Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
‘Die conste vanden almenack’
| |
[pagina 13]
| |
Deze bijdrage beperkt zich echter tot expliciet astronomische literatuur, dat wil zeggen díe teksten en tabellen die gebruikt werden om er astronomische of astrologische berekeningen mee uit te voeren.Ga naar voetnoot5 In een Middelnederlands artes-verzamelhandschrift dat bewaard wordt in de Österreichische Nationalbibliothek te Wenen vinden we een aantal van dergelijke teksten.Ga naar voetnoot6 Het handschrift kan op grond van de watermerken rond 1490 of iets eerder gedateerd worden. Ongeveer een derde deel ervan, de eerste negentig folia, bestaat uit iatromathematika, en uit astrologische en astronomische literatuur, schema's en tabellen. In de rest van de codex vinden we korte en lange medische traktaten, uiteenlopend van een recept tot voor artsen belangrijke standaardwerken.Ga naar voetnoot7 Eén van de astronomische teksten betreft een zogenaamde almanak (F. 65V,a - 72R), waarin allerlei wetenswaardigheden worden gegeven over de omloopsnelheid en baan van de planeten, en de plaats waar ze zich aan de hemel bevinden. Het traktaat valt uiteen in een tekstueel en een tabellarisch deel. Zowel teksten als tabellen zijn belangwekkend vanwege het zicht dat ze bieden op eenvoudige laatmiddeleeuwse astronomie, en vanwege de verwijzingen naar historische gebeurtenissen, naar een mogelijke datering van de tekst en naar de mogelijke auteur. In de volgende paragraaf zal de inhoud van het tekstuele deel van de almanak op verkennende wijze onderzocht worden. Een aantal opvallende passages in de tekst en hun betekenis zullen worden besproken.Ga naar voetnoot8 Vervolgens worden de op de tekst volgende tabellen beschreven in paragraaf 3. Hierop volgt een korte beschouwing over de Latijnse traditie waarin we de almanak mogelijk kunnen plaatsen, en welke misschien de bronnen van de Middelnederlandse samensteller zijn geweest. De bijdrage wordt afgesloten met enige bespiegelingen over de plaats van het traktaat en de tabellen in het handschrift, en over de mogelijke intentie van de kopiist met deze almanak in het handschrift. | |
2 De tekstIn het handschrift maakt de almanak aanvankelijk de indruk eerder te bestaan uit | |
[pagina 14]
| |
een aantal bijeengebrachte tekstfragmenten dan uit een coherent betoog. Gerubriceerde titels ordenen de tekst maar geven tevens aan hoe uiteenlopend de onderwerpen zelfs binnen deze gespecialiseerde literatuur kunnen zijn. Toch hoop ik aannemelijk te kunnen maken dat we hier te maken hebben met één samenhangende tekst.Ga naar voetnoot9 Het traktaat opent met een verklaring van de auteur over de beweegredenen om deze almanak samen te stellen:Ga naar voetnoot10 Hier beghynt die almanack van den planeten. Inden name gods heb ick begonnen den almenack, want die const altemael verloren is. Want luttel clercken ennigen almenack verstaen connen, want sy met cyferen gemaect sijn. Hier omme heb icken met anderen letteren gemaect, datten allen clercken ende lieden sullen mogen lesen. Want geen gewariger [= betrouwbaarder] boeck gemaect en is op den jaer loep der planeten, want dit boeck heet octave spere (des 8. speers), sonder [= behalve] vander sonnen allene; die heb ic gemaect opten loep des 9. speers na Johannes de Sacsonia (F. 65V,a). Allereerst valt het gebruik van het woord ‘almanak’ op. Wat wordt hiermee door de schrijver bedoeld? Het Lexikon des Mittelalters noemt voor ‘almanak’ twee mogelijke betekenissen.Ga naar voetnoot11 Een ervan is de vorm waarin we ook tegenwoordig nog de almanak kennen. Het betreft astrologische prognosticaties in jaarlijks gedrukte boekjes. Deze vorm van de almanak kent vanaf het einde van de vijftiende, maar vooral in de zestiende eeuw een enorme populariteit.Ga naar voetnoot12 In de periode daarvoor echter was een ‘almanak’ meestal een werk met tabellen waarin de ephemeriden van de planetenbewegingenGa naar voetnoot13 waren weergegeven. Deze tabellen strekten zich over een periode van meerdere jaren uit, waarin per jaar de verschillende posities van de planeten werden gegeven. De naam is ontleend aan het Arabische al-manâkh, welke naam de Arabieren vooral aan tabellen met zons- en maansverduisteringen gaven.Ga naar voetnoot14 Het is duidelijk dat hier in de tekst deze laatste betekenis van het woord ‘almanak’ is gebruikt; met name de tabellen bestaan uit zulke ephemeridische lijsten. Het tekstuele deel is daarbij grotendeels toelichting en verduidelijking, zoals nog zal blijken. Over de beweging van de planeten (den jaer loep) is volgens de inleiding nooit | |
[pagina 15]
| |
een beter boek gemaakt. Er wordt daarbij verwezen naar de achtste sfeer.Ga naar voetnoot15 In het wereldbeeld van de middeleeuwer bevond deze sfeer zich voorbij de sferen van de zeven bekende planeten (van buiten naar binnen: Saturnus, Jupiter, Mars, de zon, Venus, Mercurius en de maan); het was de plaats van het firmament, waarin de sterren staan die ten opzicht van elkaar niet bewegen, en waar zich ook de dierenriem bevindt. Het was de achtergrond waartegen de bewegingen van de planeten zichtbaar werden. Voorbij deze sfeer ligt de negende sfeer, over het algemeen aangeduid met Primum Mobile of ‘Eerste Beweger’.Ga naar voetnoot16 De verwijzing naar Johannes de Saxonia komt even verderop in de tekst nogmaals voor; ik zal er daar nader op ingaan.
Aanleiding om de almanak te schrijven is blijkens de tekst het feit dat men geen tabellen meer kan lezen: want die const altemael verloren is. Om de clercken ende lieden tegemoet te komen is de tekst bij de tabellen geschreven. Deze woorden lijken erop te wijzen dat niet iedereen meer de astronomische vaardigheden bezat die nodig waren om de - vaak inderdaad zeer ingewikkelde - tabellen af te kunnen lezen. Maar over welke periode hebben we het dan? Daarop wordt in de tekst die onmiddellijk op de inleiding volgt een antwoord gegeven. In korte tekstblokjes wordt van elke planeet vermeld hoe snel ze zich rondom de aarde beweegt; deze snelheid wordt weergegeven in het aantal tekens van de dierenriem dat in een jaar of een maand doorlopen wordt, of het aantal graden daarvan.Ga naar voetnoot17 Maar het meest interessant is hier de mededeling bij drie van de planeten en bij die drakeGa naar voetnoot18 dat het uitgangspunt voor de tabellen 1 maart van het jaar 1391 is geweest. Voor Saturnus: Saturnus is in jaren geset: int jaer doemen screef 1391, doen was Saturnus op 1. [...] Ende dit begint opten iersten dach van merte (F. 65V,a). Voor Jupiter: Jupiter begynt oeck opten iersten dach van merte. Daer suldijen vijnden int jaer | |
[pagina 16]
| |
van 91, int hoeft van sijnre tafelen daer 1 steet (F. 65V,b). Voor Mars: Mars begynt oeck int jaer van 91 op 1 (F. 65V,b). En voor die drake worden vrijwel identieke woorden gebruikt. Deze opmerkingen verwijzen overduidelijk steeds naar de tabellen, waar inderdaad zoals voor de verschillende planeten wordt vermeld bovenaan met nummer 1 wordt begonnen. De letterlijke verwijzing naar de tafelen bij Jupiter laat er evenmin misverstand over bestaan waarnaar wordt verwezen. Alle genoemde jaren zullen wel op 1391 betrekking hebben; bij een dergelijke almanak wordt voor alle planeten hetzelfde vertrekpunt gekozen. Na het jaartal éénmaal voluit te hebben geschreven, achtte de scribent de aanduiding ‘91’ blijkbaar voldoende.Ga naar voetnoot19 Voor alle planeten is het jaar 1391 dus het eerste jaar waarvoor in de tabellen de almanak de plaats van de betreffende planeet in de dierenriem vermeldt. Dit wijst erop dat we hier te maken hebben met een bijzondere vorm van de almanak, de zogenaamde ‘eeuwigdurende almanak’ (almanak perpetuum): per planeet worden steeds zoveel jaren genoemd als nodig is voordat die planeet op dezelfde datum (in dit geval dus op 1 maart) weer op dezelfde plaats in de zodiak teruggekeerd is. Men kan dan van het laatste naar het eerste jaar van de tabel springen, en de tabel blijven gebruiken.Ga naar voetnoot20 Zowel over het eeuwigdurende karakter van de almanak als over de aanduiding 1 maart kom ik verderop nog te spreken.
De tekst vervolgt met enkele opmerkingen over de bewegingen van Venus en Mercurius ten opzichte van de zon: omdat deze planeten ‘binnenplaneten’ zijn (ze bevinden zich tussen de aarde en de zon), lijken ze zich voor ons nooit ver van de zon te verwijderen (voor Venus: nyet meer dan 2 tekenen).Ga naar voetnoot21 De tekst beschrijft deze verschijnselen beknopt, en gaat dan verder over de baan en de positie van de zon: Opten 13. dach van Merte was die sonne enen graet in Ariete ende 41 minuten. Als ghy dier minuten hebt alsoe vele datter 60 sijn: dats enen graet. Dien graet suldy doen totter sonnen tafele, want dan salt sijn opten 12. dach van Merte, ende dan sal die sonne opten 12. dach van merte hebben enen graet in Ariete. Ende als noch alsoe vele jaren verlopen sijn dat ghy noch enen | |
[pagina 17]
| |
graet hebt, dan sal die sonne opten 11. dach des Merts enen graet sijn in ArieteGa naar voetnoot22, ende alsoe voert ewelick na dier tafelen Johannes de Sacsania (dit is te verstane des 9. speers) (F. 66R,a-b). Opnieuw zien we hier een directe verwijzing naar het tabellarische gedeelte, waar in vier korte lijstjes wordt beschreven op welke dag van welke maand de zon de eerste graad van één van de dierenriemtekens binnentreedt. Maar minstens zo interessant is - opnieuw - de verwijzing naar Johannes de Saxonia, en een werk van hem over des 9. speers. Hierboven bleek immers al dat in de inleiding verteld wordt dat dit boeck heet octave spere, maar dat het deel over de zon gemaakt was volgens dit werk van Johannes de Saxonia. Vooralsnog is onduidelijk welke tekst over de achtste sfeer voor onze Middelnederlandse almanak als bron in aanmerking zou kunnen komen. Er zijn er verschillende geschreven, o.a. door de negende-eeuwse Arabische astronoom Thebit ben QurraGa naar voetnoot23 en later door Petrus van Abano († 1315).Ga naar voetnoot24 Johannes de Saxonia, of Johannes de Danck zoals hij ook wel genoemd wordt, was een bekende veertiende-eeuwse astronoom.Ga naar voetnoot25 Hij leefde en werkte in de eerste helft van deze eeuw in Parijs, maar was mogelijk van Duitse herkomst. Hij schreef een aantal teksten over de zgn. Alfonsinische tabellen, de beroemdste van alle middeleeuwse astronomische tabellen.Ga naar voetnoot26 In deze werken doet hij veel moeite de ook voor een middeleeuwse gespecialiseerde astronoom zeer ingewikkelde tabellen en berekeningen zo helder mogelijk uit te leggen. Daarnaast schreef hij een commentaar op één van de belangrijkste astrologische traktaten die de middeleeuwen hebben voortgebracht, het Liber isagogicus van de Arabische astroloog Al-Quabîsî, beter bekend als Alcabitius. | |
[pagina 18]
| |
Er is echter van Johannes de Saxonia geen werk bekend over de negende sfeer. Mogelijk wordt hier gerefereerd aan een term die Johannes in zijn commentaren bij de Alfonsinische tabellen hanteert. Daarin is het begrip nona sphaera een rekenkundig concept: aanvankelijk werd de plaats van de zon uitgerekend ten opzichte van de eenparig geachte beweging van de achtste sfeer. In de tabellen wordt verdisconteerd dat ook deze sfeer heel langzaam rondwentelt, en dat dus de werkelijke plaats van de zon heel langzaam verschuift.Ga naar voetnoot27 Dit rekenkundige model wordt door Johannes ‘negende sfeer’ genoemd.Ga naar voetnoot28
En dan gebeurt er ogenschijnlijk iets raars in de tekst. De auteur gaat zichzelf herhalen. Over de planeten wordt opnieuw verteld welke afstand ze in een jaar afleggen. De formulering is praktisch identiek, het bijzondere is alleen dat de opgegeven afstanden net niet helemaal hetzelfde zijn. Als voorbeeld geef ik de planeten Venus en Mercurius. Venus: Venus gaat bynnen enen jare 7 tekenen ende 15 graden ende 1 minute ende 42 secunden. Ende hy gaet ten 30 dagen 18 graden ende 29 minuten ende 64 secunden (F. 65V,b). En, even verderop: Venus gaet bynnen enen jare 7 tekenen ende 15 grade 1 minute ende 62 secunden. Bynnen 30 dagen gaet Venus 18 grade in 1 teken ende 19 minuten (F. 66V,a). Mercurius: Mercurius gaet bynnen 9 dagen 27 graden ende 57 minuten. Ende hy gaet in 3 maenden 9 tekenen ende 15 grade ende 69 minuten (F. 65V,b). Verderop: Mercurius loept in 9 dagen 27 grade ende 47 minuten ende 37 secunden (F. 66V,a). Hoewel de afwijkingen in de getallen in sommige gevallen natuurlijk een gevolg van kopiistenfouten kunnen zijn (zie par. 3), lijken ze toch zó stelselmatig voor te komen in zowel de tekst als de tabellen dat er tamelijk zeker gebruik is gemaakt van verschillende bronnen, waarvan de gegevens achtereenvolgens op een rijtje zijn gezet: de getallen die in de tekst voor de eerste maal genoemd worden, zijn er bij de tabellen steeds als tweede bijgeschreven. Het gebruik van meerdere bronteksten wordt bevestigd door een verantwoording van de auteur van de bronnen die hij gebruikt heeft. Deze verantwoording volgt direct op de gegevens over de planetenbanen: Ick hebbe dit uten Alfoncius genomen, ende uten tafelen van Arabijen, daer icx meest uutgenomen hebbe; ende een luttel uut Johannes de Sacsonia, ende uut sijnen almenacke, ende | |
[pagina 19]
| |
uten Almenacke vanden Walschen lande, ende uten Almenacke van Utrecht. Ende uut allen desen heb ic dit genomen ende vergadert bijder hulpen gods (F. 66V,a). Er zijn dus gegevens overgenomen uit de Alfonsinische tabellen en uit ‘een Arabische tabel’. Welke tabel kan daarmee bedoeld zijn? Het aantal Arabische astronomische traktaten en tabellen dat men in het Latijnse West-Europa kende was groot, en er kan de samensteller van alles ter beschikking hebben gestaan.Ga naar voetnoot29 Met Johannes de Saxonia staan we echter weer op steviger bodem. Van hem is er een almenacke bekend.Ga naar voetnoot30 Zeer interessant lijken de beide almanakken uit Utrecht en vanden Walschen lande. Mogelijk gaat het hierbij om functionele plaatsaanduidingen bij een almanak of bij anderszins astronomische of astrologische werken - vaak was zulke informatie van toepassing op één geografische breedtegraad. Zonder aanwijsbare bronnen valt niet uit te maken wat hieruit gebruikt is. Toch zouden enkele passages in onze tekst waarin regionale (Vlaams-Brabantse) gebeurtenissen worden beschreven uit deze almanakken afkomstig kunnen zijn. Want even verderop lijkt het alsof de schrijver naar aanleiding van de beweging van de zon, die uiteindelijk op precies dezelfde plaats weer terugkeert, hoe lang het ook duurt, aan de lezer een boodschap wil meegeven in een van de opvallendste passages van het tekstgedeelte van de almanak: Aldus heeft alle dinck ter werelt I wederkeren, want die nu sijn dalder hoechste vander werelt, die van hem comen die sullen dalder nederste wesen. [...] Ende die nu die alder armste sijn vander werelt, sy sullen die alder rijcste sijn na een getal van jaren, op datse hem van sonden hoeden ende Gode ynnichliken mynnen. Ende dit comet al bijden wille Gods. Want doemen screef 1384 doen was Saturnus in Tauro. Doen versloech die Coninck van Vrancrijke die Vlemyngen in Vlaenderen. Ende doemen screef 137[1] doen was die strijt te Baeswilder, doen was Saturnus in Scorpione, doen waren die Brabantsche heren verslagen: die hartoch Weynsselinck verloes den strijt tegen die Rijnsche Heren. Dit coemt al vanden oversten God, geloeft soe moet hy sijn, ende vanden lope der planeten die God gescepen heeft te sijnen love ende te sijnen wille. Ende aldus heeft alle dinck een wederkeren byden wille Gods (F. 66V,b). Het beeld van Boethius' wentelende Rad van Fortuna doemt op bij het lezen van de eerste regels. Naar aanleiding van het teruglopen van de zonnedatumGa naar voetnoot31 waarschuwt de auteur ervoor dat we erop bedacht moeten zijn dat voorspoed ook wel eens in tegenspoed zal kunnen verkeren, en dat wanneer het tegenzit er betere tijden zullen komen wanneer we Gode ynnichliken mynnen. En om te laten zien hoe | |
[pagina 20]
| |
de planeten voor tegenslag - of erger - kunnen zorgen komt de schrijver dan met twee historische voorbeelden. Het eerste voorbeeld komt uit het jaar 1384. Saturnus bevond zich toen in het dierenriemteken Stier, en de koning van Frankrijk versloeg de Vlamingen in Vlaanderen, aldus de schrijver. Het jaartal lijkt echter niet te kloppen. Ten eerste bevond Saturnus zich in 1384 niet in Stier, maar in Gemini, Tweelingen.Ga naar voetnoot32 Juist voor Saturnus laat dit zich zo duidelijk vaststellen, doordat hij als buitenste planeet de grootste omloopbaan heeft en zich dus het langzaamste verplaatst. Voor dateringen kunnen dan ook altijd het beste de buitenplaneten gebruikt gebruikt worden. In de jaren 1382 en 1383 stond Saturnus echter wél in Stier. En dat is in overeenstemming met de politieke situatie die beschreven wordt. De schrijver verwijst naar de Gentse Oorlog, een conflict dat duurde van 1379 tot 1385. Onder leiding van Filips van Artevelde probeerde Gent haar zelfstandigheid te bewaren tegen de centralisatiepolitiek van Graaf Lodewijk van Male van Vlaanderen. Begonnen in Gent breidde de opstandige beweging zich al snel over heel Vlaanderen uit. Om de opstand te bedwingen deed Lodewijk een beroep op zijn schoonzoon Filips van Bourgondië. Deze trok in 1382 met een Frans leger over de grens en versloeg de Gentenaren bij West-Rozebeke. In dit leger bevond zich ook de toen veertienjarige Franse koning Karel VI.Ga naar voetnoot33 Naar deze interventie zal de tekst van de almanak dus verwijzen, waarbij 1384 waarschijnlijk een kopiistenfout is. In het tweede voorbeeld wordt verwezen naar de Slag bij Baesweiler in 1371.Ga naar voetnoot34 In dit gevecht culmineerde een al jaren lopend conflict tussen de hertogen van Gelre en Brabant, met als inzet de heerschappij over de zo belangrijke en vruchtbare rivierenstreek. Aan Brabantse kant werd het leger geleid door Hertog Wenceslas (= Weynsselinck) van Brabant, gehuwd met Johanna van Brabant. Zijn tegenstander was Eduard van Gelre. Wenceslas verloor de slag van de Rijnsche Heren en werd gevangen genomen, maar Eduard overleefde het gevecht niet.Ga naar voetnoot35 Opnieuw zijn er problemen met de datering die de almanak opgeeft: Saturnus bevond zich gedurende de jaren 1364-1367 in Schorpioen. In 1371 was hij een teken verder, in Sagittarius, Boogschutter.Ga naar voetnoot36 Wellicht heeft de kopiist bij het overnemen van de gegevens uit zijn almenacke niet goed gekeken en het verkeerde teken overgenomen.Ga naar voetnoot37 Het onheil in de vorm van oorlogshandelingen wordt dus tweemaal | |
[pagina 21]
| |
aangekondigd door Saturnus. Dat hoeft niet te verbazen, want deze als notoir slecht bekend staande planeet werd algemeen beschouwd als veroorzaker van oorlogen, gevangenschap, ongelukken en rampen. In ieder geval is de boodschap die uit beide voorbeelden spreekt duidelijk: hoogmoed komt voor de val, aan alles zit een einde maar ook een nieuw begin, zoals de banen van de planeten, de instrumenten in Gods handen, duidelijk tonen.
Onmiddellijk na deze historische verwijzingen in de almanak volgt een bijzondere passage waarin de schrijver zichzelf Lodewijck noemt: Ende ick Lodewijck hebbe gemeten polus articus die is hoge vander stadt van Tienen 50 grade. Ende rechte onder die werelt soe steet enen, ende heyt polus antortaticus [!] diemen hier nyet sien en mach. Ende polus articus vorseit is oeck hoge van der stat van Diest 50 grade (F. 66V,b - 67R,a).Ga naar voetnoot38 De auteur vertelt hier dus dat hij de hoogte van de poolster boven de horizon van de Brabantse stad Tienen heeft gemeten, en dat die hoogte voor Tienen, maar ook voor de stad Diest vijftig graden bedraagt; dit blijkt tamelijk nauwkeurig met de werkelijkheid overeen te komen.Ga naar voetnoot39 Over de persoon van Lodewijck is nog niets bekend. Vervolgens gaat de auteur door over de poolster. Deze ster wordt ook wel Zeilster (zeylsterre) genoemd, daer die scipluden met varen. Zeelui hebben zich door alle eeuwen heen op de poolster georiënteerd om hun route te bepalen. Om de ster te kunnen vinden moet je 's middags om twaalf uur met je rug naar de zon gaan staan, zegt de almanak. 's Nachts moet je dan dezelfde richting op kijken, en dan vind je de poolster al bijden achtersten rade vanden wagene die geheiten is Visula Maior. Dit lijkt onjuiste informatie: Visula Maior kan bijna niets anders betekenen dan Ursa Maior, de Grote Beer. Paleografisch lijkt deze fout wel verklaarbaar met de beruchte U en V (en het Visula naar analogie van ‘Ursula’?). Maar dan nog... De poolster is onderdeel van het sterrenbeeld Ursa Minor, de Kleine Beer! Een andere mogelijkheid is echter dat de auteur verwijst naar de Grote Beer als hulpmiddel om de Kleine Beer (die veel minder goed aan de hemel te vinden is) gemakkelijker te identificeren: de poolster ligt in het verlengde van twee sterren van de Grote Beer; bovendien is wagene een algemene benaming voor dit sterrenbeeld. In dat geval lijkt de tekst niet helemaal compleet. De afschrijver van de almanak wist ofwel niet zo goed waarom het hier eigenlijk ging, ofwel hij veronderstelde dat de manier om de poolster te vinden bekend was. Na het fragment over de poolster wordt dit deel afgesloten met een opmerking waarin de auteur zich direct tot de lezer richt: Ende dat ic u van Saturnus, van Jupiter, van Mars, van Venus, ende van Mercurius geseit hebbe: haer tafelen houden den gewarigen loep. Mer dat ic u geleert hebbe, watsy des jaers gaen ende ter maent ende elx dages, dat is te verstane den middel loep (F. 67R,a). | |
[pagina 22]
| |
Denk erom lezer, zo zegt de schrijver, in de tabellen vind je werkelijke, de échte posities van de planeten. Wat ik gezegd heb over hun posities per jaar, per maand of per dag, dat is de middel loep, de berekende plaats.Ga naar voetnoot40
Onder de titel Den gewarigen loep vervolgt de tekst met enige informatie over de retrograde bewegingen van de planeten. De planeten bewegen zich gewoonlijk in oostelijke richting door de dierenriem,Ga naar voetnoot41 maar zo nu en dan staan ze schijnbaar even stil, maken een teruglopende (retrograde) lusvormige beweging, en zetten daarna hun baan voort. Het verschijnsel wordt veroorzaakt doordat de sneller draaiende aarde zo'n planeet ‘inhaalt’ en ‘passeert’. Aan het slot van dit tekstje komen we opnieuw een duidelijke verwijzing naar de tabellen tegen: Die sonne heeft 4 tafelen. Ende alst scrickel jaer is soe neemtmen dierste tafele, want int jaer van 92 soe nammen dierste tafel ende andere nyet (F. 67V,a). Dit blijkt te kloppen in het tabellarisch deel, waar zoals al eerder genoemd op F. 70V in vier tabelletjes wordt aangegeven wanneer de zon de eerste graad van elk der twaalf tekens betreedt. Hoe je de planeten eigenlijk herkennen kunt vertelt de almanak onder de titel Die planeten te kennen. Volgens Aristoteles is een van de kenmerken van planeten dat ze niet schitteren, in tegenstelling tot de sterren: Nu sal ic u leren hoe ghy die planeten kennen sult. Aristoteles die seget aldus, dat gene planete en davert noch en vlinct. Want die sonne en sietmen daveren noch vlincken, noch die mane noch gene planete (F. 67V,a). Daarnaast heeft elke planeet zijn eigen kleur. De aard van de tekst van de almanak verschuift vanaf dit moment van puur astronomische informatie over de posities van de planeten naar meer astrologische kennis, waarbij met name van belang lijkt welke krachten een planeet kan hebben in bepaalde omstandigheden die van belang kunnen zijn bij een astrologische voorspelling. In Vanden facien wordt heel beknopt iets uitgelegd over welke planeet hoort bij een van de drie faciesGa naar voetnoot42 van elk dierenriemteken. De auteur somt de facies van de tekens Ram, Stier en Tweelingen op, waarbij het eerste facie aan Mars | |
[pagina 23]
| |
toebehoort. Wanneer hij alle planeten heeft gehad en weer bij Mars is aangekomen, is het systeem duidelijk en kan de schrijver afsluiten met: alsoe voert den anderen vervolgende. Onder de kop Vanden husen der planeten wordt van elke planeet gezegd welk dierenriemteken zijn ‘huis’ is, dat wil zeggen in welk teken hij veel kracht uitoefent. Meteen daarop volgt een tekstdeel met de opvallende titel Vander vreemder planeten. Deze titel laat zien dat de afschrijver weinig kennis had van de zaken die hij kopieerde.Ga naar voetnoot43 Hij wordt paleografisch verklaarbaar wanneer men zich realiseert dat het tekstje gaat over de relaties tussen de planeten en de verschillende uren van de dag. Oorspronkelijk zal er dus iets als Vander uren der planeten hebben gestaan, mogelijk afgekort tot vrÄ“ d' planeten. Het tekstgedeelte wordt besloten met een kort fragment over bepaalde ambachten die bij de planeten horen. Zo vertelt de almanak dat bij Jupiter ambachten als geldwisselaar, kledingverkoper of schrijver horen. Voor welk vak iemand een aangeboren aanleg heeft, kan met behulp van de tabellen berekend worden: Dese geboerten machmen weten byden tafelen (F. 68V,b).
De tekst van de almanak laat zich recapitulerend als volgt karakteriseren. Ondanks de vele uiteenlopende onderwerpen is alle informatie erop gericht de tabellen die erop volgen toegankelijker te maken en moeilijke punten toe te lichten. De astronomische informatie is eenvoudig maar noodzakelijk voor iemand die de tabellen wil begrijpen en wil weten waar de planeten zich bevinden. De beknopte astrologie (decanen, planetenhuizen en -uren, aard van de planeten) lijkt erop te wijzen dat het vinden van de planetenposities mogelijk in dienst stond van het maken van astrologische voorspellingen. Hoewel eenvoudig van aard stelt de tekst de kopiist op verschillende plaatsen voor problemen: de geconstateerde corrupties getuigen van iemand die niet altijd wist wat hij opschreef. Aan de hand van de opmerkelijke historische verwijzingen (1371, 1384) die mogelijk uit plaatsgebonden almanakken zijn gehaald, en aan de hand van het steeds weer terugkerende jaar 1391 is het waarschijnlijk dat in of rond dat jaar deze almanak is samengesteld door iemand met de naam Lodewijck die in Brabant leefde: de belangrijke historische gebeurtenissen hadden nog niet zo lang geleden plaatsgevonden en iedereen wist er nog van, zodat het zinvol was eraan te refereren. Maar klopt het jaar 1391 ook voor de tabellen? | |
[pagina 24]
| |
Afbeelding I. önb 2818, F. 69R. Tabel voor de plaats van de planeet Saturnus in de tekens van de dierenriem.
| |
[pagina 25]
| |
3 De tabellenDe afbeelding toont de eerste van acht tabellen (voor zeven planeten en voor Caput Draconis, het ‘Hoofd van de Draak’), waarin voor een reeks opeenvolgende jaren de posities van de planeten in de tekens van de dierenriem getoond worden. In het handschrift is elke tabel netjes omlijnd in een zeer lichte, sepiakleurige inkt. Daarbij zijn de jaartallen en de namen van de tekens gelinieerd, en de begeleidende tekstjes niet. De namen van de tekens van de dierenriem zijn meestal gerubriceerd, behalve bij de tabel voor Caput Draconis. Het aantal jaren waarvoor de positie gegeven wordt is per planeet verschillend. Voor Saturnus zijn negenenvijftig jaren opgegeven, voor Jupiter drieëntachtig jaar, voor Mars negenenzeventig jaar, voor Venus slechts zestien jaar, voor Mercurius zesenveertig jaar, en voor het Caput Draconis drieëennegentig jaar. De tabellen voor de zon en de maan wijken hiervan af, omdat voor de zon als genoemd lijsten voor vier opeenvolgende jaren worden gegeven (een schrikkeljaar plus drie erop volgende jaren), en voor de maan de posities in de dierenriem gedurende dertig opeenvolgende dagen. Uitgaande van het jaar 1391 zou het maximale bereik van de tabellen dus tot 1484 lopen (1391 plus drieënnegentig jaar). De reden voor het uiteenlopende aantal jaren waarvoor de planetenposities worden gegeven moet gezocht worden in het cyclische karakter van de tabellen: ze waren bestemd voor eeuwigdurend gebruik.Ga naar voetnoot44 Voor Saturnus bijvoorbeeld zien we dat deze planeet zich in het negenenvijftigste jaar van de tabel in de negentiende graad van Leeuw bevond (zie de afbeelding, rechts onderaan). Per jaar gaat Saturnus iets meer dan twaalf graden. Op 1 maart staat hij dus weer in de eerste graad van Maagd, en die positie vinden we weer links bovenaan bij het jaar 1 (dat daar de tweede graad vermeld wordt zal een gevolg van afronding zijn). De tabellen zijn in twee of drie kolommen geschreven. In elke kolom vinden we uiterst links het jaar, oplopend vanaf jaar 1, gevolgd door het dierenriemteken en de graad van dat teken. Voor Saturnus zien we dat deze planeet zich bijvoorbeeld in het achttiende jaar van de cyclus in de zeventiende graad van Pisces, Vissen, bevond. Alleen bij Saturnus staan links van de jaren enkele jaartallen genoteerd, om (voor de duidelijkheid?) aan te geven om welke jaren het ging.Ga naar voetnoot45 De tabellen met de posities van de planeten gaan in de onder-, linker- of rechtermarge vergezeld van opmerkingen over de snelheid van de desbetreffende planeet. Uitzondering is Saturnus, waar de tekst zich tussen beide kolommen bevindt. Ik geef de notities hieronder per planeet (bij de zon is geen tekst): Saturnus: Saturnus geet in 12 maenden 12 graden ende 13 minuten ende 35 secunden. Ende hieraen suldi rekenen waer ghy hem altoes vijnden sult. Saturnus geet in 12 maenden 12 grade ende 12 minuten ende 42 secunden. Ende in 30 dagen 1 graet (F. 69R). | |
[pagina 26]
| |
Zeer in het oog springend is natuurlijk dat we bij Saturnus, Mars en Venus hetzelfde verschijnsel tegenkomen als we eerder in het tekstuele deel zagen: dezelfde informatie voor wat betreft de omloopsnelheid wordt twee keer gegeven! Zoals vermeld worden de getallen die in de tekst als eerste genoemd worden, in de tabellen consequent als tweede vermeld, en omgekeerd. Vergelijken we de getallen in de tekst met die in de tabellen op de corresponderende plaatsen, dan blijkt dat ze praktisch identiek zijn. Waar ze afwijken lijkt dit een geval van kopiistenfouten te zijn. Van Saturnus bijvoorbeeld wordt de eerste keer in de tekst vermeld dat hij per jaar twaalf graden, twaalf minuten en tweeënzestig seconden aflegt; in de tabel is dit in het tweede tekstblokje twaalf graden, twaalf minuten en tweeënveertig seconden. Dat laatste lijkt het juiste getal, want in een sexagesimaal stelsel is twaalf minuten en tweeënzestig seconden natuurlijk dertien minuten en twee seconden. En zo zijn er meer onnauwkeurigheden in de cijfers waarbij de kopiist fouten lijkt te hebben gemaakt. In de tabellen wordt in tegenstelling tot de tekst (met uitzondering van Venus) voor de planeten ook nog de omloopsnelheid per dertig dagen vermeld. Zeker voor de binnenplaneten Venus en Mercurius is dit een waardevolle inlichting, omdat deze planeten zich immers veel sneller dan de buitenplaneten voortbewegen: hoe korter de periode, hoe nauwkeuriger de berekening kon zijn. We mogen veronderstellen dat de mededeling dat er cijfers zijn overgenomen uten Alfoncius en uten tafelen van Arabijen er in zowel de tekst als in de tabellen de oorzaak van is dat dezelfde informatie twee keer gegeven wordt: na uit de ene tabel feiten over | |
[pagina 27]
| |
de omloopsnelheid te hebben gedestilleerd worden ze uit de andere aangevuld.Ga naar voetnoot46 De planetenposities zoals die in de tabellen worden opgegeven kunnen worden vergeleken met de daadwerkelijke posities volgens de standaardwerken van Tuckerman en Stahlman/Gingerich.Ga naar voetnoot47 Duidelijk is dat er ook bij het kopiëren van de tabellen fouten zijn binnengeslopen. Voor het achtste jaar van de cyclus is de positie van Saturnus bijvoorbeeld Schorpioen 18, slechts één graad verder dan het jaar ervoor. Maar zoals de begeleidende tekst zelf al aangeeft legt Saturnus in een jaar meer dan twaalf graden af. In de legger zal er daarom Schorpioen 28 hebben gestaan, elf graden verder, wat overeenkomt met de werkelijk afgelegde afstand.Ga naar voetnoot48 Wanneer nu de posities van de planeten in de tabellen van de almanak vergeleken worden met de daadwerkelijke posities op 1 maart 1391Ga naar voetnoot49, ontstaat het volgende beeld. In grote lijnen kloppen de posities voor met name de binnenplaneten (rekening houdend met afrondingen en kopiistenfouten). Toch valt er een afwijking te constateren die voor alle planeten geldt: de werkelijke posities op 1 maart 1391 liggen consequent ruwweg tussen de tien en twintig graden verder in de dierenriem dan de posities die door de almanak gegeven worden. Dit heeft als gevolg dat door de variërende omloopsnelheden het verschil tussen de opgegeven en de daadwerkelijke datum uiteenloopt van bijna een jaar tot enkele dagen. De voor Saturnus opgegeven posities komen in werkelijkheid overeen met een periode tien tot elf maanden eerder (april - mei 1390), voor Jupiter is dit verschil enkele maanden, voor Mars nog maar een tot twee maanden, voor Venus vijftien tot dertig dagen, en voor Mercurius slechts één tot zeven dagen. Aanvankelijk meende ik dat het verschil te maken zou kunnen hebben met de datering van het astronomische jaar. De datum van 1 maart werd vooral door astronomen in de dertiende eeuw gebruikt als begin van het nieuwe jaar om de schrikkeldag van 29 februari op het eind van de vierjarige cyclus van schrikkeljaren te houden; vanaf het begin van de veertiende eeuw wordt steeds meer overgegaan op 1 januari om het astronomische jaar te beginnen.Ga naar voetnoot50 Dat hier tegen het einde van de veertiende eeuw nog steeds 1 maart wordt genoemd is dus opvallend en zou kunnen wijzen op invloeden van een lange astronomische traditie op de auteur van de almanak. Toch kunnen de verschillen hiermee niet afdoende verklaard worden.Ga naar voetnoot51 | |
[pagina 28]
| |
Ook wanneer het materiaal uit de tabellen op een andere manier benaderd wordt ontstaat geen duidelijk beeld. Een mogelijkheid zou geweest kunnen zijn dat de opgegeven planetenposities betrekking hadden op de situatie op 21 maart 1391, het moment waarop volgens traditie de zon de eerste graad van Ram binnenkwam en de lente begon (maar, zoals we zagen, tegen het einde van de veertiende eeuw klopte dit niet meer). Toch komen de planetenposities ook niet met deze datum overeen. En hetzelfde geldt wanneer we naar aanperkende jaren kijken. Al met al komen de opgegeven waarden het meest overeen met een datum in de eerste maanden van 1391. De conclusie moet dan ook zijn dat de almanak waarschijnlijk is samengesteld in 1391Ga naar voetnoot52 en mogelijk in 1390, waarbij omtrent het exacte jaar nog het nodige voorbehoud moet worden gemaakt. | |
4 Middeleeuwse astronomische tabellenDe almanak in het Weense verzamelhandschrift bevindt zich in een lange traditie van zowel astronomische traktaten en commentaren als astronomische tabellen. Deze traditie begint met de Almagest van Claudius Ptolemaeus.Ga naar voetnoot53 In dit uit dertien boeken bestaande astronomische standaardwerk wordt onder andere het welbekende geocentrische wereldbeeld uiteengezet. Zowel op de Arabieren als op de Latijnse middeleeuwen oefende het werk een grote invloed uit. In 1175 vervaardigde Gerard van Cremona in Toledo een Latijnse vertaling. Door de hoge moeilijkheidsgraad werd de Almagest veel becommentarieerd.Ga naar voetnoot54 Desondanks was er, met name voor het onderwijs aan de universiteiten, grote behoefte aan elementaire astronomische handboeken. De twee meest populaire waren het kosmografische De sphaera mundi van Johannes de SacroboscoGa naar voetnoot55, en het anonieme Theorica planetarumGa naar voetnoot56, beiden uit de dertiende eeuw. Naast dergelijke astronomische basisinformatie werden ook tabellen waarin de posities van de planeten waren vastgelegd veelvuldig gebruikt en gekopieerd. Met name de Arabische astronomen hebben hierbij veel werk verzet en de middel- | |
[pagina 29]
| |
eeuwse astronomen sterk beïnvloed. In de negende eeuw construeerden bijvoorbeeld Alcoarismi (Al-Khwârizmî) en Albategni (Al-Battânî) zulke astronomische tabellenboeken, maar er zijn er meer dan tweehonderd bekend.Ga naar voetnoot57 Via vertalingen in Spanje, waar de Arabische en de West-Europse cultuur sterk met elkaar vervlochten waren, leerde men de tabellen in Europa kennen. De tabellen van Alcoarismi en Albategni vormen de bronnen van de zgn. Toledaanse tabellen.Ga naar voetnoot58 Samengesteld in de twaalfde eeuw worden hierin cijferlijsten gegeven voor de meest uiteenlopende astronomische gebeurtenissen, zoals: kalendertabellen (voor het omrekenen van de verschillende tijdperken), tabellen voor opkomst van de zon en de planeten, voor de posities van de planeten en hun medius motusGa naar voetnoot59, tabellen voor zons- en maansverduisteringen, voor de helderheid van de planeten en hun retrograde bewegingen. Daarnaast zijn er ook nog sterrencatalogi en astrologische tabellen. Van deze tabellen is bekend dat er door de in Spanje levende joodse astronoom Profatius Judaeus een ‘almanak’ op is gemaakt, lijsten waarin de planetenposities met behulp van de Toledaanse tabellen zijn uitgerekend.Ga naar voetnoot60 Onder de regering van Koning Alfonso X van Castilië werd in de jaren 1262-1272 een nieuwe reeks astronomische tabellen geproduceerd, bekend onder de naam Alfonsinische tabellen. De tabellen waren onderdeel van een omvangrijk wetenschappelijk en literair vertaalproject door een selecte groep geleerden onder het maecenaat van Alfonso X.Ga naar voetnoot61 Bronnen waren naast de Almagest vooral de tabellen van de in de elfde eeuw levende Arabische astronoom Arzachel (Az-Zarqâlî), aangevuld met contemporaine observaties. Het bijzondere van deze tabellen ten opzichte van de Toledaanse tabellen ligt in het consequente gebruik van het sexagesimale systeem voor het uitvoeren van de berekeningen. Mogelijk in navolging van Ptolemaeus werd een dag bijvoorbeeld opgedeeld in zestig minuten, een minuut in zestig seconden, enzovoorts.Ga naar voetnoot62 In 1327 schreef Johannes de Saxonia in Parijs zijn Canones op de Alfonsinische tabellen. Het was in combinatie met dit commentaar dat de tabellen in West-Europa hun enorme verspreiding vonden.Ga naar voetnoot63 De Saxonia was niet de enige die een | |
[pagina 30]
| |
toelichting op de tabellen bezorgde. Enkele jaren eerder was dit ook al gedaan door Johannes de Lineriis (1322) met medewerking van Johannes de Murs, Parijse astronomen waarmee Johannes de Saxonia waarschijnlijk heeft samengewerkt.Ga naar voetnoot64 Hun werk kende echter bij lange na niet de populariteit van dat van Johannes de Saxonia.
Is onze Middelnederlandse tekst nu een extract van de Alfonsinische tabellen in de versie van Johannes de Saxonia? Uitgesloten is het niet, maar er is nog een andere, aannemelijker mogelijkheid. Met het commentaar bij de tabellen en met de tabellen zelf kunnen de posities van de planeten voor alle tijden en voor alle plaatsen weliswaar berekend worden, maar de feitelijke posities ontbreken. Omdat het moeizame berekenen ervan klaarblijkelijk voor velen problemen opleverde, stelde Johannes voor Parijs een tabel samen voor de vijfenveertig jaar tussen 1336 en 1380, waarin hij die posities gaf en anderen zo veel rekenwerk bespaarde.Ga naar voetnoot65 Hij noemt zijn traktaat zelf ‘almanak’: Ego, Johannes de Danocowe domus, de Saxonia, quodam feci opus almanack scilicet temporale, in quo sine omni opere quod per tabulas solet fieri absque omni tedio et labore, loca vera omni planetarum habentur (‘Ik, Johannes van het huis van Danck, uit Saxonia, heb een zeker werk gemaakt, een almanak of temporale, waarin zonder alle werk dat bij tabellen gedaan moet worden, en zonder alle moeite, de werkelijke plaats van alle planeten gevonden kan worden’).Ga naar voetnoot66 Kort daarvoor, aan het begin van deze tekst die aan de lijsten van de almanak voorafgaat, luidt het incipit: Cum animadverterem quam plurimos magistros et scolares in studio Parisiensi, et in quam pluribus allis locis, relinquere astronomiam et ab ea declinare propter tedium et laborem equandi planetas secundum communem modum per tabulas operandi [...] (‘Omdat m'n aandacht erop gevestigd werd dat zoveel magisters en geleerden bij hun studie in Parijs en in zovele andere plaatsen de astronomie laten voor wat ze is en zich ervan afkeren door tegenzin en door het [zware] werk om de [plaats van de] planeten te berekenen volgens de algemene manier, [namelijk] door het werken met de tabellen [...]’).Ga naar voetnoot67 Dat liegt er niet om. De magistros en scolares beoefenden niet alleen de astronomie niet meer, maar wendden zich er van af omdat het berekenen van de planetenposities met behulp van ouderwetse tabellen zoveel moeite kostte. Met de almanak van Johannes is dit moeizame werk niet meer nodig. Dit incipit vertoont sterke gelij- | |
[pagina 31]
| |
kenis met het incipit van de Middelnederlandse tekst, waar ook wordt gerefereerd aan het samenstellen van een almanak, want die const altemael verloren is. De almanak van Johannes de Saxonia moet in een behoefte hebben voorzien, maar er zijn relatief weinig handschriften van bewaard gebleven.Ga naar voetnoot68 De Middelnederlandse tekst lijkt geen rechtstreekse vertaling te zijn, maar er is wel een heel duidelijk verband. Bijvoorbeeld wanneer de traktaten te spreken komen over de vier tabellen waarin de plaats van de zon wordt weergegeven. In het Middelnederlands wordt verteld dat er vier tabellen voor de zon zijn, waarvan je de eerste moet nemen als het om een schrikkeljaar gaat, net zoals men in [13]92 deed.Ga naar voetnoot69 In het Latijn heet het: Cum per hoc opus verum locum solum scire desideras, vide utrum annus praesens in locum scire volueris: sit bissextilis an primus vel secundus vel tercius post bissextilis. Et secundum hic intra primam tantum quod descendit anno bissextilis, vel secundam que deservit anno primo post bissextilis [...] (‘Wanneer je met dit werk de werkelijke plaats van de zon wilt weten, kijk dan of je de plaats in dit jaar wilt weten: of het een schrikkeljaar is, óf of het het eerste of het tweede of het derde [jaar] na het schrikkeljaar is. En vervolgens [neem je] alleen de eerste [tabel] als het jaar dat afloopt een schrikkeljaar is, of de tweede wanneer het het eerste jaar is dat afloopt na het schrikkeljaar [...]’)Ga naar voetnoot70 Helaas ben ik nog niet in de omstandigheid geweest de Latijnse tabellen met de planetenposities die op de tekst volgen te bekijkenGa naar voetnoot71, maar mogelijk kan met deze tabellen één van de directe bronnen van de samensteller van de Middelnederlandse almanak worden aangewezen. Alfoncius en Johannes de Sacsonia [...] sijnen almenacke uit de Middelnederlandse bronvermelding lijken hiermee verklaard te kunnen worden. Zoals we echter zagen bij de dubbele vermeldingen van de snelheden van de planeten heeft de samensteller waarschijnlijk gebruik gemaakt van verschillende bronnen. In dit verband moeten we zeker ook de Arabische tabel voor 1391 niet uit het oog verliezen (zie n. 29). Ook zal nog nader moeten worden gekeken naar de Latijnse teksten die zich bezighouden met de achtste sfeer. Voor een definitief antwoord zal meer inzicht in de transmissie van astronomische kennis in middeleeuwse tabellen en almanakken moeten worden verkregen. | |
[pagina 32]
| |
5 SlotMet het bovenstaande is mogelijk iets meer inzicht in de ontstaansgeschiedenis van de Middelnederlandse almanak verkregen. Zoals in de inleiding is vermeld is het handschrift waarin de tekst en tabellen voorkomen op grond van de watermerken te dateren rond 1490 of iets daarvoor. Het bleek dat een almanak die een eeuw eerder tot stand was gekomen, tegen het einde van de vijftiende eeuw nog steeds goede diensten bewees dankzij de eeuwigdurende tabellen, en het waard was om afgeschreven te worden. Welke rol speelt onze almanak in het overwegend medisch-farmaceutische verzamelhandschrift? De almanak maakt in de codex deel uit van een groep teksten die allemaal iets te maken hebben met astronomie of astrologie. Direct aan de almanak voorafgaand is de voor zover mij bekend enige Middelnederlandse vertaling van het Liber isagogicus van Al-Quabîsî, het Alcabicium. Dit werk was een van de meest populaire astrologische standaardwerken. Johannes de Saxonia schreef er een uitvoerig commentaar bij.Ga naar voetnoot72 Dat het Alcabicium en de almanak in één handschrift voorkomen is opvallend. Wellicht bevatte de legger van de scribent hier ook beide traktaten; we zien dit meer in handschriften met astronomische teksten.Ga naar voetnoot73 Op de almanak volgt in het handschrift een groep tekstjes over het gebruik van enkele astronomische instrumenten zoals het astrolabium of de kwadrant. In de tekst Van spera solida valt plotseling te lezen: Die wil weten alle dage in wat tekene ende in wat grade vanden tekene alle dage elcke planete sy, dat muechdy weten bijden tafelen die daer toe gemaect sijn of bijden almenacke, dat is dat lichste (F. 74R,b). Er wordt hier rechtstreeks naar onze almanak verwezen! Wil je weten waar de planeten staan, dan moet je tabellen gebruiken, of, wat gemakkelijker is, in de almanak kijken. Er is een duidelijke samenhang tussen al deze teksten: astrologische achtergronden, astronomische tabellen en instrumenten. Mogelijk heeft de kopiist, op zoek naar die teksten die voor hem van belang waren, uit zijn (veel oudere?) legger al deze traktaten overgeschreven. De combinatie tussen astrologie, astronomie en geneeskunde zoals we die in de codex tegenkomen wijst op een lezer/gebruiker in de sfeer van (niet academisch opgeleide) artsen. Het is bekend dat astrologie een belangrijke rol speelde in de middeleeuwse geneesmethoden.Ga naar voetnoot74 Zeker wanneer de patiënt een persoon van aan | |
[pagina 33]
| |
zien was speelde het vaststellen van zijn of haar geboortehoroscoop een grote rol. White jr. heeft vastgesteld welke middelen de arts daarbij ter beschikking stonden: There were two ways of accomplishing this: first, by arduous calculations based on tables of planetary positions; second, by computational instruments of which the astrolabe was the most usual, supplemented by calculations on tables.Ga naar voetnoot75 Dit beeld past perfect in de aard van de traktaten in het Weense handschrift waarvan de almanak een onderdeel is: als hulpmiddel voor de arts waren deze teksten van groot belang. Misschien is met deze theorie het ontstaan van het artesverzamelhandschrift voor een deel verklaard. Er blijven echter nog vele vragen te beantwoorden. | |
SummaryThe Middle Dutch manuscript Vienna ÖNB 2818 contains a number of treatises on astrology, astronomy and medicine. One of the astronomical texts, a so-called ‘perpetual almanac’, forms the subject of this article. This almanac can be divided into two sections, a textual part and one with a series of tables. The first part explains how fast the planets move, how they can be recognized and how the tables must be used. It also contains some historical references. The scribe made some clear mistakes in copying his text. The second part with the tables shows where the planets could be found from 1391 onward. One possible source for the compiler of this almanac could be the almanac of Johannes de Saxonia. However, more study is needed before any conclusions can be reached.
Adres van de auteur: Centrum voor klassieke, oosterse, middeleeuwse en renaissance studies (comers) Oude Boteringestraat 23 NL-9712 GC Groningen |
|