Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
Drie heilige vrouwen
| |
[pagina 172]
| |
naaste omgeving. Lutgard van Tongeren (c. 1182-1246) en Clara van Assisi (c. 1193-1253) zijn tijdgenoten en droegen beiden het habijt. Hun oudste levensbeschrijvingen zijn in het Latijn geschreven. De nu uitgegeven Middelnederlandse bewerking van de Vita Lutgardis moet spoedig daarna tot stand zijn gekomen. Die van de Legenda Sanctae Clarae Virginis stamt pas uit de tweede helft van de vijftiende eeuw. Liedewij van Schiedam (1380-1433) bracht haar leven gekluisterd aan het bed door, als leek te midden van haar stadgenoten. Haar levensverhaal is in korte tijd zowel in de volkstaal als in het Latijn vastgelegd. Beide versies zijn vóór 1440 verschenen (110-2). Alleen Clara werd in de Middeleeuwen formeel door de paus heilig verklaard. Zij werd daarmee een algemeen binnen de Kerk gevierde heilige, terwijl Lutgard en Liedewij slechts regionale verering ten deel viel. Lutgard van Tongeren behoorde tot de groep mystieke heilige vrouwen die in de dertiende eeuw in het bisdom Luik leefden en nieuwe vormen van spiritualiteit zochten.Ga naar voetnoot3 Aanvankelijk was zij opgenomen in het benedictinessenklooster Sint-Catharina bij Sint-Truiden. Toen zij daar tegen haar zin tot priores werd gekozen, vertrok zij naar het cisterciënzerklooster Aywières in het Franstalige deel van de Zuidelijke Nederlanden. Om te voorkomen dat ze ook hier met een leidinggevende functie werd belast zorgde Maria er op Lutgards verzoek voor dat ze niet in staat was het Frans ook maar enigszins machtig te worden (20-1). Lutgard is in al haar passiviteit een traditionele vrouwelijke heilige. Volgzaam ging zij de weg die anderen, op aarde of vanuit de hemel, haar wezen. Nadat zij zich had teruggetrokken uit de wereld, werd haar leven bepaald door de drie vastenperiodes van elk zeven jaar die zij op verzoek van God hield om de wereld te redden. God had haar uitverkoren om als intermediair tussen de zwakke mensen en Hem te fungeren en zij vervulde deze taak door haar bidden en lijden. Zo verwierf zij uiteindelijk de vereniging met haar hemelse bruidegom. Clara van Assisi ondervond vergelijkbare ervaringen, maar zij verschilde opvallend van Lutgard door de initiatieven die zij ontplooide. Zij liep op jonge leeftijd van huis weg om een aan God gewijd leven te leiden. Onder toezicht en met hulp van haar befaamde stadgenoot Franciscus van Assisi vormde zij met gelijkgestemde vrouwen een kloostergemeenschap, het begin van een nieuwe kloosterorde, die van de clarissen. Als abdis, een functie die zij in alle nederigheid uitoefende, waakte zij niet alleen met gebed en lijden over de haar toevertrouwde zusters, maar zorgde zij er tevens actief voor dat al het nodige voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn voorhanden was. Zij stelde een leefregel op en bedong bij de paus het recht op het navolgen van de absolute armoede, zoals de franciscanen die kenden (9-12). Zij liet zich niet alleen leiden, maar leidde ook zelf. Liedewij van Schiedam is een van de weinige heiligen die de Noordelijke Nederlanden hebben voortgebracht. Wie kent niet het verhaal van het meisje dat bij het schaatsen kwam te vallen en na een smartelijk ziekbed van bijna veertig jaar in een geur van heiligheid overleed? Haar levensverhaal is zo bizar dat een moderne lezer, zeker een met een zwakke maag, het niet probleemloos kan lezen. Haar kwalen zijn zeer beeldend en tot in alle details beschreven om haar grootheid aan te tonen. In eerste instantie is haar lijden een ander dan het door Lutgard en Clara zelf gezochte lijden door vasten en kastijding. Dat van Liedewij is een door God opgelegde beproeving die zij kon doorstaan door deze om te vormen tot een vereenzelviging met het lijden van Christus. Zij slaagde daarin op volmaakte wijze, zoals blijkt uit de tekenen van Goddelijke genade die haar ten deel vielen in de vorm van visioenen, uittredingen en andere wonderbaarlijke gebeurtenissen. Lutgard was op de eerste plaats een door God uitverkoren bemiddelaar, Clara opende nieuwe wegen naar God, terwijl Liedewij zichzelf overwon. Een vergelijking van de drie Middelnederlandse teksten wordt enigszins bemoeilijkt door het feit dat van Lutgards vita, het eerste deel, dat over haar jeugd handelt, verloren is gegaan.Ga naar voetnoot4 Het Leven van Lutgard moet volgens de uitgevers zijn ontstaan tussen 1263 en 1274 (25). Het is een uitgebreide bewerking van de Latijnse Vita Lutgardis van de hand van de dominicaan Thomas van Cantimpré, die | |
[pagina 173]
| |
zijn eerste versie uiterlijk in 1248 moet hebben voltooid (23). De bewerking is een berijmde tekst waarin het leven en de daden van Lutgard breed zijn uitgesponnen. Deze omvat meer dan 20.000 verzen, waarvan in de bloemlezing 5800 zijn uitgegeven. Wie dit dichtwerk tot stand heeft gebracht is onbekend. De uitbreidingen bestaan uit een grotere detaillering, verdere uitwerkingen van anekdotes en toevoegingen van dialogen, terwijl de vele citaten en verwijzingen naar het Hooglied juist zijn weggelaten (26). Hierdoor verandert het karakter van het verhaal van stichtend naar pakkend. In zijn prologen van het tweede en derde deel onthult de auteur wel iets van zijn doelstellingen (34-43, 222-5). De tekst was bestemd voor een publiek van luisteraars en het probleem dat de verteller constateerde was dat er altijd mensen zijn die een verhaal niet boeiend genoeg vinden en erbij in slaap vallen. De verteller achtte het echter een belangwekkend verhaal dat in zijn geheel verteld diende te worden en dus zal hij er zeker naar hebben gestreefd om het zo spannend mogelijk te maken. Hij wijst bovendien op de concurrentie die zijn verhaal te duchten had van andersoortige, in zijn ogen dwaze, teksten waar velen graag naar luisteren met alle kwade gevolgen van dien. Die vertellers weten namelijk niet wat ware liefde is. Hij daarentegen zal verhalen van de enige echte liefde, de liefde voor God. Deze Middelnederlandse bewerking is daarom een liefdesgedicht geworden met Lutgard als de heldhaftige hoofdpersoon. Echte liefde overwint alles en, zoals de verteller ons herhaaldelijk voorhoudt, de kracht van Lutgard is haar overgave aan de liefde voor God (bijv. 84-5, 166-7). De Amerikaanse romaniste Brigitte Cazelles wijst er in haar onderzoek naar een aantal dertiendeeeuwse Franstalige hagiografische teksten op, dat het gebruik van de volkstaal voor heiligenlevens noodzakelijkerwijs tot tekstuele en stilistische aanpassingen leidde. Deze verhalen waren niet uitsluitend voor religieuzen, maar voor een grotere lezersgroep bedoeld, waardoor deze het moesten opnemen tegen andersoortige teksten om de aandacht van het publiek te trekken. Daardoor verschoof de nadruk van stichten naar vermaken. Volgens haar bracht dat een grotere detaillering en uitgebreidere beschrijvingen van bijvoorbeeld uiterlijkheden en gewelddaden met zich meeGa naar voetnoot5. De hoofdpersonen waren niet langer op de eerste plaats navolgenswaardig, maar dwongen nu vooral bewondering af. Misschien speelt dit ook in Het leven van Liedewij een rol en kunnen zo de wel zeer plastische beschrijvingen van haar lichamelijk lijden worden verklaard. Er is veel onduidelijkheid over de oorsprong van deze tekst, de relatie met de Latijnse versie en het auteurschap. De levensbeschrijving geeft geen uitsluitsel over het beoogde publiek. Op grond van literaire kenmerken concluderen de uitgevers evenwel dat dit met al zijn tekortkoming een traditioneel hagiografische tekst is die past binnen het Middelnederlandse corpus. Zij vermoeden dat deze is ontstaan en heeft gefunctioneerd in een religieus milieu, dat van de tertiarissen (110-6). In dat geval kan de concurrentie van andere spannende literatuur niet zo groot zijn geweest. Een andere mogelijkheid die zij opperen is dat de oorspronkelijke levensbeschrijving is gemaakt in opdracht van de kerkmeesters die een stenen grafkapel voor Liedewij lieten bouwen. Dan zou een breder publiek beoogd kunnen zijn. De Middelnederlandse bewerking van de Legenda Sanctae Clarae Virginis is een fraai staaltje van traditionele hagiografie. De identiteit van de maker is niet bekend, maar hij moet zijn tekst in de tweede helft van de vijftiende eeuw hebben vervaardigd. Hij is dichter bij zijn bron, die inmiddels zo'n twee eeuwen oud was, gebleven dan de bewerker van de Vita Lutgardis. Hij heeft de Latijnse tekst uitgebreid met informatie uit andere bronnen en met bijbelcitaten. Een enkele keer heeft hij in de structuur ingegrepen door de middel van verplaatsing van zinnen en hoofdstukken. Daarnaast heeft hij de proloog vervangen en het verhaal aangevuld met latere gebeurtenissen zoals de hervorming van de orde in de vijftiende eeuw door Bernardinus van Siena en Coleta van Corbie (24-8). Het is duidelijk dat de bewerker erop uit was Clara's heiligheid nog sterker te benadrukken. Dat blijkt onder andere uit de plaats die hij geeft aan het hoofdstuk waarin geschreven wordt over de grote waarde die Clara eraan hechtte om naar goede preken te luisteren (128-31). Hierin komt ook een visioen, ‘de verschijning van een mooi kindje’, aan bod. De bewerker heeft dit hoofdstuk gevoegd in een reeks van visioenen, tekenen van Clara's heiligheid. In de oorspronkelijke Latijnse tekst maakt het echter deel uit | |
[pagina 174]
| |
van een drietal hoofdstukken waarin uit de doeken wordt gedaan hoe nauwgezet abdis Clara de zorg voor haar medezusters waarnam. Het hoofdstuk vertelt namelijk dat Clara preken als onontbeerlijk geestelijk voedsel voor de zusters beschouwde. Toen de paus de broeders de toegang tot het klooster verbood, stuurde ze ook de bedelmonniken weg die brood, voedsel voor het lichaam, brachten. De paus trok daarop noodgedwongen zijn verbod in. De bewerker bracht geen inhoudelijke veranderingen aan, maar verlegde dus de nadruk van Clara's activiteiten naar haar heiligheid. Hij temperde haar ondernemingslust bovendien door de invoeging van passages waaruit haar gehoorzaamheid aan Franciscus blijkt. Zoals het een goede vrouw betaamt schikt zij zich blindelings naar haar leidsman (bijv. 58-9). Andere toevoegingen betreffen de nieuwe kloosterorde die dankzij Clara tot stand kwam. Ze tonen haar voorbeeldfunctie voor andere vrouwen die haar navolgden en overal ter wereld kloosters stichtten. De bewerker voert ‘enkele uitzonderlijk heilige maagden’ als voorbeelden op ‘opdat meisjes zich in hun hart gesterkt weten en des te bereidwilliger de strengheid van de orde zullen aanvaarden’ (91). Kortom, mocht het navolgen van Clara's leven voor de meesten te hoog gegrepen zijn, er waren genoeg anderen die dichterbij de gewone zusters stonden en het ook ver gebracht hadden op de weg naar heiligheid. De conclusie moet zijn dat Het leven van de zalige maagd Clara bedoeld was voor clarissen. Jongen suggereert het klooster van de ‘rijke klaren’ in Brussel als plaats van herkomst van de tekst zoals die ons is overgeleverd (28). Vanzelfsprekend kunnen er geen conclusies worden verbonden aan een vergelijking van drie tamelijk willekeurig gekozen teksten. Duidelijk wordt wel dat de ene heilige de andere niet is en dat de ene hagiografische tekst ook niet de andere is, hoewel de levensbeschrijvingen op het eerste gezicht veel van hetzelfde lijken te zijn. Er worden vragen opgeroepen over genre en publiek. Is het toeval dat een regionaal vereerde heilige als Lutgard in de volkstaal in een dichtwerk bezongen is, terwijl een algemeen kerkelijke heilige als de Italiaanse Clara met een formele vita wordt geëerd? Inmiddels neemt ook in Nederland en België de belangstelling van onderzoekers voor heiligenlevens als mogelijke bronnen voor onze kennis van verschillende aspecten van het leven en denken in de Middeleeuwen toe. Toch is nog weinig bekend over de middeleeuwse hagiografie afkomstig uit met name de Noordelijke Nederlanden. Er zijn nog veel vragen over het ontstaan en de ontwikkeling van hagiografische teksten, over hun onderlinge relatie, hun functie, het auteurschap en publiek. Het toegankelijk maken hiervan door moderne edities en vertalingen zoals hier besproken vergroot de onderzoeksmogelijkheden. Het Hagiografisch Werkgezelschap Nederland heeft daarom in samenwerking met Uitgeverij Verloren het plan opgevat de belangrijkste middeleeuwse levensbeschrijvingen uit de Noordelijke Nederlanden in een reeks uit te geven. Per deel zal een team van onderzoekers een editie van de Latijnse en/of Middelnederlandse tekst, een moderne vertaling, een historische inleiding en verantwoording verzorgen. Naar verwachting zal het eerste deel, gewijd aan Odrada, in de loop van 2001 kunnen verschijnen. Daarnaast wordt het onderzoek bevorderd door de aanleg van databanken, waarin gegevens over teksten en handschriften dankzij een groot scala aan zoekstrategieën gemakkelijk bijeen kunnen worden gebracht. De belangrijkste zijn de Leidse ‘Bibliotheca Neerlandica Manuscripta’, en de Belgische ‘Narrative Sources’ (Universiteiten van Gent en Leuven).Ga naar voetnoot6 Aan de Rijksuniversiteit van Groningen is op 1 september jl. onder auspiciën van prof. dr. D.E.H. de Boer, gesubsidieerd door NWO, het project ‘Verhalende Bronnen in de Noordelijke Nederlanden’ gestart dat tot doel heeft een geactualiseerde en uitgebreide versie van M. Carasso-Kok, Repertorium van verhalende historische bronnen uit de middeleeuwen. Heiligenlevens, annalen, kronieken en andere in Nederland geschreven verhalende bronnen ('s-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1981) electronisch te publiceren en als databank te koppelen aan de genoemde Belgische. Deze databanken omvatten vanzelfsprekend veel grotere tekstcorpora dan het genre heiligenlevens en betekenen een impuls voor onderzoek naar en op basis van verhalende bronnen in het algemeen.
Adres van de auteur: Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit der Letteren, Opleiding Geschiedenis, Postbus 716, nl-9700 as Groningen |
|