ende bequame rijmen in haer plaetse stellen. Ten derden wasser een groote faute in alle de vlaemsche liedekens, die tot nu toe hebben ghedruckt gheweest, dat de Veersen hier ende daer, eene twee, oft dry sillaben te luttel oft te veel waren hebbende: Oock daer-en-bouen, al-omme warender corte sillaben voor langhe, lange voor korte gheset, het welcke int singhen een groote onbequamicheyt by brenght: ten mach niet lieghen. Ende in dese faute vallen alle de Rhetoriciens ende dichters, hoe goede Meesters sy oock zijn (behoudens haerlieder eere) als sy den sanck oft Musijcke niet en verstaen. Soo hebben wy dan onse Rhetorijcke ghebrocht op den Fransoyschen ende Italiaenschen voet, te weten op een sulcke, datter niet een sillabe min oft meer en sy dan den sanck is vereysschende.
Noteert ten vierden aen-gaende de Musijcke, dat vele nieuwe schoone, deuote, liffelijcke toonen ende voysen hier in dit boecxken zijn gecomponeert van goede Musiciens: Niet te min, seer vele liedekens hebben wy op de oude toonen gelaten, soo om datse goet zijn, soo om datse een ieghelijck kan, soo oock om datmen alsoo de oude lichtveerdighe liedekens te lieuer laten en te lichter vergheten soude, aenghesien datmen op de selue lieffelijcke toonen, nu andere gheestelijcke Liedekens kan singhen.
Dit wasser, Lieue Kinderen, dat ick v wilde veraduerteren, eer dat ghy de Liedkens sout beghinnen te lesen oft te leeren: Valter nu aen met een ghenoechte, neersticheyt, ende viericheyt. Worpt me alle de vuyle ende amoureuse, lichtveerdige Liedekens in’t vier, ende neemt dit deuchdelijck boecxken in handen, leert dit neerstelijck, ende drucket vast in uwe memorie, met de nieuwe lieffelijcke toonen, die elck