Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |
In een boek zo volgeladen, mist men een, twee thema's niet?
| |
[pagina 195]
| |
enigszins egocentrisch gerichte, ethiek die we terugvinden in de wijsheidsboeken en in klassieke teksten als de Dicta Catonis. Toch zijn daar zeker aanknopingspunten voor te vinden, bijvoorbeeld in het werk van J. Reynaert.Ga naar voetnoot1 Consequenties van deze beperking zijn, dat de Latijnse traditie als geheel tamelijk schimmig blijft en dat het onmogelijk is de processen van verchristelijking in de middeleeuws Latijnse traditie te vergelijken met die in het Middelnederlands op basis van dit boek alleen. De verschillen tussen de klassieke en de middeleeuwse Dicta Catonis liggen voor een deel in de tekst (die is her en der gewijzigd) en verder in het toegevoegde commentaar. Om rekening te houden met deze verschillen heeft Van Buuren de Middelnederlandse tekst niet vergeleken met de klassieke tekst van de Dicta Catonis, maar heeft hij de werktekst gebruikt van Orbáns editie van de Auctores octo, waarvan Cato er een is. In de inleiding motiveert Van Buuren dit. Zijn opmerkingen maken nieuwsgierig naar die Auctores octo, maar het is begrijpelijk dat hij zich hier beperkt. Het is te hopen dat Orbáns editie niet te lang op zich zal laten wachten. Wat betreft de Middelnederlandse traditie besteedt Van Buuren kort aandacht aan de twaalf bronnen, waarvan wordt aangenomen (maar zeker is het niet) dat ze ondanks hun verschillen dezelfde Middelnederlandse vertaling representeren. In de Bijlage is per bron meer informatie te vinden. Verder introduceert hij kort drie andere Middelnederlandse teksten die dicta of Catoniana bevatten: Der leken spieghel, Die dietsche doctrinale en de Spyeghel der ionghers. Vervolgens gaat hij in op de functie van de Middelnederlandse Dicta Catonis-vertaling, vooral vanuit de Enaamse codex. Op basis van de proloog van de Cato in dit handschrift en op basis van de aard van de andere teksten die daarin zijn overgeleverd, oppert hij de mogelijkheid, dat het boek in het onderwijs gebruikt is. Wat mij zeer trof in deze bespreking, is dat Van Buuren uitsluitend inhoudelijke overwegingen betrekt in zijn analyse. Het boek als object blijft buiten beeld. Toch is de Enaamse codex een opmerkelijk boek. Het is groot voor een ‘tweekolommer’ en ook het schrift is groter dan gemiddeld. Is het dan niet voorstelbaar, dat het een schoolboek betreft, dat op een lezenaar staat met de leraar en de leerlingen er voor? Dat zou meteen de schijnbare discrepantie verklaren tussen het luxe uiterlijk en de tamelijk slordige tekst. In het verlengde van deze gedachte zou gesteld kunnen worden, dat de teksten in dit boek dus bedoeld waren voor het leren lezen en dat de meest waarschijnlijke plek waar het gefunctioneerd heeft, de kloosterschool van Ename zelf is.Ga naar voetnoot2 Naar mijn mening is het noodzakelijk dit soort codicologische overwegingen te betrekken bij het bepalen van de functie van (teksten in) handschriften. Deze opmerking betreft overigens niet alleen dit boek van Van Buuren maar het medioneerlandistisch onderzoek als geheel. Vervolgens gaat Van Buuren nader in op Den duytschen Cathoen, de bron die hij uitgeeft. Hij bespreekt het boekje, de drukker, de inhoud, de bewerking en het publiek. In aansluiting op de opmerkingen hierboven over ‘Ename’ kan opgemerkt worden, dat het de moeite waard zou zijn eens alle eenkaterndrukken, zoals Den duytschen Cathoen er een is, als één corpus te onderzoeken. M.i. zou daar veel informatie uitkomen over de gebruikssituatie van dit soort kleine boekjes, die onzichtbaar blijft als men alleen afzonderlijke teksten bestudeert. Maar dit voert hier te ver. Van Buuren geeft de meeste aandacht aan de inhoud. Beschreven wordt welke Latijnse dicta in Den duytschen Cathoen voorkomen en in welke volgorde. Omdat het aantal overgenomen dicta per boek afneemtGa naar voetnoot3 en de volgorde in het Nederlands afwijkt van die in het Latijn, vergelijkt Van Buuren bovendien het derde boek van de Dicta Catonis met de hele Middelnederlandse overlevering. Hij lijkt hierin een patroon te ontwaren (vgl. p. 30), maar het is mij niet geheel duidelijk wat hij betoogt, waarschijnlijk omdat hij zich beperkt tot het signaleren van verschijnselen zonder daar duidelijk (mogelijke) verklaringen aan te koppelen. Dit is overigens de enige plaats in het boek waar mij de argumentatie niet duidelijk was. | |
[pagina 196]
| |
De paragraaf over de bewerking is uiterst kort. Er worden een aantal aspecten van ‘mediëvalisering’ aangestipt en enkele afwijkingen van het Latijn. Ook hier had ik graag meer informatie gehad, op de eerste plaats over de overeenkomsten en/of verschillen tussen de mediëvalisering in de middeleeuws Latijnse traditie en die in het Middelnederlands (zie boven) en op de tweede plaats over de achtergrond en de uitwerking van thema's als ‘eer-schande’ of ‘wijsheid-dwaasheid’ die Van Buuren opmerkelijk aanwezig noemt in Den duytschen Cathoen. De kritische tekst met aantekeningen geeft de tekst per dictum. Direct na de Middelnederlandse tekst volgen de corresponderende Latijnse regels (met letterlijke vertaling) en daarna aantekeningen. Die aantekeningen betreffen diverse aspecten: - onduidelijke plaatsen in het Middelnederlands worden besproken, de woordverklaring wordt zo nodig van verantwoording voorzien en alternatieve interpretaties worden tegen elkaar afgewogen - bezien wordt hoe de Middelnederlandse tekst zich verhoudt tot het Latijn. De afwijkingen worden aangewezen, aangegeven wordt welke Latijnse woorden bepaalde frasen in het Middelnederlands zouden kunnen hebben opgeroepen en herhaaldelijk wordt betoogd dat het middeleeuwse commentaar bij de Dicta de Middelnederlandse tekst beïnvloed zou kunnen hebben - de Middelnederlandse vertaling in Den duytschen Cathoen wordt vergeleken met andere Middelnederlandse vertalingen/bewerkingen van hetzelfde dictum - zo nodig worden standpunten van eerdere onderzoekers kritisch besproken. Deze besprekingen per dictum bevatten fascinerend materiaal. Het enige lichtelijk onaangename er aan is, dat het materiaal in sommige besprekingen wat disparaat is, omdat diverse, niet samenhangende onderwerpen moeten worden besproken. Het lijkt mij, dat de lezer dat maar voor lief moet nemen, want als de presentatie was uitgesplitst naar de diverse thema's zou het geheel vrijwel zeker minder overzichtelijk zijn geweest. Wat ik echter betreur, is dat Van Buuren niet in de inleiding of in een nawoord enkele grote lijnen heeft getrokken met behulp van al deze detailobservaties. Zo had ik graag iets algemeens gelezen over de vertaaltechniek. Van Buuren maakt regelmatig duidelijk, dat een deel van de Latijnse tekst als ‘kristallisatiepunt’ heeft gediend voor de Middelnederlandse bewerking. Vaak geeft hij daarbij ook een betekenisverschuiving aan, die hij inhoudelijk motiveert. Maar in hoeverre heeft ook de gekozen vorm (vier paarsgewijs rijmende regels) tot betekenisverschuiving geleid? Er zijn immers steeds vier rijmwoorden nodig en omdat het aantal regels ten opzichte van het Latijn verdubbelt, is enige ‘redundantie’ in het Middelnederlands onvermijdelijk. Is er daarom van (een bepaald type) stoplappen sprake of niet; is er een patroon in de momenten dat het commentaar in de Middelnederlandse bewerking doorklinkt; en is dat laatste altijd inhoudelijk of soms ook vanuit formele gegevens verklaarbaar? Daarop aansluitend zou het plezierig zijn geweest als er iets algemeens was gezegd over het karakter van de Middelnederlandse teksten die ter vergelijking in de beschouwing worden betrokken. Klopt het dat Jan van Boendale meestal inhoudelijk tamelijk precies vertaalt, maar dat over het algemeen wat omslachtiger doet (hoewel hij soms ook prachtig beknopt uit de hoek kan komen); dat Die dietsche doctrinale de meest precies vertalende tekst is en dat de Spyeghel der ionghers zich de meeste vrijheid permitteert? Het zijn indrukken die bij mij gerezen zijn, maar controle ervan zou inhouden dat het werk van Van Buuren voor een deel overgedaan moet worden. En tenslotte: de detailbeschouwingen bevatten veel materiaal over de verschillen in strekking tussen het Latijn en het Middelnederlands. Ook die suggereren duidelijke patronen. Weliswaar wordt daar in de inleiding iets over gezegd, maar er is hierboven al aangegeven, dat dat wel heel beknopt gebeurt. Bij de diplomatische edities in de bijlage mis ik niets. Ik hoop wel dat de electronische versies ervan allemaal bewaard zijn gebleven en dat die in de toekomst ooit algemeen beschikbaar zullen zijn. De eerste reden daarvoor is, dat het dan mogelijk wordt om de onderlinge afhankelijkheid van de bronnen te bepalen met behulp van computerprogramma's voor stemmatologie. Juist omdat het bij de Middelnederlandse Cato-traditie om zo'n complexe overlevering gaat, zal een dergelijke excercitie ons veel leren, zowel over de verhoudingen tussen deze bronnen als over de beperkingen van der- | |
[pagina 197]
| |
gelijke programma's. Bovendien is een tekst als deze minstens zo interessant als collectie van losse spreuken dan als geheel. En zoeken naar een losse spreuk gaat electronisch nu eenmaal aanzienlijk eenvoudiger dan op papier. Maar dit is meer een kwestie van ontsluitingsbeleid dan van het werk van een tekstbezorger. Een opmerking tenslotte over de registers. Die passen goed bij het boek. De Middelnederlandse Cato-traditie wordt voortreffelijk ontsloten, het register op andere personen en zaken is uiterst beknopt. En zo zal iemand die geïnteresseerd is in de Middelnederlandse Rose of Floris ende Blancefloer er waarschijnlijk niet achter komen, dat er op resp. p. 49-50 en p. 107-108 belangwekkende opmerkingen over die teksten staan. Van de andere kant: zou zo iemand op de gedachte komen het register van dit boek te raadplegen? En dat brengt me bij de afsluitende kwestie: hoe redelijk is het te verwachten dat de bezorger van een editie van een tekst vragen van het bovenstaande type beantwoordt? Aan de ene kant is het onredelijk. Zoals Van Buuren zelf zegt: ‘Alles in dit boek draait om de Dicta Catonis en de Middelnederlandse vertaling daarvan.’ (p. 207) Dat is een legitieme beperking en over dat onderwerp krijgt de lezer veel betrouwbare informatie. Toch lijkt me dat niet het hele verhaal. Van Buuren vervolgt: ‘Naar het overige zal de lezer nauwelijks uitzien.’ Dat nu, lijkt mij onjuist of slechts ten dele waar. De Middelnederlandse Cato-vertaling zal immers voor de meeste lezers geen literaire tekst zijn, die zij louter om de inhoud daarvan willen lezen. De meeste lezers zullen de tekst benaderen als een document dat getuigt van een bepaalde mentaliteit, als een onderdeel van een proces van vernacularisatie etc.; in elk geval als onderdeel van een ruimere vraagstelling. Het lijkt mij, dat Van Buuren zijn boek toch sterk gemodelleerd heeft naar de ‘klassieke’ uitgave van een Middelnederlands literair werk en zich iets te weinig heeft afgevraagd hoe een tekst van het type ‘Cato-vertaling’ het best ontsloten zou kunnen worden, gezien de te verwachten invalshoek (en) van de potentiële lezers. Bij deze overwegingen rond het te verwachten gebruik komt bovendien nog een ‘economisch’ aspect. Zoals ik al aangaf wekte Van Buurens materiaal bij mij bepaalde ideeën. Toetsing daarvan zou echter impliceren dat ik (of een ander) zich het materiaal even goed eigen zou dienen te maken als Van Buuren toch al moest doen om deze editie te kunnen maken. Had hij ons dan niet wat meer kunnen laten profiteren van de kennis die zijn inspanningen hem hebben opgeleverd? Misschien wil hij dat alsnog wel doen. Hij zal tenminste één, zeer aandachtige lezer hebben. Maar ook als dat niet gebeurt, biedt Van Buurens zorgvuldige, heldere en rijke boek een goede toegang tot een fascinerende Nederlandse tekst voor de jeugd, eeuwen ouder dan Van Alphens Kleine Gedigten voor Kinderen.
Adres van de auteur: Hertstraat 39, nl-6531 km Nijmegen |
|