Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |||||||||||
Een reis zonder wederkeer
| |||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||
genoemde Canonici was verworven. De door Priebsch genoemde foliëring met inkt, aan de voet van de bladzijde, zou ook uit de tijd van Soranzo dateren. Eerder was het convoluut eigendom van de Venetiaanse edelman, staatsman en geleerde Bernardo Trevisan (1652-1720), die bij zijn dood een kleine 700 handschriften naliet aan zijn broer Francesco. Een wezenlijk deel daarvan kwam na diens overlijden in het bezit van Soranzo, waaronder het Oxfordse handschrift Can. misc. 278. In dit artikel wil ik nader ingaan op de inhoud van het notitieschrift voorin de Oxfordse codex en op de vraag hoe de daarin bijeengebrachte verzameling boekjes in Venetië is terechtgekomen en daar is achtergebleven, en welke rol Jan van Hersvelt daarbij gespeeld kan hebben, die op f. 112v als bezitter van het middelste van de drie handschriften genoemd wordt.Ga naar voetnoot2 In bijlage I worden de vier delen van Can. misc. 278 kort beschreven. In bijlage II volgt dan nog een diplomatische uitgave van de teksten uit het schriftje. | |||||||||||
2 Business and devotion: het notitieschrift voorin de bandHet katern voorin de band van Can. misc. 278 bestaat uit acht dubbelbladen papier. Op de eerste twee pagina's wordt de weg beschreven van Brugge naar Venetië door Duitsland (f. 2r-v), op de daaropvolgende pagina de route van Venetië naar Rome (f. 3r). In de bovenmarge van alle drie de bladzijden staat de dagtekening ‘Brugge, 1468’, met op de tweede en derde pagina de toevoeging Agapiti, dat wil zeggen ‘op de naamsdag van Sint-Agapitus’; dit is 18 augustus. Opmerkelijk is dat deze heilige ook in de Latijnse Cisioianus op f. 95, aan het eind van het eerste handschrift, vermeld wordt. Onder elk van de routebeschrijvingen is met grote cijfers het jaartal 1468 nog eens herhaald. | |||||||||||
De weg van Brugge naar VenetiëBij de route van Brugge naar Venetië door Duitsland wordt van plaats tot plaats de afstand in mijlen opgegeven. Ik heb de beschreven weg vergeleken met het traject Brugge-Venetië in de zogenaamde Brugse wegwijzer van 1380-1400, overgeleverd in het kolossale Mercatellis-handschrift uit de Gentse Universiteitsbibliotheek.Ga naar voetnoot3 Hierin zijn ‘negentwintig itineraria uitgestippeld met afstandsbepaling naar de voornaamste havens, handelssteden en bedevaartoorden in Europa, in Noord-Afrika en in het Nabije Oosten’.Ga naar voetnoot4 Wat het eerste deel van de route betreft, van Brugge tot Mainz, worden in de | |||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||
Brugse wegwijzer grosso modo dezelfde plaatsen aangedaan als in het notitieschrift. Ook het aantal opgegeven mijlen stemt redelijk overeen. Vanaf Mainz tot Innsbruck wordt in het Gentse handschrift echter een meer oostelijke route gevolgd, die via Augsburg loopt, en ook na het oversteken van de Brennerpas zijn verschillen aan te wijzen. De twee teksten houden duidelijk geen rechtstreeks verband met elkaar. Dat de in het notitieschriftje beschreven route van Mainz via Speyer, Ulm, Kempten tot aan de splitsing Rome-Venetië bij Nassereith niet ongebruikelijk is, blijkt uit de tocht die de Mechelse secretaris Jan de Leeuw in de winter van 1450-1451 naar het Vaticaan ondernam en nadien, met vermelding van de afgelegde etappen, declareerde.Ga naar voetnoot5 Op de terugweg over de Finstermünzpas blijkt De Leeuw vanaf Nassereith tot Aken in omgekeerde richting dezelfde route afgelegd te hebben die in de Oxfordse routebeschrijving gevolgd wordt: in De Leeuws rekening worden vrijwel dezelfde plaatsnamen opgesomd. De Mechelse secretaris arriveert op 27 februari 1451 in Nassereith en bereikt op 9 maart Aken. Hij doet over dit gedeelte van de terugreis dus tien dagen, waarbij de afstand Mainz-Keulen per boot wordt afgelegd. De Oxfordse routebeschrijving komt voor hetzelfde traject op een totaal van 80 mijlen, wat een gemiddelde van acht mijlen per dag oplevert. Dit staat gelijk aan de afstandsbepaling van Brugge naar Gent, die ongeveer zestig kilometer bedraagt. Blijkbaar is gerekend in Duitse of geografische mijlen, waarbij één mijl gelijkstaat aan 7,4 kilometer. Tot Holenstein, waar men volgens de routebeschrijving in de Dolomieten komt, zijn vanuit Brugge 149 mijlen afgelegd, wat bij dezelfde snelheid zo'n 19 dagen reizen betekent. Daarna arriveert men int walsche land, dat wil zeggen in Romaans gebied, te veneghen wart. In de Brugse wegwijzer begint van daaraf een nieuwe reeks etappes met de mededeling Hic incipiunt miliaria Longobardica. Er wordt met andere woorden overgegaan op Waalse of Italiaanse mijlen. Deze bedragen 1,7 kilometer. De laatste etappe van Mestre naar Venetië, over water, komt daarmee op 17 kilometer. | |||||||||||
Venetië-Rome en vice versaDe routebeschrijving van Venetië naar Rome op f. 3r bevat alleen plaatsnamen. Die lijken te zijn opgeschreven in het plaatselijke dialect. Vanaf Venetië voert de weg eerst langs de kust van de Adriatische Zee. Chioggia wordt aangedaan, daarna - waarschijnlijk via een omweg langs de Po-deltaGa naar voetnoot6 - Ravenna, Cesenatico en Rimini. Vanaf Rimini gaat het schuin landinwaarts naar Rome. Waarschijnlijk wordt via Arezzo gereisd. Na Castelnuovo, gelegen boven Rome, wordt direct Civita Castellana genoemd, een stad eveneens ten noorden van Rome. We zijn met andere woorden alweer op de terugweg naar Venetië. Voor de terugreis wordt een andere weg gevolgd. De eerste plaats die na Civita Castellana vermeld wordt, is Otricoli, dat op de landkaart rechts daarvan ligt. De route loopt verder noordwaarts, via steden als Terni, Spo- | |||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||
leto en Foligno. Vanaf Cagli gaat het via Fossombrone naar Fano aan de Adriatische Zee. De plaats Pesaro - tussen Fano en Rimini - wordt als laatste genoemd. Van daaraf zal de reeds beschreven route Venetië-Rimini in omgekeerde richting gevolgd zijn.
Het lag blijkbaar van meet af aan in de bedoeling naar de Dogenstad terug te keren. Mogelijk was de reis naar Rome een onderbreking van een grotere onderneming: een pelgrimage naar het Heilige Land, om officieel toestemming van de Paus te krijgen tot het maken van een bedevaart, wat een gebruikelijke gang van zaken schijnt te zijn geweest.Ga naar voetnoot7 Blijft vreemd waarom dan op de heenweg eerst Venetië is aangedaan en geen andere, kortere route gevolgd is, die rechtstreeks naar de Eeuwige Stad leidde. Een ander gegeven dat hiermee in tegenspraak is, betreft de dagtekening van de tekst op f. 5br: ‘geschreven te Jaffa op 9 augustus 1470’. Indien de Bruggeling in augustus 1468 naar Venetië is gegaan met de bedoeling een pelgrimstocht naar Palestina te maken, zal hij waarschijnlijk nog datzelfde jaar in Venetië scheep zijn gegaan. De ‘omweg’ naar Rome diende een ander doel, namelijk een handelsmissie te volbrengen. Alvorens hierop nader in te gaan, wil ik aandacht besteden aan wat Priebsch omschrijft als ‘Notizen über das hl. Land’. Ze beslaan, zoals gezegd, slechts één folium (f. 5b), en de gegeven informatie betreft alleen Nazareth. Deze plaats lag op de route van Damascus, Beiroet of Akko door Samaria naar Jeruzalem. | |||||||||||
Jaffa en NazarethIn Venetië lieten de pelgrims naar het Heilige Land zich inschepen voor een reis naar Jaffa. Hier moesten de nodige formaliteiten worden verricht alvorens men naar Jeruzalem verder kon trekken.Ga naar voetnoot8 Het kan goed zijn dat de Brugse zakenman het verplichte oponthoud voor de kust van Jaffa heeft gebruikt om aan een vademecum voor de pelgrim te beginnen. Bovenaan op de rectozijde van f. 5b staat de dagtekening Ihesus anno 1470 inden 9 augusto ghescreuen te Iaffa te onzer zielen salicheyt. Wat volgt is de aanzet tot een voor derden bestemde beschrijving van die heyleghe steden die men siet ... bynen Ierusalem ende daer omtrent, met opgave van de aflaten die men bij een bezoek aan de Heilige Plaatsen kon verdienen: een kruisje duidt een volledige aflaat van zonden aan, het cijfer 7 een aflaat van zeven jaar, zeven karenen en veertig dagen.Ga naar voetnoot9 Tot een beschrijving van de Heilige Plaatsen in Jeruzalem en omgeving is het echter nooit gekomen. De Bruggeling is niet verder gekomen dan een beschrijving van gewijde plaatsen in het dorpje Nazareth, waarlangs de pelgrim trekt die via Akko reist. Naar deze laatste plaats, zo luidt de tekst, kwam degene die dit ouer bracht ende bescreft. De informatie die volgt is blijkbaar uit tweede hand. Nazareth blijkt een dagreis | |||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||
van Akko verwijderd te zijn. Belangrijkste pelgrimsplaats is natuurlijk de grot van de Annunciatie, waarover uitvoerig bericht wordt. Er wordt naar een vroegere situatie verwezen: (in Nazareth) daer waren erst In een tempel 5 trappen neder gaende, waarna op de onvoltooid tegenwoordige tijd wordt overgegaan: daer staen 2 stenen pillaren... Om welke oude tempel gaat het hier?
Op de plaats waar men meende dat de engel Gabriël aan Maria de Blijde Boodschap had verkondigd, werd mogelijk al in de derde eeuw een kerk gebouwd. Een tweede kerk zou ten tijde van keizerin Helena reeds hebben bestaan en volgens de overlevering ook door haar zijn gesticht. Zij werd tijdens de regeerperiode van Constantijn verder uitgebreid. De Byzantijnse kerk was ten tijde van de Eerste kruistocht (1096-1099) verwoest. Zij werd begin twaalfde eeuw door de kruisvaarders weer opgericht, later uitgebreid en - na de aardbeving in 1170 - herbouwd. Op 4 juni 1187 werden de kruisvaarders door Saladin verslagen en werd Nazareth door de moslims ingenomen. In april 1263 werd de Verkondigingskerk van de kruisvaarders gesloopt op last van sultan Baibars, die een leger naar Nazareth had gestuurd om er alle christelijke bouwwerken met de grond gelijk te maken en de christenen die er woonden om zeep te helpen. Onder de ruïnes van de Kruisvaarderskerk was in de vijftiende eeuw blijkbaar nog wel de Grot van de Annunciatie te bezoeken: de anonieme bron van de Brugse tekst spreekt van vijf treden die neerwaarts leiden naar een ruimte. Daarin staan 2 stenen pillaren grau wit zwart gheminghelt. Bij de ene zou de aartsengel Gabriël hebben gestaan, bij de andere Maria, toen zij ‘de Heilige Geest in haar gezegende lichaam ontving’; op deze plaats is, blijkens het kruisje in de tekst, volledige aflaat van zonden te verwerven. Verder wordt vermeld dat dit heiligdom klein is en geheel van steen; bouen opwart bevinden zich 2 roende gaten, waardoor de engel kwam en weer verdween, en Maria zou in deze ruimte dagelijks gebeden hebben. Het schijnt, zo vervolgt de tekst, dat boven dit heiligdom een grote kerk heeft gestaan, die verwoest werd. Nu leidde in de Kruisvaarderskerk één hoofdingang naar de lager gelegen Annunciatiegrot. De Griekse monnik Johannes Phocas, die in 1177 Nazareth bezocht, geeft daarvan de volgende beschrijving (in Engelse vertaling): (...) Entering the opening of the cave you descend a few steps and then you see the ancient dwelling of Joseph, in which after returning from the Spring the Virgin, as I have said, received the good tidings from the Archangel. So in this place the good tidings were uttered where a black stone cross is fixed on white marble beneath the altar.Ga naar voetnoot10 Een kleine foto op p. 102 van Christopher Hollis en Roland Brownrigg, Heilige Stätten im Heiligen Land. Jüdische, christliche und islamische Baudenkmäler im Heiligen Land (Hamburg, 1969) toont vijf treden die uitkomen bij de mozaïeken vloer uit de Byzantijnse periode. Uit een beschrijving van de Dominicaanse monnik Ricoldus de Monte Crucis uit | |||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||
1294, drie jaar na de val van Akko, blijkt dat de Grot van de Annunciatie nog steeds intact is. Over het interieur daarvan schrijft hij: Est autem ibi altare domine in loco, ubi orabat domina, quando missus est Gabriel angelus ad eam, et altare archangeli Michaelis, ubi stetit Gabriel adnuncians.Ga naar voetnoot11 Twee ‘pilaren’ die de plaats aanduiden waar de aartsengel en Maria zich bevonden, zijn blijkens Wasser eveneens bekend uit het Kleef-Gelders pelgrimsgeschrift van 1473.Ga naar voetnoot12 Ludolf von Sudheim, die in de veertiende eeuw het Heilige Land bezocht, deelt in zijn reisverslag over Nazareth het volgende mee: Jn desser is ghebuwet ene schone kerke; dar by dem chore is eyne capelle, dar godes bodeschop gheworuen ward, dar Maria vnsen heren entfing. Jn der cappellen steyt ene cleyne zule, dar de engel stund, do he Ihesum bodesschoppede; vnde zyne figure is in der sulen alze in eyn ingheseghel drucket.Ga naar voetnoot13 In de beschrijving van Von Sudheim wordt slechts over één cleyne zule gesproken, waarin blijkbaar een soort contra-reliëfindruk van de engel is aangebracht. Bij Gabriel Müffel (1465) is eveneens sprake van één zuil, en wel de pillaer die volgens de Brugse tekst Maria bewande (...) met bede haer harmen wan verwartteyt doe die Inghel tot haer quam: In Nazaret, eine grotte, darinne ist die seule, di do unnser frawe umfing, da sie erschract von dem grus ires ertzengels, daneben ist ein stein, do unnser fraw alle zeit stunt an irem gepette.Ga naar voetnoot14 En wat te denken van de twee ronde gaten die bouen opwart staen? Een aanwijzing van hun aanwezigheid levert de observatie van Folda ten aanzien van de vrijgebleven bovenkant van de Annunciatiegrot: Finally, the top of the grotto aedicule (...) is formed of rough stone, still in its natural state, with two small apertures of uncertain use. Bagatti reports, in addition, only that there was a rocky pavement here in the medieval period and that this open area was made accessible by the little stairway on the west side (...)Ga naar voetnoot15 De Grot van de Annunciatie was de voornaamste bedevaartplaats binnen Nazareth.Ga naar voetnoot16 Verder kon de pelgrim volgens de Brugse tekst een bezoek brengen aan de put waar Maria gewoon was haar handen te wassen en Jezus voor zijn moeder water placht te halen. Wat Hij daar in de buurt nog meer deed, komen we niet te weten. De laatste zin uit het notitieschrift breekt onderaan op de versozijde van f. 5b abrupt af. Nadat | |||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||
slechts twee bladzijden waren volgeschreven, werd de pen neergelegd. Er zijn dan nog elf folia (f. 6-16) onbeschreven. Is de Bruggeling vanuit Jaffa onverrichter zake naar Venetië teruggekeerd, of heeft hij om andere redenen zijn schrijfwerk gestaakt? We treffen het schriftje in de zeventiende eeuw weer aan in de Dogenstad, waar het is meegebonden met een set van drie handschriften die eveneens uit Brugge afkomstig zijn. | |||||||||||
3 De Brugse verzameling in VenetiëDe twee routebeschrijvingen die op 18 augustus 1468 in het schriftje zijn opgetekend, eindigen beide in Venetië. De onvoltooid gebleven notities over het Heilige Land zijn in 1470 geschreven in Jaffa; de pelgrimsgalei vertrok daarheen vanuit Venetië en men keerde daar nadien gewoonlijk ook terug. De Dogenstad speelt ook in de verdere geschiedenis van de drie boekjes en het daaraan toegevoegde notitieschriftje een rol, al hoeven die niet, zoals uit het vervolg zal blijken, van meet af aan een eenheid gevormd te hebben. Ik ga kort in op wat Mertens over deze Venetiaanse periode in zijn beschrijving van de Oxfordse codex meedeelt.Ga naar voetnoot17 | |||||||||||
TrevisanVoorin de codex is een blaadje meegebonden, dat ten tijde van Soranzo (zie hierna) als folium 1 genummerd werd. Op de rectozijde staat een korte inhoudsopgave: de titels van de drie handschriften zijn er door verschillende handen neergezet. De bovenste titel luidt: Wapen Martin e Theutonico/In Latinum translatus/A Ioanne Bukelare/Presbytero. Zij verwijst naar het eerste handschrift (f. 17-96). De twee volgende titels dateren uit de tijd van Soranzo. Men zou denken dat het blaadje alleen bij het eerste handschrift hoorde, ook al omdat vermoedelijk de hand van de bovenste titel op de eerste bladzijde van het tweede handschrift (f. 97-127) de titel Catonis versus noteerde, ditmaal met een fijnere pen en in een wat andere kleur inkt. Het als f. 1 genummerde blaadje dateert uit de tijd dat de Brugse verzameling in het bezit was van Bernardo Trevisan (1652-1720).Ga naar voetnoot18 De aanduiding No 173, in groot schrift bovenaan op de rectozijde, heeft waarschijnlijk betrekking op de nummering van de boeken in diens bibliotheek.Ga naar voetnoot19 Dat hij alle drie de boekjes bezat, blijkt uit de handgeschreven Catalogo della biblioteca di Bernardo Trevisano, waarin ze op f. 10r als één set genoemd worden: | |||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||
Wapen Martin e theutonico in latinum trans/latus a Ioanne Bukelare anno 1467. ms in pergamena - Versus Catonis. Ms non in / pergamena miniato - Altra poesia. Ms. in / pergamena antico - in 4o.Ga naar voetnoot20 De toevoegingen in pergamena, non in pergamena miniato en in pergamena antico zijn kennelijk in het Italiaans en slaan op het materiaal waarop de drie handschriften geschreven zijn: het eerste en derde boekje zijn op perkament geschreven, het middelste is geschreven op papier. Dat de boekjes ten tijde van Trevisan al waren samengebonden, mag worden afgeleid uit het feit dat pas aan het eind van de beschrijving het formaat genoemd wordt: In 4o. | |||||||||||
SoranzoNa de dood van Bernardo's broer Francesco, een priester, kwam het convoluut in het bezit van een andere Venetiaan, Jacopo Soranzo (1686-1761). In Soranzo's tijd werd de Brugse verzameling van haar huidige band voorzien. Het betreft een zogenaamde hoornen band, gemaakt van lichtgeel perkament over kartonnen platten (afmetingen 20,8 bij 14 cm), waarbij het perkament over de langste zijde iets is omgezet. Hierdoor ontstaat een smalle opstaande rand, die gedeeltelijk over de snede schuift. In tegenstelling tot de typische Soranzo-banden vertoont de enigszins gebogen rug geen lichte ribben. Wel weer treffend zijn de twee rood-leren, goudgestempelde titelschildjes en het sierpapier met bloemmotieven (carta bassanese), dat gebruikt is voor de doorlopende schutbladen voor- en achterin de band.Ga naar voetnoot21 De tweede en derde titel op het blaadje papier voorin de band zijn van de hand van Francesco Melchiori, een van de bibliothecarissen van Soranzo. Ze duiden het tweede en derde handschrift aan: Catonij Carmina gallice redditoque en Canzoneze sacre francesi. De eerste van deze twee titels wordt gevolgd door het bladnummer 93, de tweede door het bladnummer 129. De foliëring van het handschrift werd na het inbinden aangebracht; het zesde blad (f. 5b) is daarbij abusievelijk overgeslagen.Ga naar voetnoot22 Dezelfde hand die het handschrift folieerde, noteerde mogelijk ook met een fijnere pen op het blaadje voorin de band Ms. anno 1467 ca., en wel boven de eerste titel. Deze hand schreef ook nog iets tussen de eerste en tweede regel daarvan, wat ik niet kan ontcijferen. De codex wordt in de Catalogo de Manoscritti in 4o door Melchiori onder nummer 483 zeer gedetailleerd beschreven, maar weer zonder vermelding van het notitieschriftje.Ga naar voetnoot23 Misschien dat hij, evenals de bibliothecaris van Trevisan, de inhoud ervan te onbeduidend vond.
De weg waarlangs de drie handschriften, al dan niet samen met het notitieschrift, naar Venetië kwamen, houdt waarschijnlijk verband met de handelscompagnie van de Brugse zakenman Jan van Hersvelt, wiens naam midden in het tweede boekje genoemd wordt. | |||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||
4 Jan van HersveltIn het middelste van de drie handschriften die in de Oxfordse codex zijn samengevoegd, komt op f. 112v een eigendomsnotitie voor. Daaruit blijkt dat het boekje op dat moment toebehoorde aan Jan van Hersvelt, woonachtig aan het Krom Genthof te Brugge. Deze Brugse koopman is in een aantal documenten geattesteerd:Ga naar voetnoot24
Uit deze documenten blijkt dat van 1460 tot 1501 te Brugge een koopman gevestigd was genaamd Jan van Hersvelt (Hertsvelt of Hertsvelde). Deze onderhield begin jaren zestig contacten met de Hanze. Een Hanzeatische herkomst van de familie blijkt mogelijk uit een Brugs charter uit 1409, waarin melding wordt gemaakt van een transactie waar kooplieden van de Hanze mee gemoeid zijn; één daarvan heet Conraede Hertsuelt.Ga naar voetnoot27 Misschien mag uit de stukken genoemd onder 3 en 4a worden opgemaakt dat Jan van Hersvelt pas na 1473 en vermoedelijk eerst sinds 1475 aan het Krom Genthof woonde. Mogelijk stierf hij in april 1502 en had hij een zoon die Denijs heette (zie 4b). Ik ga er vanuit dat de Jan van Hersvelt uit de genoemde documenten dezelfde is die in het tweede handschrift als eigenaar vermeld wordt. Als mijn vermoeden ten aanzien van de woning aan het Krom Genthof juist is, dateert de betreffende eigen- | |||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||
domsnotitie van na de optekeningen in het schriftje voorin de codex: deze dateren uit 1468 en 1470, en Jan van Hersvelt woonde in de jaren 1468-1470 nog niet aan het Krom Genthof. De vraag is alleen, waarom dit bezittersmerk op f. 112v onder de eerste tekst is opgeschreven (in een duidelijke hand, zij het niet die van de kopiist).Ga naar voetnoot28 Het boekje zal op dat moment waarschijnlijk nog als los bundeltje katernen gefunctioneerd hebben.
Indien Van Hersvelt degene is geweest die het notitieschriftje voorin de band heeft aangelegd, dan heeft hij dit misschien na zijn reis naar Jaffa vanuit Venetië mee teruggenomen naar Brugge. Samen met de drie handschriften zou het bij een volgende reis naar de Dogenstad deel van de bagage kunnen hebben uitgemaakt. Anderzijds kan het schriftje in Venetië zijn achtergelaten, maar dan moet de Brugse zakenman daar wel een pied à terre gehad hebben. Misschien dat iemand anders de tekstjes heeft geschreven; er zijn mij geen documenten van de hand van Jan van Hersvelt bekend. Dat de tekstjes op enigerlei wijze met de handelsactiviteiten van deze Bruggeling in verband staan, blijkt uit wat we verder over hem te weten kwamen.
Jan van Hersvelt moet in Brugge een man van aanzien geweest zijn. Hij was de schoonvader van de politicus en bankier Willem Moreel (gest. 1501). Dat blijkt indirect uit de portretten die deze Brugse magistraat begin jaren zeventig bij Hans Memlinc bestelde: een van hemzelf en een van zijn echtgenote Barbara van Vlaenderberch (gest. 1499). Op de achterzijde van het mansportret staat, boven en onder een wapenschild, Arma Domicelle/Barbara de vlaenderberch/Alias de hertsuelde/Uxoris Guillermi.Ga naar voetnoot29 Dat Barbara van Vlaenderberch de dochter van Jan van Hertsvelde was, wordt in zekere zin bevestigd door een donatie ten gunste van de armendis van Onze-Lieve-Vrouw uit 1477. Het betreft een kopie van een testament van Jan van Hersvelt en zijn echtgenote Kathelijne, dochter van Jan Hofhuus (van Bruesele), twelke willem moreel funderen moet ende denijs van herdsvelde.Ga naar voetnoot30 Ook Weale merkt in zijn genealogie van de familie Moreel op dat de vader van Barbara van Vlaanderberch Jan heette, en verder dat hij lid was van de Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Hulsterlo.Ga naar voetnoot31 Blijkens een noot in hetzelfde artikel was Jan van Hersvelt ook zakelijk met Willem Moreel geassocieerd: Guillaume Moreel était à la tête d'une banque établie à Bruges sous le titre de Banque de Rome; elle avait des branches dans plusiers villes d'Italie. Jean van Hertsvelde, Gabriel Orfuus, Josse van de Velde, Baudouin van Eldinghe et plusieurs autres furent ses associés.Ga naar voetnoot32 In het artikel van O. Mus over de Brugse compagnie Despars is zelfs sprake van een ‘C1e Jan van Hertsvelde met filialen te Rome en Venetië, waarin Joost van de Velde, Boudin van Eldinghe, Reinier Houtmarc, Willem en mre Lievin Moreel, Jan de Keyt, Denijs van Hertsvelde e.a. deelgenoten waren’.Ga naar voetnoot33 Deze firma was volgens Mus reeds | |||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||
in 1459 actief in Venetië. Er wordt melding gemaakt van 6,5 lakens, toebehorende aan de te Brugge gestorven Venetiaan Jaspar Zatsingher, die ter date van desen noch stonden in den handen van eenen van den facteurs van Janne van Hertsvelde over zee.Ga naar voetnoot34 | |||||||||||
5 BesluitZeker is dat de Bruggeling Jan van Hersvelt of Hertsvelde de bezitter was van het tweede van de drie boekjes die in de Oxfordse codex Can. mis. 278 zijn samengevoegd. Dit boekje werd voltooid op 17 februari 1467. De andere twee handschriften bevatten geen bezittersmerken. Dat de tekstjes in het notitieschrift voorin de Oxfordse codex ook door Van Hersvelt geschreven zijn, staat allerminst vast. Pas in de catalogus van Bernardo Trevisan is sprake van een combinatie van de drie handschriften. Het notitieschrift wordt niet vermeld, wat waarschijnlijk samenhangt met de onbeduidende status ervan. Wanneer de handschriften voor het eerst zijn samengebonden, staat niet vast, maar het kan goed zijn, dat dit pas in Venetië gebeurd is.Ga naar voetnoot35 De Brugse zakenman Jan van Hersvelt is sedert 1459 uit administratieve stukken bekend. In datzelfde jaar opereerde ook een Brugse handelsfirma onder zijn naam, met filialen in Venetië en Rome. Het ligt voor de hand dat Van Hersvelt of een van zijn vennoten resp. zaakgelastigden meer dan eens van Brugge naar Venetië gereisd is langs de route die in het notitieschrift beschreven wordt. Hij zal ook voor zaken in Rome geweest zijn, wat de tweede routebeschrijving verklaart. Beide routebeschrijvingen dateren van 18 augustus 1468. Dezelfde persoon bevond zich twee jaar later in het Heilige Land, waar hij in hetzelfde schriftje aan een vademecum voor de pelgrim begon. Eerst in 1475 is sprake van een huis dat Jan van Hersvelt in het Krom Genthof bezat. Indien hij daar voordien niet woonde, dateert de bezittersaantekening op f. 112v van na de tekstjes uit het notitieschrift. Het kan goed zijn dat de drie handschriften zich in de jaren zeventig nog in Brugge bevonden en, al dan niet samen met het thans eerste katern, pas aan het einde van de vijftiende eeuw naar Venetië zijn gekomen, misschien wel in de bagage van Denijs van Hersvelt. Ten aanzien van de handelscompagnie waarvan ook Denijs vennoot was, vermeldt Mus dat op 9 september 1487 ten huize van Reinier Houtmarc te Brugge was besloten het filiaal in Rome te sluiten en het huis dat de firma in Venetië bezat te verkopen.Ga naar voetnoot36 Mogelijk zijn de drie handschriften en het notitieschriftje toen met de boedel verkocht en in Venetiaanse handen gekomen. Ze keerden in elk geval nimmermeer naar Brugge weerom. | |||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||
Bijlage I: De vier delen van de Oxfordse codexIn de Oxfordse codex zijn drie vrij dunne boekjes samengevoegd. Twee ervan zijn geschreven op perkament, het derde, te weten het middelste van de drie, is van papier. De handschriften zijn als afzonderlijke codicologische eenheden tot stand gekomen. Ze zijn geschreven door drie verschillende kopiisten. Het eerste boekje (f. 17-96) is geschreven in een tamelijk forse littera hybrida. Dat het in een professionele omgeving is ontstaan, blijkt behalve uit de kwaliteit van het schrijfwerk uit de fraai uitgevoerde, met goud versierde initiaal op de vijfde bladzijde. De twee andere handschriften zijn elk door een andere hand geschreven in een littera cursiva die verwantschap vertoont met het Bourgondische cursief. De kopiist van het tweede handschrift (f. 97-128) schrijft daarbij wat compacter dan die van het derde (f. 129-176; er staan ook meer regels op een pagina: 28 in het tweede tegenover 19 à 24 in het derde handschrift). Ik behandel eerst deze drie handschriften en kom dan nog kort te spreken over het notitieschrift dat vooraan werd meegebonden (f. 2-16). | |||||||||||
F. 17-96: de Martijns van Jacob van Maerlant in Latijnse vertalingDit handschrift is op perkament geschreven. Het is samengesteld uit tien quaternionen en telt in totaal dus 80 folia. Deze zijn genummerd van 17 tot en met 96. Het handschrift is een eenkoloms boekje, met als hoofdtekst de drie Martijns van Jacob van Maerlant in de Latijnse vertaling van Johannes de Bukelare. Na een met rood geschreven incipit in het Latijn volgt de proloog van De Bukelare. Elk van de drie gedichten begint daarna telkens op een nieuwe bladzijde, waarbij de Middelnederlandse strofe steeds gevolgd wordt door de Latijnse vertaling. De eerste Martijn begint op f. 19r met een fraai uitgevoerde initiaal W.Ga naar voetnoot37 Volgens De Vreese is het Middelnederlands sterk Vlaams gekleurd en moet het afschrift omstreeks 1480, wellicht nog iets later zijn vervaardigd.Ga naar voetnoot38 Aan het eind van de codex schreef de kopiist nog een zogenaamde Latijnse Cisioianus, een mnemotechnische kalender, waarin per maand, zonder dagaangifte en in verkorte vorm, enkele heiligennamen staan gegroepeerd. Deze tekst beslaat het gehele voorlaatste blad (f. 95). Het laatste blad is onbeschreven. | |||||||||||
F. 97-128: een tekstverzameling op papierHet middelste van de drie boekjes is geschreven op papier. Het bestaat uit een senio, een quaternio en nogmaals een senio, alles te zamen dus slechts 32 folia. Het betreft de bladen 97 tot en met 128 in de inktfoliëring aan de voet van de bladzijde. De uitvoering is vergeleken met die van het vorige handschrift van een beduidend lager niveau, maar in tegenstelling tot het derde boekje is het handschrift wel gerubriceerd. De inhoud valt in twee delen uiteen, die gescheiden worden door een aanvankelijk onbeschreven blad midden in het tweede katern (f. 114). Het is niet uitgesloten dat het derde katern (f. 117-128) pas in tweede instantie aan het handschrift werd toegevoegd.Ga naar voetnoot39 De eerste zestien bladen worden ingenomen door een Disticha Catonis, waarbij de Latijnse strofen telkens worden gevolgd door de Franse vertaling van Jehan le Fèvre (f. 97-112). Daarna volgt een blad met op de rectozijde een welbekend Frans gedicht tot Maria en op de versozijde vijf berijmde spreuken in het Frans, die daar niet in één keer lijken te zijn opgeschreven (f. 113). F. 114r is onbeschreven en op f. 114v is enkel onderaan met rode inkt een rijmpje geschreven: O mensche wilt dit lesen/ Opdat ghi helich ende zalich moghet wesen. Op de volgende bladzijden staan louter Middelnederlandse teksten, | |||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||
met als belangrijkste motief de vanitas. Het betreft een drietal gedichten, een serie vierregelige rijmspreuken (doorgaans voorafgegaan door de naam van de auteur) en, direct aansluitend op het laatste langere gedicht, een verzameling prozastukken, die wordt afgesloten met een als proza geschreven verstekstje, dat herinnert aan het gedicht dat op f. 115r begint met O mensche oft ghij docht ende wist den tijt. Het rijmpje onderaan op f. 114v moet wellicht als opschrift van dit gedicht beschouwd worden. Zoals gezegd, werd het met rood geschreven. Op de voorlaatste bladzijde (f. 128r) noteerde de kopiist eveneens in rode inkt het colofon: Dit was ghescreuen int Iaer ons heeren.
.1467. den .17.sten dach van februarius
bit voor haer die dit heeft ghescreuen
Per me .S.R.
Uit het persoonlijk voornaamwoord haer blijkt dat we hier met een vrouw van doen hebben. Uit het type schrift mag misschien worden afgeleid zij de verzameling voor privé-gebruik heeft aangelegd. Een kopiiste met de initialen SR komt in elk geval niet voor in de rekeningen van het Brugse librariërsgilde; daarin is voor de periode 1467 tot 1487 alleen sprake van een zekere Salomon Rineel. Op de pagina waarop de Latijns-Franse Disticha Catonis eindigen (f. 112v), staat onder het explicit, in een wat meer geposeerd schrift, de eigendomsnotitie: Dit boeck hoert toe Jan van hersuelt toe/brugghe int crommeghent hof.Ga naar voetnoot40 Indien het bezittersmerk op deze plaats werd genoteerd, omdat het handschrift aanvankelijk niet meer dan deze eerste tekst bevatte, staat dat, gezien het colofon, haaks op mijn veronderstelling dat Jan van Hersvelt vóór (1473-)1475 nog niet in het Krom Genthof woonde. | |||||||||||
F. 129-176: een Frans-Vlaams leerboekjeHet derde, op perkament geschreven handschrift is samengesteld uit zes quaternionen. Het totale aantal bladen bedraagt dus 48. Dit zijn in de bladnummering met inkt de folia 129 tot en met 176. Het boekje is aan het eind incompleet: er ontbreekt tenminste één katern. Ook in een ander opzicht is het onaf. Er werd namelijk geen rubricering aangebracht, ofschoon her en der ruimte was opengelaten voor een lombarde. Op twee plaatsen is daarvoor ook een representant zichtbaar. Het boekje omvat drie teksten (de laatste dus incompleet) maar deze zijn achter elkaar doorgeschreven. Het gaat in alle drie de gevallen om Franse teksten met een iuxta-vertaling in het Middelnederlands. Op elke bladzijde werden daarvoor twee vrij smalle kolommen afgelijnd, de linker voor het Franse zinsdeel of woord, het rechter kolommetje voor de vertaling ervan. Bij de eerste tekst, die loopt van f. 129r1 tot en met 154r19, gaat het volgens Priebsch om een ‘Anstandslehre für Knaben’, een boekje voor jongens om Frans te leren, en wel aan de hand van in deze taal gestelde gedragsvoorschriften.Ga naar voetnoot41 Direct daarop volgt een opsomming van hoofdtelwoorden voor wie wil leren rekenen par la lettre (f. 154r20-155v17), waarna wordt overgegaan op een verzameling spreuken uit de Middelfranse vertaling van de Disticha Catonis door Adam de Suel, weer met Middelnederlands equivalent (f. 155v18-176v20). Dit tekstdeel breekt onderaan op de laatste bladzijde midden in een zin af. Deze compilatie van drie Frans-Nederlandse teksten werd in 1933 uitgegeven door De Vreese.Ga naar voetnoot42 Hij acht het niet uitgesloten dat we met de autograaf van de vertaler van doen hebben. Het handschrift kwam volgens De Vreese omstreeks 1470, eerder iets later dan iets eerder, waarschijnlijk te Brugge tot stand. Dat in deze stad belangstelling voor zulke tweetalige boekjes bestond, zou blijken uit het Livre | |||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||
des mestiers of De bouc vanden ambochten, dat in de veertiende eeuw door een onbekende Brugse schoolmeester werd samengesteld.Ga naar voetnoot43 | |||||||||||
F. 2-16: het notitieschriftDe drie handschriften worden voorafgegaan door een papieren katern, die bestaat uit acht bifolia, met als watermerk een weegschaal in een cirkel. De bladen zijn genummerd van 2 tot en met 16; na f. 5 is bij de telling een blad overgeslagen (f. 5b). Slechts vijf pagina's zijn beschreven (f. 2r-5bv), en wel door dezelfde hand in een zeer vlotte littera cursiva, die erop wijst dat het schriftje voor eigen gebruik werd aangelegd. | |||||||||||
Bijlage II: De teksten uit het notitieschriftDe teksten uit het notitieschrift voorin de band van Oxford, BL, Can. misc. 278 zijn hieronder diplomatisch uitgegeven. De oplossingen van abbreviaturen zijn gecursiveerd. Letters die ik niet kon ontcijferen, zijn met een punt tussen ronde haakjes weergegeven. Ook tussen ronde haakjes geplaatst zijn de weinige letters die ik niet met zekerheid kon vaststellen. | |||||||||||
[f. 2r] yhesus anno 1468 in bruggheGa naar voetnoot441[regelnummer]
Dit es den weeg van brughe te veneghen duer duytsland
van brugghe tot gend 8 milen
van ghend tot dermoende [=Dendermonde] v. milen
4[regelnummer]
van dermonde tot mechelen v. milen
van mechelen tot arscoet iiij. milen
van arscoet tot diest ij milen
van dienst tot hasselt iij milen
8[regelnummer]
van hasselt tot tricht [=Maastricht] iiij milen
van tricht tot acken iiij milen
van aken tot gulich [=Julich] iiij milen
van gulich tot berghen [=Bergheim] iij milen
12[regelnummer]
van berghem tot colen [=Keulen] iij milen
van colen tot bom [=Bonn] iiij milen
van bom tot andernaken [=Andernach] vj milen
van andernaken tot couelens [=Koblenz] iij milen
16[regelnummer]
van couelens tot bobaerden [=Boppard] iij milen
van boblaerden tot benghem [=Bingen] vj milen
van benghem tot mens [=Mainz] iiij milen
van mens tot oppenem [=Oppenheim] iij milen
20[regelnummer]
van oppenem tot worms iiij milen
van worms tot spier [=Speyer] vj milen
van spier tot bruessel [=Bruchsal] iij milen
van bruessel tot brettem [=Bretten] ij milen
24[regelnummer]
van brettem tot seymghen [=Sachsenheim] ij milen
van seynghen tot muelen [=Möglingen] iij mielen
van muelen tot esselinghe [=Esslingen] i groet miel
| |||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||
van esselinghe tot geppinge [=Göppingen] ij milen
28[regelnummer]
van geppinghe tot olm [=Ulm] iij milen
van olm tot memninghe [=Memmingen] vj milen
van memminge tot pempen [=Kempten] iiij milen
| |||||||||||
[f. 2v] yhesus anno 1468 agapiti In brugheGa naar voetnoot451[regelnummer]
van kempen tot esselwanck [=Nesselwang] ij milen
van esselwanck tot fils [=Vils] ij milen
van fils tot nazaret [=Nassereith] op den berch die men
4[regelnummer]
heet den wernaert gaet den wech te
Rome waert ten rechter hand te venegen ward
van nasaret tot ysbroec [=Innsbruck] vj milen
van ysbroec tot martrem [=Matrei] iij milen
8[regelnummer]
van martram tot sterseghen [=Sterzin/Vipiteno] iiij milen
van stersegen tot mulbach iij milen
van mulbach tot brunec iij milen
van brunec tot nederdorp ij milen
12[regelnummer]
van nederdorp tot holensteyn i mil
van holensteyn tot somheyden daer gaet men ter
rechter hand Int geberghte [=Dolomieten: Passo di Falzarego] ende nv comt
int walscheGa naar voetnoot46 land te veneghen wart
16[regelnummer]
van sint mertin [=S. Martino in Badia] tot longeroen [=Longarone] xij milen
van longeroen tot conixdorp vj milen
van conixdorp tot sprewael xij milen
van spreuael tot conninclaen [=Conegliano] vij milen
20[regelnummer]
van conynclaen tot tervijs [=Treviso] xv milen
van terwijs tot meesters [=Mestre] x milen
van meesters tot veneghen x milen te watere
Duer alle dese stede ende dorpe moet men
24[regelnummer]
gaen heer dat men te veneghen mach comen
1468 | |||||||||||
[f. 3r] yhesus anno 1468 agapiti in brugghe1[regelnummer]
Dit es den wecg van veneghen te Rome waert
Item malemocka [=Malamocco]
Item Ioetsa [=Chioggia]
4[regelnummer]
Item fornosa
Item anelana
Item Ranena [=Ravenna]
Item zizenadego [=Cesenatico]
8[regelnummer]
Item Rimeno [=Rimini]
Item castel novo [=Castelnuovo]
Item aridgeano
Item ciuita castelaen [=Civita Castellana]
| |||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||
12[regelnummer]
Item alborgo sin benardoGa naar voetnoot47
Item la barkaGa naar voetnoot48
Item vtricule [=Otricoli] (n...)dge
Item godesipulo
16[regelnummer]
Item terne [=Terni]
Item valis strittura [=Valle dello Stura]
Item spolette [=Spoleto] terve [=Trevi] folinge [=Foligno] la terka notsier [=Nocera Umbra]
Item galdo [=GualdoTadino] fossato [=Fossato di Vico] fogello rottasayoen
20[regelnummer]
Item bes (k)eysya canttyaen [=Cantiano] caelge [=Cagli]
Item bes (mit)ra collanghe [=Acqualagna]
Item ossenbrono [=Fossombrone] faen [=Fano] pezero [=Pesaro]
Dit es den weeg te Rome waert
1468 | |||||||||||
[f. 5br]1[regelnummer]
Ihesns anno 1470 (in)den 9 augusto ghescreuenGa naar voetnoot49
te Iaffa te onzer zielen salicheyt
Ghij sult weten dit zin die heyleghe steden die
4[regelnummer]
men siet Int heyleghe lant ouer meer bynen
Ierusalem ende daer omtrent ende men sal weten zoe
waer hier heen cruys staet ghetekent daer
es a pene et a culpa dats aflaet van allen
8[regelnummer]
penen ende sonden ende zoe waer hier staet
ghetekent zeuen dat es pardoen 7 Iaer 7
karynen ende 40 daghen /// erst die ouer
akers [=Akko] trecht daer die ghene toe quam
12[regelnummer]
die dit ouer bracht ende bescreft zoe wet
dat es een dach waern wan akers tot
nazaret daer waren erst In een tempel 5
trappen neder gaende daer staen 2 stenen
16[regelnummer]
pillaren grau wit zwart gheminghelt
ander hene pillare stont onze liue vrauw(e)
doen haer die Inghel botscapte ende zij
bewande die pillaer met bede haer
20[regelnummer]
harmen wan verwartteyt doe die Inghel tot
haer quam hande die andre pillare stont
die Inghel doen hij haer botscepe
| |||||||||||
[f. 5bv]1[regelnummer]
brachte ende onze liue wrauwe ontfinc andie
pillare staende den heilighen ghest in haer
| |||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||
ghebenedide lichgameGa naar voetnoot50 Item deze tempel es cleen
4[regelnummer]
ende al steen ende bouen opwart staen 2 roende
gaten ten henen gate quam den Inghel In
ende den andre gatte voer hi huvt
ende onze liue vrauwe plach indesen
8[regelnummer]
tempel daghelix haer bedinghe te done
menich Iaer ende het seint dat daer
bouen heeft ghestaen hene grote kerke
Item nazaret heeft ghewest een grote stat
12[regelnummer]
ende noch zoe esse zeere ghedestruwert
ende zij staet op heen berg an hangen
de vanden berghe In gallee
Item buten nazaret al daer bij staet henen
16[regelnummer]
viercant pit heen scoen soet water
daer plach onze liue vrauwe haer
handen te dwaen ende onze heere jhesus
plach daer sin liue modre water te
20[regelnummer]
halen ende hij plach daer omtrentGa naar voetnoot51
| |||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||
SummaryMs. Oxford, Bodleian Library, Can. misc. 278 consists of three short manuscripts likely originating in Bruges in the late fifteenth century. The manuscripts contain religious and didactic literature in Latin, Middle-Dutch, French, or a combination of two of these languages. In the second manuscript, dated 17th February 1467, is an ownersnote indicating that it belonged to Jan van Hersvelt, a merchant from Bruges, living in the Krom Genthof. His daughter, Barbara van Vlaenderberch, was married to Willem Moreel; a double portrait of the married couple was painted by Hans Memlinc. The three manuscripts are preceded by a quire describing an itinerary from Bruges to Venice, followed by a description of the route from Venice to Rome and back. From the same hand in this notebook are two pages of a vade-mecum for pilgrims in the Holy Land. These notes were entered on August 9, 1470, while the route-descriptions are dated Bruges, August 18, 1468. This article adresses the question of why these manuscripts from Bruges ended up in Venice already during the fifteenth century, where they remained until 1817, when the Bodleian acquired it as one item in the purchase of a significant portion of the manuscript collection of Matteo Luigi Canonici. A possible answer lies in the interests of the trading-firm of Jan van Hersvelt in Venice and Rome.
Adres van de auteur: Katholieke Universiteit Nijmegen Vakgroep Nederlands Postbus 9103 nl-6500 hd Nijmegen |
|