neiging om zich door landsgrenzen te laten beperken, maar Kock bestrijkt de volledige geografische invloedssfeer van de Moderne Devotie. Het gaat hem er niet om regionale verschillen op te sporen, maar om een algemeen beeld te schetsen van de boekcultuur binnen deze beweging. Wie wel verschillen zoekt, valt het op hoe groot in feite de innerlijke samenhang binnen de Moderne Devotie is geweest. Toch blijft het voor mij nog een vraag in hoeverre die grote uniformiteit niet ook door historische ontwikkelingen buiten de beweging om veroorzaakt wordt. In het onderzoek bestaat evenwel een zekere neiging, ook bij Kock, om zo ongeveer alles wat in de veertiende en vijftiende eeuw op het gebied van geestelijke boekcultuur tot stand komt, op het conto van de Moderne Devotie te schrijven.
Ondanks de onmiskenbare verdiensten die Kocks Die Buchkultur der Devotio moderna heeft, heeft dit boek ook iets ongrijpbaars. Ik vermoed dat dat komt omdat er geen voldoende scherpe vraagstelling aan ten grondslag heeft gelegen. Er is ontstellend veel materiaal verzameld, uit alle landstreken waar de Moderne Devotie actief was en uit een periode die de late veertiende tot en met de vroege zestiende eeuw bestrijkt. Kock brengt een enorme hoeveelheid aan onderzoeksgegevens over de boekcultuur van de Moderne Devotie bijeen, maar laat naar mijn idee te vaak na uit te leggen waarom hij een thema aan de orde stelt. Hij had zijn lezers een dienst bewezen als hij helder uiteen had gezet welke vragen hij precies wilde beantwoorden. Wat ik in dat opzicht vooral mis is een verantwoording van wat aan ouder onderzoek is ontleend, in welk opzicht Kock met andere onderzoekers van mening verschilt en waar hij zelf nieuwe inzichten aandraagt.
Toen ik in de ondertitel de term ‘Medienwechsel’ las, vermoedde ik dat dit boek in ieder geval de overgang van handschrift naar gedrukt boek bij de Moderne Devotie wilde onderzoeken, maar dat is niet het geval. Integendeel, Kocks belangstelling blijkt primair uit te gaan naar het handschrift en de rol die het handgeschreven boek vervulde in het geestelijk leven. Mij had een diachroon onderzoek naar de steeds verdergaande pragmatisering van de schrift- en bibliotheekcultuur binnen de Moderne Devotie zeker vruchtbaar geleken. Met de grote boekenhonger en het persoonlijke leesplan van Geert Grote als uitgangspunt - Kock zet alle relevante gegevens nog eens mooi bijeen - had onderzocht kunnen worden op welke manier de optimalisering van boekproductie, bibliotheekorganisatie en meditatietechniek hun invloed op de devote boekcultuur deed gelden.
Kock plaatst zijn studie zelf vanaf de eerste pagina in het perspectief van het schriftelijk apostolaat dat de Moderne Devotie onder leken zou hebben uitgeoefend. Dat is geen gelukkige keuze. Omdat de devoten geen predikorde waren, zouden zij, zo is lange tijd gedacht, met de pen hebben gepreekt. De massaal overgeleverde volkstalige geschriften en handschriften zouden hebben gediend om de gewone gelovige te hervormen. Deze theorie is in het toonaangevende Nederlandse en het Belgische onderzoek al sinds de jaren tachtig van de vorige (twintigste) eeuw volledig losgelaten. De moderne devoten schreven boeken om zichzelf en hun eigen gemeenschap geestelijk te verbeteren, en niet om de leken in de wereld te hervormen. Het valt juist op hoezeer ze zich van de wereld afkeren en zich vooral om hun eigen zielenheil bekommeren. Tegen deze achtergrond is het verbazend dat Kock, in bibliografisch opzicht toch zeer bij de tijd, de oude koe van het lekenapostolaat nogmaals van stal haalt om vervolgens met enige regelmaat te demonstreren dat deze theorie over het algemeen weinig geldigheid bezit.
Kock wijdt een aparte studie aan het lezen van geestelijke literatuur door leken (paragraaf II.3). Gaat zijn boek verder vooral over het Latijn, hier komt de volkstaal - en dus het voornaamste interessegebied van Queeste - nadrukkelijk in beeld. Van doorslaggevende betekenis is vanzelfsprekend het traktaatje De libris teutonicalibus van Gerard Zerbolt van Zutphen, waarin namens de Moderne Devotie enerzijds wordt bepleit dat ongeleerde leken het recht hebben om de bijbel en andere geestelijke werken in de volkstaal te lezen, terwijl anderzijds wordt bepaald dat leken slechts een beperkt aantal zorgvuldig geselecteerde bijbelboeken en stichtelijke teksten tot zich mogen nemen. Als leken gelden hier in beginsel alle niet-clerici, dus ook de duizenden vrouwelijke leden van de Moderne Devotie. Kock beperkt zich bij de bespreking van dit thema ten onrechte tot de lekenbroeders in de Windesheimse kloosters, in omvang een relatief kleine groep. Wie de problematiek van het ‘lekenapostolaat’