handschriften uit Amsterdamse en Haarlemse tertiarissengemeenschappen.Ga naar voetnoot45 Elf daarvan interesseren ons in sterke mate: het gaat om vijf psalters, drie handschriften met een psalter en een brevier en drie brevieren. Alle elf zijn in de volkstaal geschreven.Ga naar voetnoot46 Als we kijken naar de periode waarin Hülsmann vermoedt dat het handschrift gedecoreerd (en hoogstwaarschijnlijk dus ook geschreven) is, blijkt dat het psalter het oudste en de combinatie van psalter en brevier het jongste type van de drie soorten is.Ga naar voetnoot47
Nr. |
Psalter |
Nr. |
Psalter en brevier |
Nr. |
Brevier |
18 |
1441 |
31 |
ca. 1460-70 |
10 |
ca. 1450-55 |
6 |
ca. 1445-55 |
34 |
ca. 1460-70 |
19 |
ca. 1450-60 |
16 |
ca. 1445-55 |
5 |
ca. 1470-80 |
27 |
ca. 1460-80 |
30 |
ca. 1465-70 |
|
3 |
ca. 1465-75 |
|
Die vaststelling komt in hoge mate overeen met de voorlopige resultaten van mijn eigen onderzoek. Voor de vijftiende-eeuwse handschriften uit mijn repertorium blijkt namelijk dat ze des te meer vertalingen van hymnen bevatten wanneer ze jonger zijn. In een aantal gevallen gaat het om lekenbrevieren en vermoedelijk zijn de hymnenoverzettingen in de andere handschriften uit dergelijke handschriften afkomstig. Vanaf de tweede helft van de vijftiende eeuw verschijnen daarenboven manuscripten met niet alleen verzamelingen van brevierhymnen, maar ook met collecties van de belangrijkste mishymnen of sequensen van het liturgisch jaar. Handschriften van voor 1440 met vertaalde hymnen zijn echter uiterst zeldzaam. Nochtans moeten ook toen lekenbrevieren geschreven zijn: een besluit van het Kapittel van Utrecht uit 1437 verbiedt namelijk dat zijn leden brevieren in de volkstaal vervaardigen.Ga naar voetnoot48 Uit het bovenstaande moge echter duidelijk zijn geworden dat zij zich om dat verbod weinig hebben bekommerd.
| |
| |
| |
Zusammenfassung
Da die meisten Andachtsbücher des 15. und 16. Jahrhunderts textlich noch nie untersucht worden sind, ist eine bestimmte Gattung von Gebeten, nämlich die mittelniederländischen Prosaübersetzungen lateinischer Hymnen, relativ unbekannt. Anhand von drei kleinen Frauengeschichten und den Handschriften mit nordniederländischen Hymnenübersetzungen die darin eine zentrale Rolle spielen, wird gezeigt für welches Publikum diese Texte bestimmt waren und in welche Bücher sie aufgenommen wurden. Es stellte sich einerseits heraus, dass Manuskripte mit solchen Übersetzungen vielfach zum Besitz von Frauen des franziskanischen dritten Ordens (Tertiarierinnen) gehörten. Andererseits wurde deutlich, dass Hymnenübersetzungen sich in vielen Fällen in Handschriften mit einem Psalter der Devotio Moderna befinden.
An zweiter Stelle wurden die Hymnenübersetzungen in drei sogenannten Laienbrevieren aus Delft betrachtet, damit einiges über die Verbreitung solcher Übersetzungen verdeutlicht werden konnte. Es zeigte sich, dass nicht nur die Illumination dieser Bücher typisch für Delft ist. Auch bestimmte Übersetzungen wurden in dieser Stadt selbst gemacht.
Adres van de auteur:
Universiteit Gent
Nederlandse Literatuur
Blandijnberg 2
b-9000 Gent
| |
Bijlage
Brussel, KB, II 5508 |
Leiden, UB, Ltk. 287 |
Den Haag, KB, 78 J 47 |
Advent |
Advent |
Advent |
Conditor alme siderum* |
Conditor alme siderum* |
Conditor alme siderum* |
Vox clara ecce intonat+Ga naar voetnoot49 |
Vox clara ecce intonat+ |
Vox clara ecce intonat+ |
Veni redemptor gentium* |
Verbum supernum ... a patris* |
|
Verbum supernum ... a patris* |
Veni redemptor gentium* |
|
Voorvasten |
|
|
O lux, beata trinitas |
|
|
Vasten |
Vasten |
Vasten |
Ex more docti mystico* |
Ex more docti mystico* |
Ex more docti mystico* |
Summe largitor praemii* |
Summe largitor praemii* |
Summe largitor praemii* |
Audi, benigne conditor* |
Audi, benigne conditor* |
Audi, benigne conditor* |
Sic ter quaternis trahitur+ |
Sic ter quaternis trahitur+ |
|
Iesu, quadragenariae* |
Iesu, quadragenariae* |
Iesu, quadragenariae* |
O nazarene, dux bethlehem+ |
O nazarene, dux bethlehem+ |
O nazarene, dux bethlehem+ |
| |
| |
Passiezondag |
Passiezondag |
Passiezondag |
Vexilla regis prodeunt |
Vexilla regis prodeunt |
|
Cultor Dei, memento+ |
Cultor Dei, memento+ |
Cultor Dei, memento+ |
Pange, lingua, gloriosi proelium* |
|
Pange, lingua, gloriosi proelium* |
Pange, lingua, gloriosi proelium* |
|
|
Palmzondag |
Palmzondag |
Palmzondag |
Magno salutis gaudio |
Magno salutis gaudio |
Magno salutis gaudio |
Pange, lingua, gloriosi proelium |
Pange, lingua, gloriosi proelium |
Pange, lingua, gloriosi proelium |
Magno salutis gaudio* |
|
Magno salutis gaudio* |
Gloria, laus et honor tibi sit+ |
|
Gloria, laus et honor tibi+ |
Goede Virijdag |
|
Goede Vrijdag |
Pange, lingua, gloriosi proelium |
|
Pange, lingua, gloriosi proelium |
Paaszaterdag |
|
Paaszaterdag |
Inventor rutili |
|
|
Salve festa dies* |
|
Salve festa dies* |
Diverse perioden |
Kleine uren |
Diverse perioden |
Lucis creator optime+ |
Iam lucis orto sidere |
|
Te lucis ante terminum |
Nunc, sancte, nobis, spiritus |
Te lucis ante terminum |
Iesu redemptor saeculi |
Rector potens, verax Deus |
Iesu redemptor saeculi |
Christe, qui lux es et dies |
Rerum, Deus, tenax vigor |
Christe, qui lux es et dies |
Corde natus ex parentis |
|
Corde natus ex parentis |
Kleine uren |
Diverse perionden |
Kleine uren |
Iam lucis orto sidere |
Lucis creator optime+ |
Iam lucis orto sidere |
Nunc, sancte, nobis, spiritus |
Deus creator omnium* |
Nunc, sancte, nobis, spiritus |
Rector potens, verax Deus |
Te lucis ante terminum |
Rector potens, verax Deus |
Rerum, Deus, tenax vigor |
Iesu redemptor saeculi |
Rerum, Deus, tenax vigor |
Diverse perioden |
Christe, qui lux es et dies |
|
Deus creator omnium* |
Corde natus ex parentis |
|
Handschrift Den Haag, KB, 78 J 47 bevat daarenboven nog vertalingen van de volgende hymnen:
nbsp;
- | Tussen de advent en de vasten:
Kerstmis (25/12): A solis ortus cardine; Quem aethera et terra atque mare; Caelum coruscans intonet; Agnoscat omne saeculum |
Stefanus (26/12): Rex gloriose martyrum |
Diverse perioden: Lucis creator optime |
Epifanie (6/01): Hostis Herodes impie; Iesus refulsit omnium |
O.L.V.: A solis ortus cardine |
Paulus' Bekering (25/01): Aurea luce et decore roseo |
Lichtmis (2/02): Quod chorus vatum venerandus |
Agnoscat omne saeculum |
|
| |
- | Vóór Palmzondag:
Boodschap van Maria (25/03): Fit porta Christi pervia |
|
| |
| |
- | Na de getijden van de kleine uren:
Gemeenschappelijke der heiligen: Exsultet caelum laudibus; Martyr Dei, qui unicum; Iste confessor Domini, sacratus; Iesu, corona virginum |
Pasen: Ad cenam agni providi |
O.H. Hemelvaartsdag: Festum nunc celebre; Iesu, nostra redemptio; Vita sanctorum, Deus, angelorum |
Pinksteren: Veni creator Spiritus |
Sacramentsdag: Pange, lingua, gloriosi corporis |
H. Drievuldigheid: O lux, beata trinitas |
O.L.V. Visitatie (2/07): In mariam vitae viam; O Christi mater caelica |
Johannes de Doper (24/06): Ut queant laxis resonare fibris; Praeco praeclarus sacer |
Maria Magdalena (22/07): Votiva cunctis orbita |
O.L.V. Hemelvaart (15/08): O quam glorifica luce coruscas |
Geboorte van Maria (8/09): Maria mater Domini |
Aartsengel Michaël en engelen (29/09): Christe sanctorum decus angelorum |
Franciscus (4/10): Proles de caelo prodiit; In caelesti collegio; Plaude, turba paupercula; Decus morum dux minorum |
Ursula en Gezellinnen (21/10): Iesu piarum dux decusque virginum; Iesu Christe Patris unigenite; Laet ons cristus glorie geven |
Allerheiligen (01/11): Iesu salvator saeculi |
Catherina van Alexandrië (25/11): Katherinae collaudemus |
Kerkwijding: Christe sanctorum decus angelorum; Urbs beata Hierusalem |
|
| |
Literatuur
AH 50: G.M. Dreves (ed.): Hymnographi Latini. Lateinische Hymnendichter des Mittelalters. Zweite Folge. Leipzig, 1907. Analecta Hymnica Medii Aevi L. |
AH 51: C. Blume (ed.): Thesauri Hymnologici Hymnarium. Die Hymnen des Thesaurus Hymnologicus H.A. Daniels und anderer Hymnen-Ausgaben. Leipzig, 1908. Analecta Hymnica Medii Aevi LI. |
Bärnthaler, G.: Übersetzen im deutschen Spätmittelalter. Der Mönch von Salzburg, Heinrich Laufenberg und Oswald von Wolkenstein als Übersetzer lateinischer Hymnen und Sequenzen. Göppingen, 1983. Göppinger Arbeiten zur Germanistik 371. |
Biemans, J.A.A.M.: Middelnederlandse bijbelhandschriften. Leiden, 1984. Verzameling van Middelnederlandse bijbelteksten. Catalogus. |
Boot, C.: ‘Medieval Netherlandic manuscripts in Libraries in the State of Massachusetts’. In: Archiefen bibliotheekwezen in België / Archives et Bibliothèques de Belgique 50 (1979), p. 310-371. |
Dijk, R. Th. M. van: ‘Het getijdenboek van Geert Grote’. In: Ons Geestelijk Erf (64) 1990, p. 156-194. |
Dijk, R. Th. M. van: ‘Methodologische kanttekeningen bij het onderzoek van getijdenboeken’. In: Th. Mertens e.a., Boeken voor de eeuwigheid. Middelnederlands geestelijk proza. Amsterdam, 1993, p. 210-229. |
Gneuss, H.: Hymnar und Hymnen im englischen Mittelalter. Studien zur Überlieferung, Glossierung und Übersetzung lateinischer Hymnen in England. Tübingen, 1968. Buchreihe der Anglia. Zeitschrift für englische Philologie, Band 12. |
Goudriaan, K.: ‘De Derde Orde van Sint-Franciscus in het bisdom Utrecht. Een voorstudie’. In: Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 1 (1998), p. 205-260. |
Goudriaan, K.: ‘De derde orde van Franciscus. Ten geleide’. In: Ons Geestelijk Erf 74 (2000), p. 5-8. |
Grube, K., (ed.): Des Augustinerpropstes Iohannes Busch Chronicon Windeshemense und Liber de reformatione monasteriorum. Halle, 1886. |
Harper, J.: The Forms and Orders of Western Liturgy from the tenth to the eighteenth Century. Oxford, 2001 [herdruk van 1991]. |
| |
| |
Heymans, J.G. (ed.): Psalters der Moderne Devotie. Leiden, 1978. Verzameling van Middelnederlandse bijbelteksten. Kleine reeks. Afdeling V: Psalters. Deel II. |
Hülsmann, M.: ‘Decorative Penwork and Book Production: Evidence for Localizing Northern Netherlandish Manuscripts’. In: L.L. Brownrigg, Making the Medieval Book: Techniques of Production. Los Altos Hills (Calif.), etc., 1995, p. 93-110. |
Hülsmann, M.: ‘Gedecoreerde handschriften uit tertiarissenconventen in Amsterdam en Haarlem: boekenbezit versus boekproductie’. In: Ons Geestelijk Erf 74 (2000), p. 153-180. |
Janse, A.: ‘Het religieuze leven in het Grote convent te Doesburg’. In: Ons Geestelijk Erf 74 (2000), p. 84-104. |
Kok, D. de: Bijdragen tot de Geschiedenis der Nederlandsche Klarissen en Tertiarissen vóór de Hervorming. Utrecht, 1927. Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap, derde serie nr. 52. |
Korteweg, A.S.: Liturgische handschriften uit de Koninklijke Bibliotheek. Middeleeuwse manuscripten voor religieus gebruik. Den Haag, 1983. |
Lieftinck, G.I.: Codicum infinibus Belgarum ante annum 1550 conscriptorum qui in bibliotheca universitatis asservantur pars I: codices 168-360 societas cui nomen Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Leiden, 1948. Codices manuscripti 5. |
Luijk, M. van: ‘De tweede religieuze vrouwenbeweging te Leiden. Het convent van Sint-Margaretha of Roomburg’. In: Ons Geestelijk Erf 74 (2000), p. 50-67. |
Marrow, J.: ‘Text and Image in two Fifteenth-Century Dutch Psalters from Delft’. In: E. Cockx-Indestege e.a. (ed.), Spiritualia Neerlandica. Opstellen voor Dr. Albert Ampe S.J. hem door vakgenoten en vrienden aangeboden uit waardering voor zijn wetenschappelijk werk. Antwerpen, 1990, p. 341-352. |
Mertens, Th.: ‘Mystieke cultuur en literatuur in de Late Middeleeuwen’. In: F. Oostrom e.a., Grote lijnen. Syntheses over Middelnederlandse letterkunde. Amsterdam, 1995, p. 117-135. |
Moll, W.: De boekerij van het Sint Barbara-klooster te Delft, in de tweede helft der vijftiende eeuw, eene bijdrage tot de geschiedenis der middeleeuwsche letterkunde in Nederland. Amsterdam. 1857. |
Moll, W.: ‘Geert Groote's Dietsche vertalingen, beschreven en toegelicht’. In: Verhandelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen. Afdeeling Letterkunde 13 (1880), p. 1-115. |
Oosterman, J.B.: De gratie van het gebed. Middelnederlandse berijmde gebeden: overlevering en functie, met bijzondere aandacht voor produktie en receptie in Brugge (1380-1450). 2 delen, Amsterdam, 1995. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen 12. |
Persoons, E.: ‘Lebensverhältnisse in den Frauenklöstern der Windesheimer Kongregation in Belgien und in den Niederlanden’. In: Klösterliche Sachkultur des Spätmittelalters. Internationaler Kongress Krems an der Donau. 18. bis 21. September 1978. Wenen, 1980 (=Österreichische Akademie der Wissenschaften, philosophisch-historische Klasse. Sitzungsberichte, 367. Band), p. 73-111. |
Scheepsma, W.: Deemoed en devotie. De koorvrouwen van Windesheim en hun geschriften. Amsterdam, 1997. |
Stooker, K., & Th. Verbeij: Collecties op orde. Middelnederlandse handschriften uit kloosters en semi-religieuze gemeenschappen in de Nederlanden, dl. II. Leuven, 1997. Miscellanea Neerlandica XVI. |
Tagage, J.M.B. (ed.): De ordinarius van de Collegiale Onze Lieve Vrouwekerk te Maastricht volgens een handschrift uit het derde kwart van de veertiende eeuw. Assen, 1984. |
Venner, J.G.C. & C.A. Chavannes-Mazel: ‘Delftse handschriften en boekverluchting’. In: De stad Delft. Cultuur en maatschappij tot 1572. Delft, 1979, p. 134-138. |
Verhoeven, G.: ‘De kronieken van twee Delftse tertiarissenconventen’. In: Ons Geestelijk Erf 74 (2000), p. 105-152. |
Wijk, N. van (ed.): Het Getijdenboek van Geert Grote. Naar het Haagse handschrift 133 E 21. Leiden, 1940. |
Woude, S. Van der: Acta Capituli Windeshemensis. Den Haag, 1953. Kerkhistorische studiën behorende bij het Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, deel VI. |
Ypma, E.: Het Generaal Kapittel van Sion. Zijn oorsprong, ontwikkeling en inrichting. Nijmegen, etc., 1940. |
|
-
voetnoot1
- Het huidige handschrift Amsterdam, UB, XV E 21. Zie Biemans 1984, nr. 116. De gegevens in Stooker & Verbeij 1997, nr. 91 en 934 zijn niet in overeenstemming met die in Biemans 1984 en met de door mij bestudeerde microfiches.
-
voetnoot2
- Voor deze psaltervertaling, zie Heymans 1978.
-
voetnoot3
- De verzameling vertaalde hymnen bevindt zich op de folio's 178va-197vb. Na de afsluitende rubriek volgen nog drie hymnenvertalingen die later door een tweede kopiist zijn toegevoegd. Ook voordien komen echter al vertaalde hymnen voor, maar dan tussen de psalmen en als onderdeel van vertaalde officies. Bij alle Middelnederlandse citaten in dit artikel is de spelling aan de huidige normen (u/v, i/j) aangepast en zijn de afkortingen opgelost.
-
voetnoot4
- Vijf hymnen voor de canonieke uren openen de collectie, gevolgd door die voor de belangrijkste feesten van het liturgisch jaar, van de eerste zondag van de advent tot en met het feest van Sint-Andreas (30 november). Hierbij staan de hymnen voor het tijdeigen (proprium de tempore) en die voor het eigen der
heiligen (proprium de sanctis) door elkaar. De vertalingen van de hymnen voor het Gemeenschappelijke der heiligen (commune sanctorum) sluiten het geheel af. Zoals aangegeven in de vorige noot volgen na de eindrubriek nog drie hymnen voor heiligen (Barbara, Nicolaas en Geertrui).
-
voetnoot5
- Fye behoorde tot het convent Elfduizend Maagden (Ursula) in Amsterdam, Suster mouwers dochter tot Maria in Naarden. Over de tertiarissen van het Kapittel van Utrecht, zie het themanummer van Ons Geestelijk Erf (jg. 74 (2000), afl. 1-2). De definitie en de daaropvolgende toelichting vinden we terug in de inleiding van dat nummer (Goudriaan 2000, p. 5).
-
voetnoot6
- Van Luijk 2000, p. 50. Van die 166 werden er 148 door vrouwen bewoond. Omdat dit artikel gebaseerd is op een lezing gegeven op de studiedag ‘Middeleeuwse geletterde vrouwen en schriftcultuur’ (Gent, 27 september 2001), gaat de aandacht in de eerste plaats naar de vrouwelijke tertiarissen uit.
-
voetnoot8
- Die acht momenten, te weten de metten, lauden, priem, terts, sext, none, vesper en completen, noemt men ook de ‘canonieke uren’. Een duidelijke inleiding op de terminologie en opbouw van het getijdengebed vinden we in Van Dijk 1993, vooral p. 210-213.
-
voetnoot9
- Janse 2000, p. 92. Voor de getijdenvertalingen van Geert Grote raadplege men Van Dijk 1990.
-
voetnoot10
- De
Middelnederlandse vertalingen in het handschrift zijn in proza en kunnen niet op de melodie van de Latijnse hymnen worden gezongen.
-
voetnoot13
- Hiervan getuigt een uittreksel uit de kapittelbesluiten van 1441: ‘Item de cetero non discent sorores cantum nec cantabunt in ecclesiis parochi nec legent latinum nec loquentur’ (De Kok 1927, p. 123).
-
voetnoot15
- Scheepsma 1997, p. 30. De volledige tekst van het besluit is te vinden in Van der Woude 1953, p. 53. In 1466 bepaalde het Generale Kapittel van Windesheim zelfs dat er vanaf toen geen enkele vrouw die onder het Kapittel viel boeken uit het Latijn mocht vertalen zonder zijn voorafgaande toestemming (Van der Woude 1953, p. 67). Zie ook Mertens 1995, p. 208 n. 39.
-
voetnoot16
- Van de 166 tertiarissenconventen die het diocees Utrecht ooit rijk zou zijn geweest, namen er na verloop van tijd volgens de telling van Goudriaan 38 de regel van Augustinus aan (Goudriaan 1998, p. 235-36 en 241-44). In 1488 besliste het Kapittel van Utrecht dat het afleggen van de drie kloostergeloften voor zijn leden verplicht was. Door pauselijke goedkeuring dezelfde kracht als die van de ‘echte’ kloosterlingen. Na 1488 ging geen enkele van zijn gemeenschappen nog naar de regel van Augustinus over (Ypma 1949, p. 28-29).
-
voetnoot17
- Ypma 1949, p. 31. Een aantal van de nieuwe kloosters, meer bepaald zeven vrouwen- en zeven mannengemeenschappen, verenigden zich in het Kapittel van Sion en dat besloot in 1449 dat het bidden van het Officium Divinum voor zijn leden wel verplicht was (Ypma 1949, p. 106). Dat gebod werd in 1472 nog eens herhaald, want blijkbaar hielden een aantal kloosters zich niet aan het
besluit.
-
voetnoot18
- Het inventariseren gebeurde in het het kader van het promotieonderzoek ‘Hymnen in het Middelnederlands. Een onderzoek naar de aard, de verspreiding en de functie van Middelnederlandse hymnenvertalingen’ bij de vakgroep Nederlandse Literatuur van de Universiteit Gent, onder leiding van prof. dr. J. Reynaert. De handschriften van augustinessen zijn soms onvoldoende nauwkeurig te identificeren om te kunnen bepalen of ze behoorden aan een klooster dat voordien de derde regel van Franciscus volgde.
-
voetnoot20
- Het huidige handschrift Utrecht, UB, 1039. Zie Stooker & Verbeij 1997, nr. 1212, Biemans 1984, nr. 262a en de daar opgegeven literatuur.
-
voetnoot21
- Voor een definitie van het ‘lekenbrevier’, zie Biemans 1984, p. 105-106. De term wordt door Biemans op m.i. correcte wijze voor een welbepaald soort Middelnederlandse handschriften gebruikt, maar in andere literatuur blijkt het etiket op alle handschriften gekleefd te worden die vertaalde uittreksels uit het brevier bevatten. Omdat sommige van die manuscripten ook andere teksten herbergen, kan de ondoordachte overdracht van deze term op den duur tot verwarring leiden. Tot uitgebreider onderzoek naar de Middelnederlandse gebedenliteratuur en haar dragers is gebeurd - met de dissertatie van Oosterman (Oosterman 1995) is al een mooi, maar slechts klein gebied ontgonnen - zou het wellicht beter zijn de benaming ‘lekenbrevier’ te reserveren voor die handschriften die met de definitie bij Biemans overeenstemmen.
-
voetnoot22
- Voor Leiden, UB Ltk. 305, zie Lieftinck 1948, p. 126-127.
-
voetnoot23
- Voor Brussel, KB, II 5508, zie Biemans 1984, nr. 106; voor Den Haag, KB, 78 J 47, Id., nr. 108; voor Leiden, UB, Ltk. 287, Id., nr. 105. Dit zijn de enige handschriften die Biemans als ‘lekenbrevier’ bestempelt én die (hoogstwaarschijnlijk) uit Delftse tertiarissenconventen stammen.
-
voetnoot24
- De Latijnse tekst vinden we in AH 51, p. 46.
-
voetnoot25
- De Middelnederlandse vertaling bevindt zich in hs. Den Haag, KB, 78 J 47 op folio 8rb-va. De tekst is door de lombarden wel onderverdeeld in strofen, maar niet in verzen.
-
voetnoot26
- Net zoals het Amsterdamse handschrift dat we eerst bespraken, staan de hymnen voor het tijdeigen (proprium de tempore) en die voor het eigen der heiligen (proprium de sanctis) door elkaar. Enkele vertalingen komen overigens tweemaal voor.
-
voetnoot27
- Volgens een veertiende-eeuwse ordinarius uit Maastricht werd tijdens de maand augustus uit het bijbelboek Wijsheid (Sapientia) gelezen. In september kwam Job aan de beurt (Tagage 1984, p. 295).
-
voetnoot29
- Het pars hiemalis of winterstuk van het brevier bevat de officieteksten voor de periode van de eerste zondag van de advent tot en met paaszaterdag. De beide handschriften geven wel nog vertalingen van de getiden van de zondagen na de octaaf van Pinksteren, maar daarin vinden we geen hymnen meer.
-
voetnoot30
- Ze maakt deel uit van Die getiden vanden i. sonnendach alsmen alleluia leyt (hs. Brussel, KB, II 5508, f. 56ra; vanaf die dag tot de mis op de vigilie van Pasen werd het alleluia namelijk niet gezongen (zie Harper 2001, p. 104)).
-
voetnoot31
- In het ambocht treedt dit lied als processiehymne op. In die hoedanigheid wordt strofe 8 (Crux fidelis, inter omnes arbor una nobilis [...]) voor alle andere geplaatst (AH 50, p. 71 en 73). In hs. II 5508 luidt het incipit dan ook O Trouwe cruys een edel boom onder alle bomen (f. 118ra-b).
-
voetnoot32
- Zie Biemans 1984, p. 137. Daarna is het manuscript trouwens naar de tertiarissen van Agatha verhuisd, eveneens in Delft.
-
voetnoot33
- Die elf zijn in de bijlage met een asterisk gemarkeerd. Zes andere vertalingen, die in de bijlage van een kruisje zijn voorzien, zijn met grote waarschijnlijkheid ook Delfts te noemen, hoewel ze eveneens in andere handschriften voorkomen. Het gaat daarbij echter om zestiende-eeuwse manuscripten of om versies die niet zo dicht bij het Latijnse origineel staan en dus wellicht jonger zijn: hs. Brussel, KB, 21890 (1558) bevat de ‘Delftse’ vertaling van Gloria, laus et honor tibi sit; hs. Brussel, KB, 5106 (16e eeuw) van Vox clara ecce intonat; hs. Rotterdam, GB, 96 G 10 (begin 16e eeuw) van O nazarene, dux bethlehem; hs. Brussel, KB, 4510-11 (ca. 1480) van Cultor Dei, memento en van O nazarene, dux bethlehem en het handschrift van Fye (Amsterdam, UB, XV E 21) van Lucis creator optime en Sic ter quaternis trahitur.
-
voetnoot34
- Zie Venner & Chavannes-Mazel 1979 en voor het Brusselse handschrift Biemans 1984, nr. 106.
-
voetnoot37
- Het handschrift bevindt zich nu in een Amerikaanse bibliotheek (Cambridge (Mass.), Harvard University, Houghton Library, Ms. Typ. 132). Zie Stooker & Verbeij 1997, nr. 118 en 549, Biemans 1984, nr. 91 en de daar aangehaalde literatuur. Voor een kunsthistorische benadering: Marrow 1990.
-
voetnoot39
- Korteweg 1983, p. 21. Uit de beschrijving van Boot
(Boot 1979, p. 313-320) kunnen we afleiden dat het om het zogenaamde ‘seculiere model’ van het psalterium feriatum gaat (Korteweg 1983, ibid.)
-
voetnoot41
- Zie Moll 1880 en Van Wijk 1940. Grotes vertalingen komen ook buiten zijn getijden voor: in lekenbrevieren of verzamelingen van hymnenoverzettingen is bv. voor de vertaling van Veni creator spiritus vrijwel altijd die van Geert Grote ‘geleend’ (uit zijn getijden van de H. Geest).
-
voetnoot42
- Voor het volledige citaat, zie Grube 1886, p. 192.
-
voetnoot43
- Scheepsma vermeldt kanunnik Nicolaas de Dinter († 1518) uit het Windesheimse klooster te Grobbendonk die voor de zusters van Bethanië in Mechelen getijden en gebeden vertaalde (Scheepsma 1997, p. 210). Of het hierbij om liturgische getijden gaat en of hij ook hymnen vertaalde, is evenwel niet duidelijk.
-
voetnoot44
- De drie Duitse vertalers worden samen besproken in Bärnthaler 1983; zie voor de Engelse vooral Gneuss 1968, p. 217-220 (Ryman) en 220-221 (Herebert).
-
voetnoot46
- In de bijlage van het artikel van Hülsmann (p. 170-179) dragen ze de nummers 3, 6, 16, 18 en 30 (psalter); 5, 31 en 34 (psalter en brevier); 10, 19 en 27 (brevier).
-
voetnoot47
- Omwille van het beperkte aantal handschriften en de marges die Hülsmann hanteert, blijft deze uitspraak uiterst hypothetisch.
-
voetnoot48
- ‘Ordinatum, quod hi libri removendi sunt de conventibus, scilicet textus Veteris Testamenti Apocalypsis, et de cetero fratres et sorores non facient breviaria teutonicalia scribi [...]’ (De Kok 1927, p. 123)
|