Princesse Liet-boec
(2007)–Willem Reyers de Lange, Anoniem Princesse Liet-boec– Auteursrechtelijk beschermdHelena antwoordt tot Paris [vertaling][editie]Op die Stemme: Tant que vivray 2.)[regelnummer]
U rijck playsant / en u machtich ghewelt /
U edel lant / daer toe u groote gelt /
En noch tryumphant / u schoonheit fray gestelt
Heeft dat te hant / hier oock toe ghequelt?
T'foey het is schant /
Het moet u zijn vertelt
T'huwelijcks bant / wilt ghy hebben gevelt:
U purpuren habyten /
Wilt die selffs verslyten /
Want ick begeerse niet
Wat ghy doet wel toesiet
Ghy soud my wel verwijten
Soud my dan dat niet spyten
Dat ick dat gheen ghy riet
Ghy overspeelster vliet /
Van myn sou zijn t'bediet.
3.)[regelnummer]
Myn eelheyt fier/ is dat u dus behaecht?
Mijn reyn manier/
Hebt ghy daer na ghevraecht?
Myn wesen goedertier?
Bemint ghy onversaecht:
O valsch dangier /
Het moet Godt zijn gheclaecht
Dat ick alhier / dus seer moet zijn beclaecht /
Mijn schoonheydt schier /
Doet dat mijn hert dus knaecht /
Ghy seght schoonheydt en eeren
Off ick als nu ter tijdt
Conden niet accorderen
Schoonheydt oft eer waer quijt /
Soudy my wel begheeren:
Ick denck ghy soudt cesseren
Van u lieffde subijt /
Met een ander u verblijdt
Tis u beste profijt.
4.)[regelnummer]
Ghy claecht dus seer // dat ghy lijdt groot torment /
En door Venus teer // ben ick tot een present
U gegeven weer / t'can my niet zijn bekent
Tis een quaet begeer/ tsal nemen een quaet ent
Denct toch om mijn eer / en suyverheydt seer jent /
Ick sou dan weer / wel zijn met u content /
Alle u hooghe maghen
En soud ick niet nae vraghen /
Noch al u groote goet /
Noch oock u edel bloet /
En sou tot gheenen daghen
Comen in mijn behaghen /
Maer u persoon seer soet /
U minnelijck ghemoet
Dats / dat my minnen doet.
Prince.
5.)[regelnummer]
Prince seer schoon / Troyen u groote stadt /
Noch oock u Croon / daer toe u gelt en schadt
Acht ick niet een boon / noch al u Rijckdom pladt /
Maer u persoon / die behaget my wat
Sal dat zijn mijn loon / u teeder leden glat?
Doet my geen hoon / ick ben u lieff niet sadt /
U jeuchdelijcke wesen
U manieren ghepresen
Die hebben my verheucht
Daer toe u jonghe jeucht /
Dus comt voort sonder vresen /
Ick sal u wel ghenesen
Schoon lieffken als ghy meucht /
Want al u groote deucht
Die maeckt mijn hert vol vreucht.
|
|