Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermdBoendale langs de meetlat
| |
[pagina 82]
| |
voor leken uit de maatschappelijke bovenlagen: de toplagen van de (stads)adel en het patriciaat. Het geïntendeerde publiek bestaat voor een belangrijk deel uit jongeren en jeugdige volwassenen, gehuwde mannen en ouders uit de gegoede adellijke en kapitaalkrachtige stedelijke milieus. Dat Boendales geïntendeerd lekenpubliek bestaat uit Brabantse adel en het stedelijk patriciaat, wordt ondersteund door gegevens over de historische maatschappijstructuren uit het veertiende-eeuwse Brabant (p. 69). De volgende vier hoofdstukken richten zich op cultuurhistorische vraagstellingen. Hoofdstuk drie, getiteld ‘Jans teesteye. Een structurele analyse’, komt tegemoet aan een van de desiderata van het Boendale-onderzoek: het biedt voor het eerst een zorgvuldige analyse van de opbouw en thematiek van dit dialooggedicht, dat geïnspireerd is door Maerlants Wapene Martijn.Ga naar voetnoot3 Zeer nuttig en lezersvriendelijk is de in deze studie opgenomen bijlage, bestaande uit een kapitteloverzicht met beknopte inhoudsopgave (p. 206-210). Net als zijn grote voorbeeld bedient Boendale zich van de dialoogstructuur om informatie te verstrekken aan de leergierige leek. De analyse van Kinable laat zien hoe Boendale eigentijdse godsdienstige, zedekundige en maatschappelijke kwesties heeft geordend en bewerkt ten behoeve van een volkstalig lekenpubliek. Dit moraliserend-didactische tweegesprek valt onder meer op door een uitgesproken positief tijdsbeeld. Hoofdstuk vier (‘Het tijdsbeeld in Jans teesteye’) gaat nader in op dit positieve beeld dat Boendale over de eigen tijd ontvouwt in de Teesteye en onderzoekt deze tijdsvisie in het licht van de contemporaine culturele context.Ga naar voetnoot4 Uit het onderzoek van Kinable blijkt dat Jans teesteye deel uitmaakt van een moraliserende literaire traditie, waarin zowel een tijdkritische als tijdlovende benadering mogelijk was (103). Boendales optimistische kijk op de eigen tijd wordt gevoed door een samenspel van culturele en historische factoren. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor de heilshistorische dimensie van de middeleeuwse gedachtewereld, namelijk de opvatting dat de nieuwtestamentische tijd een hogere ontwikkelingsfase vormt in de heilsgeschiedenis dan de oudtestamentische (109). Daarnaast spelen ook andere elementen een rol, zoals Boendales lekenvriendelijke mentaliteit en de gunstige tijdsomstandigheden in Brabant in die periode (1333-1334). In hoofdstuk vijf (‘Lekenethiek in Jans teesteye’) wordt deze lekenvriendelijke mentaliteit nader uitgewerkt aan de hand van een inhoudelijke analyse.Ga naar voetnoot5 Een onderzoek naar het woordmateriaal van de Teesteye laat zien dat Boendale een duidelijk onderscheid maakt tussen religieuzen en niet-religieuzen (leken) en dat zijn sympathie bij deze laatstgenoemde groep ligt (123). Boendales positieve tijdsbeeld is nauw verweven met zijn streven om leken te emanciperen en een besef van eigenwaarde op religieus en zedelijk terrein bij te brengen (125). Dit doel tracht hij te bereiken door het beoogde publiek historisch inzicht te verstrekken en te wijzen op onjuiste of ongenuanceerde eigentijdse opvattingen. Bij het ontwikkelen van een profane lekenethiek gaat Boendale uit van de gedachte dat zielenheil niet gekoppeld is aan levensstaat. Anders gezegd, volgens Boendale levert de geestelijke staat niet automatisch voordeel op voor het zielenheil boven de wereldlijke staat (128-130). De symbiose tussen wereldlijke ethiek en religieuze beleving die inherent is aan de middeleeuwschristelijke cultuur van de late Middeleeuwen, vormt het onderwerp van het laatste hoofdstuk, getiteld: ‘Werkende in Gods wijngaard. De Lekenspiegel en Jans teesteye als medium voor de religieuze vorming van de leek’. In dit artikel besteedt Kinable aandacht aan de complexe interactie tussen lekenethiek en religieuze vorming door te onderzoeken op welke manier Boendale zijn ethische lessen afstemt op de kerkelijke leer. Een analyse van zijn Godsbeeld en theologische visies laat zien dat Boendale ernaar streeft de traditionele geloofswaarheden toegankelijk te maken voor een lekenpubliek (144-145). Zo beperkt Boendale zich in zijn uitleg over het geloofsgeheim van de Drievuldigheid tot een opsomming van traditionele karakteristieken, toegesneden op het niveau van lekengelovigen en maakt hij duidelijk dat het onmogelijk is voor gewone stervelingen om Gods wezen te doorgronden: Niement en mach volweten/ Sine ghedane, noch sijn wesen (Lksp I, 2, v. 56-57). | |
[pagina 83]
| |
Een ander belangrijk inzicht is dat Boendale zijn lessen in religieuze vorming begeleidt met relativerende beschouwingen. In Jans teesteye (c. 39), bijvoorbeeld, maakt hij zijn publiek duidelijk dat God het simpele geloof van een theologisch ongeschoolde leek net zo hoog acht als dat van de geestelijkheid die weliswaar beter is onderlegd, maar in leefwijze vaak tekort schiet (147). Deze relativerende opmerkingen dragen bij aan het zelfbewustwordingsproces van het lekenpubliek. Maar de meeste aandacht besteedt Boendale aan de verankering van het geloofsleven in een breed religieus-historisch perspectief. Door een grootschalig panorama te schetsen waarin de geschiedenis van de mensheid zich voltrekt vanaf de schepping via Christus, de Kerk en het Laatste Oordeel tot het hiernamaals, maakt hij zijn lekenpubliek duidelijk dat het geloof deel uitmaakt van een lange heilshistorische ontwikkeling (148). Boendale wil de leek opvoeden ‘tot een individu dat vanuit een eigen moreel verantwoordelijkheidsbesef enerzijds en eigen daadkracht anderzijds in harmonie met God, de wereld en zichzelf tracht te leven’ (188). Het proefschrift van Kinable biedt zijn lezers een gedegen kennismaking met de historiserende benadering van het Boendale-onderzoek. De zes artikelen vormen een coherent geheel en dragen bij tot een beter inzicht in het maatschappelijke milieu, het beoogde publiek en de functie van de besproken teksten. Boendale komt naar voren als een geëngageerde auteur, een geschoolde leraar-dichter, die het genre van de didactische literatuur als medium gebruikt om zijn lekenpubliek op te voeden tot maatschappelijk bewuste en godvruchtige mensen binnen het middeleeuws christelijk normen- en waardenstelstel. Zijn twee moralistisch-didactische verhandelingen, Jans teesteye en de Lekenspiegel, propageren een lekenmoraal die past binnen de richtlijnen van de orthodox christelijke leer. Boendale levert op deze wijze een wezenlijke bijdrage aan het intellectualiserings- en emancipatieproces van de wereldlijke leek. Dit zijn kort samengevat de belangrijkste bevindingen uit de studie van Kinable. Om de discussie wat verder te voeren volgen hierna enkele kanttekeningen vanuit genderperspectief. Zowel in de Lekenspiegel als in Jans teesteye wordt namelijk ruim aandacht geschonken aan gedragscodes voor mannen en vrouwen. Welke tradities, verwachtingspatronen, normen en waarden ten aanzien van deze genderkwesties liggen ten grondslag aan de lekenmoraal die Boendale in zijn werken propageert? Een veel besproken passage in het Boendale-onderzoek is de opmerking van Boendale dat hij door zijn opdrachtgever Rogier van Leefdale op de vingers is getikt naar aanleiding van een andere tekst: want hi mi sulc stont heeft der af/ Berespt van dien dat ic hem gaf.Ga naar voetnoot6 Om welk werk het hier gaat wordt niet vermeld. Ongeveer drieduizend verzen later, in een hoofdstuk getiteld Vanden goeden wiven (Jans teesteye, c. 35), geeft Boendale te kennen dat hij door sommige mensen is bekritiseerd vanwege zijn vrouwvijandige uitspraken: Someghe liede berechten/ Ende blameren mijn dichten/ Daer ic segghe ofte scrive/ Vander broescheyt der wive/ ende wanen dat ic allene/ Die goede metten quaden mene. (Teesteye, v. 3088-3093). Voor onderzoekers ligt het verband tussen deze twee opmerkingen voor de hand: Rogier heeft Boendale berispt vanwege zijn vrouwonvriendelijke uitlatingen in de Lekenspiegel. Vervolgens is het maar een kleine stap naar de veronderstelling dat Agnes zich, via haar man Rogier, bij Boendale heeft beklaagd over zijn misogyne opvattingen in de Lekenspiegel, en dat deze zich daardoor geroepen voelde om in zijn nieuwste werk eerder gedane uitspraken te nuanceren aan de hand van een subtiel woordenspel.Ga naar voetnoot7 Een vergelijking tussen de vrouwopvatting die ten grondslag ligt aan de Lekenspiegel en die van Jans teesteye levert geen wezenlijk verschil op. In beide werken propageert Boendale het vigerende christelijke vrouwbeeld. Het vrouwelijke geslacht is van nature zwakker dan het mannelijke geslacht. Vandaar dat de duivel (via de slang) Eva en niet Adam heeft uitgezocht om zijn snode plannen ten uitvoer | |
[pagina 84]
| |
te brengen. Door een vrouw is de zonde in de wereld gekomen, maar het is ook door een vrouw, Maria, dat God zich weer met de zondige mensheid heeft verzoend (Lksp I, c. 22 en 23). Beide kanten van het vrouwbeeld, de vrouw als dochter van Eva, die zich laat leiden door haar ingeboren zwakke natuur en alle negatieve eigenschappen van de slechte vrouw belichaamt (onredelijk, onstandvastig, wellustig, twistziek), en de deugdzame vrouw die haar zondige aard heeft overwonnen en daardoor als verstandig, wijs, trouw, kuis en vredelievend wordt afgebeeld, komen in meer of mindere mate in de besproken werken aan bod.Ga naar voetnoot8 Het onderscheid dat Boendale maakt tussen enerzijds de biologische kenmerken van alle vrouwen (Hets waer/ alle vrouwen sijn wive/ Na die vorme van haren live, v. 3084-3085) en anderzijds de morele instelling van vrouwen, dat wil zeggen: de persoonlijke keuze van iedere vrouw om haar ingeboren natuur te overwinnen ten gunste van deugdzaam gedrag (Maer alle wive sijn vrouwen niet/ Na die seden diemen aen hem siet, v. 3086-3087), vormt een bekend gegeven in middeleeuwse opvattingen over de vrouw.Ga naar voetnoot9 Boendale beroept zich dan ook op het gezag van illustere, geleerde voorgangers: Die goede oude vroede/ Die al wisten tquade ende tgoede (v. 3106 e.v). Opvallend is ook dat opvattingen over man-vrouw relaties veelvuldig aan de orde komen in andere contemporaine, moralistisch-didactische werken, zoals de Dietsche doctrinale, Melibeus, en Het boek van Sidrac.Ga naar voetnoot10 In dit licht bezien, lijkt het aannemelijker om Boendales verwijt aan het adres van zijn critici te verklaren tegen de achtergrond van een bestaande actuele discussie waarin zowel vrouwvijandige als vrouwvriendelijke denkbeelden met elkaar concurreren, dan als een spijtbetuiging aan het adres van zijn opdrachtgeefster. Dat hij zo nadrukkelijk op deze kwestie ingaat, geeft aan hoe belangrijk hij het vond om zijn lekenpubliek goed te informeren over een actueel onderwerp en dat hij geen ruimte wilde laten voor mogelijke misverstanden. In zijn analyse van het beoogde publiek van Boendale, komt Kinable tot de conclusie dat de Antwerpse auteur schrijft voor een gemêleerde doelgroep van leken, de maatschappelijke bovenlagen van stad en hof. Opvallend is echter dat Boendale bij de bespreking van gendervraagstukken het woord nooit rechtstreeks tot de vrouw richt, maar steevast tot de man. Ik volsta met een voorbeeld uit de Lekenspiegel: Uwes selves wijf suldi meest minnen
Ende ghene andre bekinnen;
Endie die so eert, lude ende stille,
Op datsi is van goeden wille;
Mar is si quaet van naturen
Ende wil si daer dan in dueren,
So verret u dan van haer, dats mijn raet (Lksp, III, 3, v. 1109-1115)
Een analyse van de aanspreekvormen in het derde boek van de Lekenspiegel dat gewijd is aan allerhande zedenkundige lessen, brengt aan het licht dat Boendale zijn instructies en raadgevingen heeft opgesteld met het oog op een mannelijk publiek.Ga naar voetnoot11 Met andere woorden, Boendales ‘lekenpubliek’ bestaat niet, zoals de genderneutrale term suggereert, uit mannen en vrouwen, maar verwijst alleen naar het mannelijk deel van het middeleeuwse publiek. Hoe valt deze eenzijdige adressering te verklaren? Waarom richt Boendale zijn lessen over de huwelijksmoraal tot mannen en niet tot vrouwen? Een mogelijke verklaring biedt de middeleeuwse opvatting over vrouwen en hun positie binnen de man-vrouw verhouding. Boendale toont zich een uitgesproken voorstander van de huwelijkse staat. | |
[pagina 85]
| |
In het eerste boek van zijn Lekenspiegel (c. 25: Van maghedoeme ende van huwelijc) houdt hij zijn publiek voor dat er voorstanders zijn van beide levensstaten, maar laat hij duidelijk blijken dat het huwelijk zijn voorkeur geniet. In zijn ogen heeft ook God de huwelijkse staat verkozen boven het maagddom (v. 37-45). Het huwelijk is door God ingesteld om nageslacht te verwekken, dat na een deugdzaam leven op aarde de lege plaatsen in de hemelkoren zal herbezetten die ten gevolge van de gevallen engelen waren vrijgekomen (v. 7-12; vgl. ook 24-36). Doordat de man reeds bij de schepping door God is begenadigd met wijsheid, dapperheid en kracht, is hij van nature heer en meester over de vrouw. Hij is verantwoordelijk voor haar lichamelijk en geestelijk welzijn. De vrouw behoort dag en nacht klaar te staan voor haar man en hem trouw te dienen; in deze man-vrouw relatie dient de man het initiatief te nemen, ook op seksueel gebied (Lksp, III, 9; Jans teesteye, v. 2775-2835). Zowel in de Lekenspiegel als in Jans teesteye presenteert Boendale, zoals gezegd, een vrouwbeeld dat gekenmerkt wordt door het onderscheid tussen goede, deugdzame vrouwen en slechte, zondige ‘wiven’. Door haar ingeboren wispelturige aard, goedgelovigheid en onwetendheid is de getuigenis van een vrouw waardeloos. De wet staat het daarom niet toe dat zij zich als voogd opwerpt. Evenmin is ze geschikt voor een functie als prelaat, ridder of priester (Jans teesteye, v. 2638-2665). De goede vrouw daarentegen, die met succes haar eigen natuur weet te bedwingen, verdient meer lof dan een man, die in z'n eentje een stenen kasteel weet te veroveren (Teesteye, v. 3012-3029). Wie met een dergelijke vrouw is getrouwd moet haar koesteren en eren vanwege haar deugdzaamheid en haar wijsheid (Lksp III, 9, v. 35-41). Een goede echtgenote is in alle opzichten de steun en toeverlaat van haar man (Lksp III, 9, v. 129-135; Teesteye, v. 3044-3069). Bovenstaande ideeën en opvattingen over man-vrouw relaties die door Boendale worden verwoord, maken deel uit van het normen- en waardenstelsel dat de Antwerpse dichter zijn herenpubliek voorhoudt. Mannen zijn geboren heersers; vrouwen zijn van nature zwakke, zondige wezens die door mannen begeleid en onderwezen moeten worden om hun zielenheil veilig te stellen. Zoals de mannelijke dichter zich opwerpt als leraar en zedenmeester van het beoogde lekenpubliek, zo vervult de echtgenoot op zijn beurt de rol van leraar en zedenmeester ten opzichte van zijn vrouw. Deze traditionele middeleeuwse rolverdeling verklaart waarom Boendale zijn lessen over de huwelijksmoraal richt tot mannen: zij zijn immers verantwoordelijk voor het gedrag van hun vrouwen. Bij hen rust de taak om hun vrouwen op te voeden en aan te sporen tot deugdzaam gedrag. Kinables conclusie dat Boendale met zijn oeuvre een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de intellectualisering en emancipatie van het lekenpubliek krijgt vanuit genderperspectief extra reliëf. Het is duidelijk dat de gedragsregels die Boendale voor zijn lekenpubliek opstelt, niet gender-neutraal zijn. Het mannelijke perspectief van de teksten weerspiegelt de eenzijdige invalshoek die inherent is aan de man-vrouw ideologie die Boendale zijn lekenpubliek voorhoudt. Boendales lekenethiek blijkt mannelijk georiënteerd; zijn bijdrage aan de bewustwording van het lekenpubliek gaat automatisch gepaard met het propageren van een gedragscode waarin de tweederangspositie van de vrouw ten opzichte van de man als een natuurlijke norm wordt gepresenteerd. Het publiek ziet de man-vrouw ideologie door de ogen van de mannelijke dichter en wordt aangemoedigd zich met hem te identificeren. Het publiek deelt zijn afschuw voor de slechte vrouw en zijn lofprijzingen voor de goede vrouw. Met andere woorden, de gedragscodes voor mannen en vrouwen die door Boendale worden gepropageerd zijn onlosmakelijk verbonden met het beeldvormingsproces dat zich in die tijd voltrekt en waarbij literatuur als medium wordt gebruikt om de normen en waarden te verbreiden en te bevestigen. Dat deze mannen- en vrouwenmoraal een wezenlijk onderdeel vormt van de intellectualisering en emancipatie van het lekenpubliek stemt tot nadenken.
Adres van de auteur: Opleiding Nederlands uu, Trans 10, nl-3512 jk Utrecht |
|