Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde(1775)–Anoniem Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde– Auteursrechtvrij Vorige [pagina 336] [p. 336] De Utregtsche avondstond. Ziet men een vledermuis langs hooge linden dwalen, Of knarst een uil; men zegt: de dag begint te dalen: De schemerävond naakt: en Floor, van 't werken moe, Sluit met vermoeide leen zijn deur en vensters toe. Een burger, die den dag in zijn beroep gesleten Heeft, en begeerig is om nieuws te mogen weten, Gaat naar den Atlas, waar zijn goede vrienden zijn, En rookt een pyp tabak, of drinkt een flesje wijn. Een tweede soort zingt luid met half verroeste kelen In 't Nagtegaaltje, en zit met kaart of dam te spelen, Of op het tiktakbord, terwijl dat Palingman Zijn vette paling vent, by 't kleppen van de kan: Dees roept, ‘heete alikruik,’ en ‘warreme garnaten!’ En weet by 't Uitersch bruin die smaaklijk aan te praten. ‘Heete oliekoeken!’ hoort men roepen op de straat: Terwijl dat besje schreeuwt, ‘braje appelen, gebraad!’ De jongens, die van 't school, of van den winkel loopen, Ziet men van dit banket met open monden koopen. En Jan, die in de buurt zijn Heerschaps komst verbeidt, Staat aan de deur ter sluik te praten met de meid. Zy zoenen beurteling, en Jan die moet vertrekken, Want binnen wordt gebeld, Kaat moet de tafel dekken. De boef klok heeft geluid, men hoort den klepper slaan, En 't is een burger uur om dan naar bed te gaan. J.v.H. Vorige