Het prince liet-boeck, of trompet des oorlogs
(1675)–Anoniem Het Prince Liet-boeck, of trompet des oorlogs. Waer in de voornaemste landt- en zee-slagen– AuteursrechtvrijWaer in verhaelt werdt alle de voornaemste landt- en zee-slagen, beginnende met 't jaer van 1672. en eyndigende met het jaar 1675
[pagina 58]
| |
[pagina 59]
| |
En willen my schier schranssen.
'k Heb groote pijn voor 't hert eylaes!
't Graveel is felle pijne;
Dat doet my den Hollantschen Kaes,
Seggen mijn Medicijne,
De Kaes die is te ongesont,
Schoon ick daer goede smaeck in vondt,
'k Souder den steen van krijgen.
Mijnen doctoor my ordonneert
Dat ick most gaen purgeeren,
Hy heeft het my geprofiteert,
Jck moet de Kaes quiteeren:
Jck heb al een purgation deur,
Dat my Bommel en Creveceur,
En Uytrecht is ontvlogen.
Ja Naerden, Woerden, Rhenen, Wijck,
En noch andere Steden:
Bloedt, 't is my al wat kostelijck,
Nochtans het is sa heden:
Krijgh ick noch een purgatie soo,
Soo moet ick springen als een Vloo,
Verlaten al haer Steden.
'k Wou proeven oock den Rinschen Wijn,
Ja Duytslandt fraey verheven,
Maer als den Prins quam op den Rhijn,
Heb ick meer Koorts gekregen:
'k Was gierigh en woudt hebben al,
En nu geeftmen my nietmendal,
Dus wordt ick nu verdreven.
'k Heb draeyingh in mijn hooft soo seer,
Mijn pijn is sonder eynde,
Jck moet gelaten zijn, ach Heer!
My een Barbier wilt sende.
O Engelandt zijt mijnen Barbier,
Steekt my een gat en laet my hier
Niet liggen in ellende.
Per Dieu O bloedt dat is een Koorts,
Eng'landt heeft mijn verlaten:
O ackrement ick krijgh de Koorts
Dat 's buyck-pijn bovenmaten:
Ha voetre 'k meen dat ghy my laet;
Kom Bisschop Galen stop het gat:
| |
[pagina 60]
| |
Het bloeden kan niet baten.
Hoe! Engelandt met Hollandt Vree,
O bloedt och malle Peste!
Nu ben ick reets uytter Zee:
Och nu sal al de reste
Mee volgen: ach! 'k ben soo benout,
Jck sterf bykans, mijn hart wordt kout;
Helpt Doctors voor het leste.
Ja krijght een veertje met wat Stroop,
Ach stroopje van Fiolen;
Och daer krijgh ick een overloop,
Mijn Aessem is geschoolen:
Ach smeer ey smeer mijn Mondt en Tongh,
Dat quickt een beetje, och het jongh
Hertje souw hier gaen verlooren.
'k Weet raet, den doctor ordonneert
Een spouw-dranck voor my heden,
Op dat ick haestigh metter veert
Weer uytbraeck al de Steden,
Die ick noch heb al in Hollandt,
Of anders raeck ick aen een kant,
En rust met meer in vreden.
Maer Spanjen oock mijn hert beswaert,
Hy pretendeert sijn Steden:
Den Keyser komt oock met een vaert
My ruymen doen oock mede:
Don Jan en oock Comt' Montrey,
Die komen aen mee allebey,
Afeysschen Koninghs Steden.
Ras set my doch nu een Clysteer,
De drancken zijn soo vaetse,
Om datse moeten kacken weer
Alle de Spaensse plaetsen,
Die ick voor desen in my schon,
Dan sal genesen zijn Boubon,
O foey se ruyckt soo vaetse.
EYNDE. |
|