Het prince liet-boeck, of trompet des oorlogs
(1675)–Anoniem Het Prince Liet-boeck, of trompet des oorlogs. Waer in de voornaemste landt- en zee-slagen– AuteursrechtvrijWaer in verhaelt werdt alle de voornaemste landt- en zee-slagen, beginnende met 't jaer van 1672. en eyndigende met het jaar 1675
Voys: 't Is goet Capucijn te zijn.
Koningh van Vranckrijck.
Britsche Koningh hoort mijn klacht,
Bisschop Barend Oom van Galen,
Stuert doch Boeren uyt Westphalen:
Tot versterckingh van mijn macht:
Hoogh geboren Vorst van Keulen,
Sendt doch al u volck aen my;
Hertogh Nieuborgh wilt niet speulen,
Maer stelt al u krachten by.
Ha pardie de duyvle hael!
Sy kom samen in Campanje,
Keyser, Spanje en Oranje,
Sy verbruy het altemael;
| |
[pagina 31]
| |
Sy wil al de Franse jagen
Weder uyt het Nederlandt,
Daer ick in had sulck behagen,
En mijn Lely hadt geplandt.
Koningh van Engelandt.
Wel Louys, wats dit gerucht,
Hoe begint ghy dus te beeren?
Js het ernst of is 't scheeren,
| |
[pagina 32]
| |
Dat ghy raeckt al op de vlucht?
'k Meenden dat ghy 't had gewonnen,
En ick wachten na den buyt:
Maer ick sien 't is eerst begonnen,
En licht 't heele spel verbruyt.
Bisschop van Munster.
Wel pots dousen slaflement,
Vorst Louys hoe dus te klagen,
Och ghy maeckt mijn hert verslagen,
Loopt het spel soo op een endt?
Js den Keyser ende Spanjen,
U vyandigh, spannen aen,
Met den Prins al van Oranjen,
Och soo is 't met ons gedaen.
Keulen, en Nieuburgh.
Help, o help ons, wapen, moort!
Wel Louys hoe dus verslegen?
Keert Fortuyn nu ander wegen,
Ach soo wenden wy ons voort,
Na den Keyser hoogh van machten,
Vallen hem op hoop te voet,
Hy sal wel ons quaedt versachten,
Als men van u afstandt doet.
Koningh van Vranckrijck.
Wel wat hoor ick aerseldt ghy,
Groote Vorsten met malkander,
'k Meenden dat noyt geen verander
U sou trecken van mijn zy:
Js dit voor al mijn Louwijsen?
Js dit voor mijn groote Macht?
Wilt ghy mijn nu af gaen wijsen,
Die u te verheffen dacht.
Keulen, en Nieuburgh.
Edel hooge Franse Vorst,
'k Hoor den Keyser komen dalen,
Met den Prins in onse palen,
Dus ick niet meer wachten dorst:
Siet ick moet mijn woordt nu houwen,
'k Sey ick 't voor den Keyser dee,
Daerom wilt u hooft vry krouwen,
Lieve moet ick segh Adee.
| |
[pagina 33]
| |
Bisschop van Munster.
'k Heb het oock alsoo geseyt,
Roy Louys dat wy in 't Yser,
Streden dat ick 't voor den Keysedre,
Had den Oorlogh aengeseyt:
Dus gaen ick mijn nu verklaren,
Eer ick mijn Landt quijt sal zijn,
Om mijn Bisdom te bewaren,
'k Heb geen lust naer sint Garmijn.
'k Segh adieu hooghmoedigh Vorst,
Ziet de kans die is verkeecken,
Godt die sal het onrecht wreecken,
Ons Consciency is bemorst;
Jck moet sorgen voor de Lammen,
Gaet vertreckt ghy na Parijs,
Dat al de Westphaelse Hammen
Komen weer op d'oude Prijs.
Koningh van Vranckrijck.
Och nu is 't met mijn gedaen!
Nu mijn Bisschops en Prelaten,
Jn der noodt alsoo verlaten,
Blijf ick dus alleenigh staen:
Za, za, za, mijn France Knechten
Noch gewacht eens om den buyt,
Krijgen wy 't quaedt in 't vechten,
Loopt dan al de steden uyt.
Koningh van Engelandt.
Hoe verlaten sy u al,
Lely Vorst soo moet ick mede,
Retireren door de reden,
Want ick nu niet hebben sal:
'k Meenden Zeelandt te beheeren,
Maer ghy gingh doe na Mastricht,
'k Zal by u niet profiteeren,
Dus sal ick mee scheyden licht.
Koningh van Vranckrijck.
Js het dan nu soo verkeert,
Adieu mijn gekochte Stede,
Die de Wereldt beven deden,
Wordt nu selfs gealtereert;
'k Magh nu wel mijn schat beklagen
Die ick aen u heb verpandt:
| |
[pagina 34]
| |
Och ick magh nu wel mijn dagen,
Roepen voetre de Hollandt.
Bisschoppen.
Ja wy gaen ons scheyden van
U Adieu 't is ons geraden,
Dat wy leven op genaden,
Als te raecken in den Ban:
Wilt u nu alleen verblijden,
Siet wy scheyden uyt het werck,
En gaen singen ons getijden,
En Oremus in ons Kerck.
|
|