| |
| |
| |
Vlaamse klassieke strips in hun editoriale context
Over krantenstrips en striptijdschriften
in Vlaanderen en Franstalig België
Tine Anthoni
Belgisch Stripcentrum, Brussel
Samenvatting
De klassieke Vlaamse kinder- en jeugdstrips van voor 1960 zien er bijna alle gelijksoortig uit. Het zijn humoristische familiestrips met een volkse moraal en een drukke en chaotische verhaalopbouw. Een groot deel van deze inhoudelijke en structurele kenmerken is terug te voeren op de publicatievorm van deze stripverhalen: ze verschenen eerst in afleveringen in de krant om later pas gebundeld in albumvorm te verschijnen. In de periode 1945-1960 vestigde de krantenstrip zich als geliefkoosde publicatievorm, terwijl Vlaamse striptijdschriften geen voet aan de grond kregen. Tekenaars die op een duurzame manier buiten de beperkingen van de krantenstrip wilden werken, kregen die kans enkel bij de Franstalige striptijdschriften. Aan de hand van twee voorbeelden, Willy Vandersteen (Suske en Wiske) en Morris (Lucky Luke), wordt de invloed van de editoriale context op de Belgische stripproductie verduidelijkt.
Klasické vlámské komiksy pro děti a mládež jsou si do roku 1960 až na výjimky velmi podobné. Jsou to humoristické rodinné příběhy lidového charakteru, s divokou a chaotickou dějovou linií. Velká část těchto obsahových a formálních rysů se dá připsat způsobu publikace těchto komiksů: nejdříve vycházely na pokračování v novinách a teprev pak byly vydávány v komiksových albech. Noviny byly v letech 1945 až 1960 pro komiks nejoblíbenější
platformou, vlámské komiksové časopisy se nedokázaly prosadit. Kreslíři, kteří chtěli trvaleji pracovat mimo omezující prostrědí novinového komiksu, dostali k tomu příležitost pouze ve francouzsky psaných komiksových časopisech. Na dvou příkladech (Willy Vandersteen Suske en Wiske a Morris Lucky Luke) objasníme vliv editoriálního prostrědí na belgickou produkci komiksů.
Toen ik uitgenodigd werd als spreker voor de zesde editie van Praagse Perspectieven binnen het kader van een colloquium over Strips in de Nederlandse taal, is mij ongevraagd een deel van de stripgeschiedenis te beurt gevallen dat mij na aan het hart ligt: de klassieke Vlaamse strip. In het Belgisch Stripcentrum, waar ik insta voor de promotie van de stripkunst, nemen deze klassiekers omwille van hun nationale bekendheid als vanzelf een prominente plaats in de museumcollectie in. Daarom schets ik met plezier een beeld van
| |
| |
deze stripverhalen die stevig in het geheugen van een hele generatie Vlamingen verankerd zitten.
| |
1. ‘Klassieke’ strips?
De stripkunst in Vlaanderen is nog steeds geen honderd jaar oud, maar toch wordt binnen de stripwereld nu al met duidelijk onderscheid gesproken over enerzijds klassieke, anderzijds hedendaagse strip. Dit onderscheid lijkt me deels gebaseerd op een tijdscriterium en deels op een aantal genrekenmerken. Met klassieke strips worden meestal de strips bedoeld die voor 1959 gelanceerd werden en die zich voornamelijk op kinderen richten. Deze strips zijn alle gemakkelijk leesbaar, het hoofddoel is amusement en de moraal strookt met de heersende opvattingen van het moment. Niets mag echt choqueren. Maar de term wordt bij uitbreiding ook gebruikt voor kinderstrips die na 1959 verschenen en die qua stijl aansluiten bij de vroegere strips. Het gebruik van de term ‘klassiek’ is trouwens frappant: het impliceert bijna dat het statuut van deze jonge pioniersstrips onbetwist is, misschien dankzij de grote populariteit die ze tot op heden genieten.
Binnen het bestek van deze bijdrage concentreer ik me op de periode van de jaren '20 tot 1959. Gedurende deze periode wordt het leeuwendeel van de strips eerst in afleveringen gepubliceerd in kranten en tijdschriften om later als album te verschijnen. De keuze voor de einddatum valt op 1959, omdat in dat jaar in Frankrijk het tijdschrift Pilote wordt opgericht. Pilote richt zich voor het eerst op iets oudere lezers en luidt het begin in van de Europese stripproductie voor volwassenen, die zowel thematisch als grafisch zal uitwaaieren in alle mogelijke richtingen, op zoek naar nieuwe narratieve mogelijkheden.
De klassieke strips waar ik het hier over wil hebben, zijn alle meer dan vijftig jaar oud. Toch bekoren ze nog steeds jonge lezers in België, Nederland en Frankrijk, en zelfs ver buiten de Europese grenzen, al hebben de auteurs het tijdelijke inmiddels voor het eeuwige ingeruild. De populariteit van de strips heeft te maken met de bijzondere kwaliteit, maar ook omdat een krachtige uitgever blijft investeren in promotie voor deze reeksen. De vergelijking met het heden en een blik op de toekomst van de Vlaamse uitgevers leveren bovendien een interessant inzicht in onze stripproductie op.
Een tweede reden om de editoriale context te belichten, is dat deze context onmiskenbaar de vorm van onze klassieke stripreeksen beïnvloed heeft. Meer zelfs, veranderingen in deze context zorgen ervoor dat het klassieke striptijdperk stilaan zijn einddatum nadert.
| |
| |
| |
2. Editoriaal landschap 1910-1940
Hoewel we vandaag de dag bij stripverhalen in de eerste plaats denken aan de stripalbums die in de boekhandel te koop zijn, werden bijna alle kinderstrips voor 1959 eerst gepubliceerd in een krant of tijdschrift. Deze voorpublicaties boden de uitgever de mogelijkheid te peilen hoe de interesse van het publiek zou zijn, alvorens te investeren in een albumuitgave, en andersom wisten de lezers bij de aankoop van een album al vrij precies wat voor waar ze voor hun geld zouden krijgen. Zelfs van de beroemdste tekenaars zijn strips te vinden die wegens de negatieve of lauwe respons van het publiek niet in albumvorm werden uitgegeven.
Het waren hoogtijdagen voor de geschreven pers aan het begin van de twintigste eeuw. De alfabetiseringsgraad steeg gevoelig door de leerplicht die in 1914 werd ingevoerd en die bepaalde dat kinderen tot 12, later tot 13 en tenslotte tot 14 jaar onderwijs moesten volgen. Steeds grotere groepen van de bevolking kregen toegang tot de geschreven pers. In Amerika vochten persconcerns een bikkelharde strijd uit om de greep op de massa's. In Europa probeerden vele kranten ook de jongste lezers te bereiken met bijzondere bijdragen voor de jeugd. Daarnaast kwamen persmagnaten met weekbladen voor het hele gezin, voor de man, voor de vrouw en voor de jeugd. Persagentschappen verkochten (vertalingen van) inhoudelijke artikels en vaak ook illustraties en beeldverhalen aan de hoogste bieder en namen zo een belangrijke plaats in. Te midden van dit commercieel gewoel trachtte de katholieke clerus de spirituele vorming van de jeugd te verzekeren met verantwoorde eigen uitgaven.
Strips duiken in België voor het eerst op in de zogenaamde ‘Mannekensbladen’, bladen voor de jeugd, vanaf 1911. Deze bladen worden grotendeels gevuld met buitenlandse gags en vertaalde strips, maar ook een Antwerpse tekenaar genaamd W. Seghers levert enkele gags en tekststrips aan Mannekensblad (De Weyer 2005: 13). Het bestaan van dit blad is echter van korte duur. In een poging om meer vat te krijgen op de geestelijke vorming van de scholieren, geeft de uitgeverij van de Abdij van Averbode vanaf 1920 jeugdbladen uit met tekenverhalen in de stijl van Epinal - een reeks prentjes met moraliserende onderschriften - en af en toe korte vertaalde strips. In Nederland is er al vanaf 1922 een echt stripblad. In België is het wachten totdat Hergé na vele illustraties en een tekststrip zijn eerste echte strip uitwerkt. En in 1929 met de voorpublicatie in Le Petit Vingtième, het supplement voor de jeugd bij de conservatieve Franstalige krant Le Vingtième Siècle, meteen een storm van succes oogst. De oplage van de krant lag tot vier keer hoger op de dag dat Le Petit Vingtième met avonturen van Kuifje verscheen. Het eerste onafhankelijke tijdschrift dat enkel strips later.
Dat strips zo algemeen de kop opsteken, tot zelfs bij de paters van Averbode, bewijst dat het communicatief vermogen en de evidente
| |
| |
aantrekkingskracht op jongeren duidelijk het wantrouwen tegenover dit uit Amerika ingevoerde medium deed wegebben. Ook het succes van Kuifje, die tussen zijn avonturen door keurig en conservatief wereldonderricht gaf, deed hier veel goed aan.
Hergé, Kuifje in het land van de Sovjets
In de meeste bestaande beschrijvingen van het vooroorlogse striplandschap wordt geen melding gemaakt van Belgische krantenstrips. Niemand was nog op het idee gekomen om een tekenaar aan te spreken om dagelijkse afleveringen van een vervolgverhaal te produceren, net zoals dat in Amerika gebeurde. Enerzijds leek het werkritme misschien niet haalbaar, anderzijds hadden de kranten tijdens de crisis van de jaren '30 onvoldoende budgettaire ruimte om een tekenaar in vaste dienst aan te nemen. Om dezelfde reden nemen maar weinig kranten voor de oorlog de succesformule van de jeugdbijlage met een eigen tekenaar over, en dit ondanks het succes van Kuifje.
| |
| |
| |
3. De eerste krantenstrips 1940-1945
Wanneer duikt dan voor het eerst de krantenstrip op, de publicatievorm die zo bepalend was voor de Vlaamse stripgeschiedenis? Het eerste voorbeeld vinden we opnieuw in Franstalig België bij Hergé. Bij het uitbreken van de oorlog kreeg Le Vingtième Siècle, de krant waaraan hij verbonden was, een publicatieverbod van de bezetter. Hergé stapte over naar Le Soir. Door de papierschaarste tijdens de oorlog werd in 1941 beslist om niet langer de gebruikelijke twee pagina's per week te publiceren in een supplement voor de jeugd, maar één minuscuul verkleind strookje per dag. Een deel van De Krab met de Gulden Scharen, De Geheimzinnige Ster, Het Geheim van de Eenhoorn en De Schat van Scharlaken Rackham en een deel van Zeven Kristallen Bollen werd op deze manier voorgepubliceerd. In deze avonturen ontwikkelt Hergé een stijl die meer aanleunt bij de krantenstrip: iets minder gedetailleerde maar duidelijk leesbare tekeningen, en spanningsopbouw en verhaalontwikkeling per strookje.
In Vlaanderen heet de eerste tekenaar die carrière maakt via dagstrips Willy Vandersteen. De jonge Vandersteen zette zijn eerste stappen als striptekenaar tijdens de oorlogsjaren in een jeugdsupplement bij een krant. Volgens de biografie van Van Hooydonck (Van Hooydonck 1994: 41) haalt Vandersteen in 1945 zelfs de hoofdredacteur van De Nieuwe Standaard over om zijn strips dagelijks in de krant te plaatsen a rato van twee strookjes per dag. Vandersteen droomt ervan lezers dag na dag te boeien met amusante avonturen die telkens weer op een spannend moment eindigen. Die fascinatie voor het dagelijkse vertellen zou hij volgens Van Hooydonck al aan het eind van de jaren '30 hebben opgepikt in een artikel over de Amerikaanse krantencomics (Van Hooydonck 1994: 20).
Terwijl Hergé zich na de oorlog haast om het tijdschrift Kuifje op te richten waar hij meer artistieke vrijheid geniet dan in de krant, schrikken het hoge werkritme en de beperkingen van het genre Vandersteen allerminst af. De motivatie en houding van deze auteurs, die een voorbeeld en inspiratiebron waren voor een generatie striptekenaars, beïnvloedt tot vandaag de houding van lezers, auteurs en critici tegenover de krantenstrip aan beide kanten van de taalgrens. Hergé staat voor het met zorg geconstrueerde eindproduct, Vandersteen voor het volkse lees- en vertelplezier.
| |
4. Krantenstrips in Vlaanderen
Elk publicatiekanaal zal echter voor de striptekenaar bepaalde beperkingen met zich meebrengen. Die beperkingen kunnen van materiële aard zijn, zoals de lengte van de publicaties of het publicatieritme, maar ze kunnen ook de inhoud, strekking of vorm van de strip tot voorwerp hebben.
| |
| |
Het eerste en belangrijkste kenmerk van de krantenstrip is het publicatieritme. Elk van de grote Vlaamse kranten had in de tweede helft van de twintigste eeuw zijn eigen dagstrip. Van deze strips verscheen 5, 6 of 7 maal per week een aflevering van 2 strookjes, afhankelijk van het al dan niet verschijnen van de krant op zaterdag en zondag. Als een tekenaar het jaar rond krantenstrips tekende, konden jaarlijks drie à vier nieuwe albums van ongeveer 56 pagina's op de markt gebracht worden. Ter vergelijking: van de commerciële bestsellerreeks Largo Winch van de Franstalige auteurs Jean Van Hamme en Philippe Francq verscheen tussen 1989 en 2009 in het beste geval 1 album per jaar. Maar het hoge publicatieritme impliceert voor de tekenaar van een krantenstrip niet alleen een hoge werkdruk. De lezers van de krant moesten dag na dag meegesleept worden door de strip. Een echte krantenstrip eindigt dan ook vaak met een cliffhanger, een hachelijke, mysterieuze of gevaarlijke situatie die lezers reikhalzend doet uitkijken naar de volgende krant.
Cliffhanger Suske en Wiske, De Stierentemmer, p. 17, strookjes III-IV
Tussen de cliffhangers door moest het verhaal natuurlijk ook de krantenlezers amuseren, en bij voorkeur doen lachen. In de Vlaamse krantenstrip gebeurt dat vaak met verbale of situationele humor. De naamgeving heeft vaak een dubbele bodem, stereotypen worden bespot en de ongewone personages kruiden het geheel met hun excentrieke of exuberante reacties. Door de veelvuldige aanwezigheid van uitvindingen en magische elementen is bovendien niets echt onmogelijk in de Vlaamse krantenstrip. Zo kan een stripauteur de meest
| |
| |
uitzichtloze situaties creëren en zijn personages met een druk op de knop op miraculeuze wijze weer veilig stellen. Deze specifieke mix van ongewone humoristische en magische elementen levert een in Vlaanderen pittig amusementsrecept op.
Een derde kenmerk is dat de Vlaamse krantenstrip bijna altijd een familiestrip is. Door de publicatie in de krant was de strip voorhanden voor al wie lezen kon: volwassenen, jongens én meisjes. De strips waren in tegenstelling tot die van de Franstaligen dan ook vaak opgebouwd rond een groep personages, zodat alle lezers zich wel in één of ander personage konden herkennen. In de Vlaamse strips speelden meisjes en vrouwen als vanzelfsprekend een rol, en dit in jaren voor de feministische golf in de Franstalige strip.
Voorbeeld van een familiestrip: Familie Nero
Krantenstrips verwijzen in bepaalde gevallen ook naar de actualiteit, zoals ze beschreven staat in de rest van de krant. Soms waren de strips van de hand van tekenaars die ook illustraties verzorgden bij de actualiteit. Een tekenaar als Marc Sleen die politieke cartoons tekende, deinsde er niet voor terug om de door hem gekarikaturiseerde politici opnieuw op te voeren in zijn dagstrips, of zelfs het scenario van zijn dagstrip aan te passen aan de actualiteit. Soms richtten tekenaars zich bewust tot de volwassenen die ook de rest van de krant lezen in een zijdelings commentaar of een humoristische passage met dubbele bodem. Deze subtiele verwijzingen naar de actualiteit of naar de tijdsgeest maken deze krantenstrips voor de aandachtige lezer tot boeiende tijdsdocumenten waarin ernstige thema's met humor verweven worden in eenvoudig leesbare avonturen.
| |
| |
| |
5. Kanttekeningen bij de krantenstrip: een typisch Vlaams fenomeen?
Hoewel de krantenstrip zeker een herwaardering tegenover de Franstalige strip verdient op basis van de hierboven geschetste kenmerken, had de editoriale context ook zo zijn nadelen. Ten eerste was het aantal tekenaars dat bij de kranten aan de slag kon, net als het aantal kranten, beperkt. Wanneer een krant een succesreeks in handen had, wilde ze die bovendien zo lang het succes duurde, behouden. Voor vernieuwing en jong talent was geen ruimte. Ten tweede werd het verwachtingspatroon van vele Vlamingen over strips geconditioneerd door de alomtegenwoordigheid en het succes van krantenstrips. De Franstalige strips werden nogal gemakkelijk als moeilijk, saai en ernstig van de hand gewezen, waardoor de deur naar een verruiming van de stripcultuur gesloten werd. De Franstalige lezers van hun kant zagen de volkse capriolen van de Vlaamse tekenaars met evenzeer gefronste wenkbrauwen aan. En zo dreven twee stripculturen in één klein landje stilaan uit elkaar.
Het succes van de krantenstrip in Vlaanderen - oplages van 400.000 albums vormden in de hoogtijdagen van Suske en Wiske geen uitzondering - staat in schril contrast met de moeilijkheden om deze strips naar buitenlandse markten te exporteren. Zelfs in Nederland kregen de meeste strips geen voet aan grond. De vraag die zich opdringt, is dan ook of deze strips in die mate typisch Vlaams zijn dat ze voor niet-Vlamingen ontoegankelijk worden. De humor en de vaak geïmproviseerde scenario's sloegen in Vlaanderen aan, maar werden in het buitenland vaak als weinig samenhangend gezien in vergelijking met bestaande striptradities. In sommige gevallen blijkt bovendien dat een krantenstrip die perfect aansluit bij wat leeft in Vlaamse huishoudens, in Nederland of Frankrijk als exotisch wordt ervaren - denken we maar aan Merho's succesreeks over de familie Kiekeboe. Maar de enige echt goede reden voor het mislukken van de buitenlandse uitgaven is mijns inziens het feit dat de export vooral gericht was op de albummarkt, terwijl de voorpublicaties in de krant als een bijproduct werden gezien en niet als een essentieel deel van de leescultuur en het commerciële succes.
| |
6. Striptijdschriften in Franstalig België
Aan de andere kant van de taalgrens verschijnen strips tijdens en na de oorlog intussen voornamelijk in een ander publicatietype: het gespecialiseerde striptijdschrift. In 1938 zag Spirou (Nederlandstalige editie Robbedoes) het levenslicht, dat eerst nog gevuld werd met Amerikaanse importstrips, maar dat onder druk van de oorlogscensuur al gauw overschakelde naar inheemse bijdragen. In 1946 richtte Hergé, Belgiës meest succesvolle tekenaar tot dan toe, Tintin (Nederlandstalige editie Kuifje) op. In tegenstelling tot de Vlaamse striptijdschriften konden deze onafhankelijke weekbladen zich wel gedurende
| |
| |
langere tijd handhaven. Spirou verschijnt nog steeds en is daarmee het langstlopende striptijdschrift in Europa (de Nederlandstalige editie werd in 2005 stopgezet), Tintin werd in 1989 na 43 jaar definitief opgedoekt (de Nederlandstalige editie in 1992).
Het werkritme op de tijdschriftenredactie liet aanzienlijk meer ruimte voor reflectie tijdens het creatief proces. De meeste tekenaars leverden wekelijks twee tot vier pagina's, en kregen tussen twee avonturen zelfs even ademruimte om de grote lijnen van een nieuw verhaal uit te tekenen. Soms kon een tekenaar aan het begin van een nieuwe vervolgstrip een paar afgewerkte bijdragen voorleggen, waardoor hijzelf verder aan de verhaalopbouw van de volgende afleveringen kon sleutelen. Daarnaast werd op de tijdschriftenredacties vaak in tandem gewerkt met een scenarist en kregen auteurs van succesvolle reeksen soms assistenten toebedeeld voor de inkleuring of de decors. De Franstalige tijdschriftenuitgevers hadden voldoende middelen om deze loonkosten te dragen met een lezersmarkt die een veelvoud was van de Vlaamse en een gediversifieerde uitgeversportefeuille van allerlei periodieken.
Een tweede belangrijk verschil is dat de Franstalige tijdschriftenstrips vaak opgebouwd waren rond één centrale held. Het stripblad richtte zich tot jongens van ca. 8-15 jaar en werd speciaal door of voor deze groep aangekocht. Hoewel de ouders vaak over de schouder meelezen, gaat het hier niet langer om een strip die door het hele gezin geapprecieerd hoeft te worden. Vrouwelijke personages verschijnen enkel nog in de gekende stereotiepe bijrollen van vamp, heks, kreng, huisvrouw of eventueel manwijf. De meeste strips worden opgebouwd rond een jonge avonturier die tot de verbeelding van de lezers spreekt, al dan niet bijgestaan door een stel vaste kompanen.
In tegenstelling tot de krantenstrip die zijn publiek dag na dag moest bekoren met zowel humor als spanning, hoefde de tijdschriftenstrip geen totaalstrip te zijn. Verschillende genres konden zich naast elkaar ontwikkelen, zolang het tijdschrift maar voor elk wat wils bevatte. Humoristische 1 pagina-gags, avonturen, detectives, avonturen op zee, historische strips, westerns en komische westerns vormden samen een gevarieerd weekmenu voor de jeugd, vol spanning en humor.
Niet alleen binnen de magazines trad er diversificatie op. De twee belangrijkste tijdschriften, Kuifje en Robbedoes gingen zich tegenover elkaar profileren. Kuifje specialiseerde zich in de ernstige, goed geconstrueerde en gedocumenteerde avonturenstrip, terwijl Robbedoes lichter van toon en losser van tekenstijl was.
| |
| |
| |
7. Kanttekeningen bij de striptijdschriften: enkel mogelijk op de Franstalige markt?
Het succes van de Franstalige striptijdschriften en in mindere mate dat van de Nederlandstalige edities van die Franstalige tijdschriften, inspireerde natuurlijk ook de Vlaamse uitgevers. Na de oorlog neemt Karel Van Millegem, hoofdredacteur van de Nederlandstalige Kuifje, het initiatief om een nieuw Vlaams jeugdblad op te richten. Terwijl andere bestaande bladen al gauw tot krantensupplementen gereduceerd worden, verschijnt Van Millegems Ons Volkske van 1949 tot 1992 op eigen kracht. Jammer genoeg werd dit blad grotendeels gevuld met vertalingen uit Kuifje, die weken of maanden na de eerste publicatie werden herhaald, en was er in 1955 slechts één Vlaamse tekenaar in loondienst. Waar ging het dan mis met de Vlaamse striptijdschriften?
Eigenlijk was het klimaat voor nieuwe striptijdschriften in de periode 1945-1960 over heel de lijn ongunstig. Uitgevers bereikten met de krantenstrips de verkoopsquota en hielden het liefst vast aan dit succesconcept. De persgroepen hadden met de kleine oplages voor de Vlaamse markt ook zeker geen grote overschotten op het budget. Slechts weinigen konden de grote investering die een modern stripblad vereiste dus opvangen. De ondernemende uitgevers die het toch probeerden, zoals Karel Van Millegem, werden bovendien geconfronteerd met een tekort aan tekenaars. Door de dominantie van de krantenstrips, waren er in Vlaanderen nauwelijks meer tekenaars dan krantengroepen. De tijdschriftencultuur had zich in Wallonië door flinke investeringen in prestigieuze magazines weten te vestigen en had zijn voordeel gedaan met het tijdens de oorlogsjaren opgebouwde lezerspubliek. In Vlaanderen was er sowieso minder vraag naar tijdschrifitenstrips doordat lezers geconditioneerd waren door een ander type strip en de beperkte vraag van de toplaag werd opgevangen door de Nederlandstalige edities van Kuifje en Robbedoes.
Kortom, voor uitgevers was een striptijdschrift een gewaagde investering, auteurs gokten liever op een prototypische carrière via de krant naar het voorbeeld van Vandersteen en lezers waren geen vragende partij om een nieuw type strip aan een hogere prijs te ontdekken.
| |
8. Willy Vandersteen: de stamvader van de krantenstrip tekent voor weekblad Kuifje
In het hier geschetste editoriale landschap mag dan wel een taalgrens lopen, er is vrij verkeer van mensen en goederen en de meeste Vlaamse auteurs hebben in deze periode nog netjes Frans geleerd op school. De deur naar de rijke en ontwikkelde Franstalige markt stond voor de succesvolle en ambitieuze tekenaar dus altijd open. Twee van Vlaanderens meest bekende klassieke tekenaars zijn
| |
| |
door deze deur gegaan. Op zoek naar meer geluk en glorie, en met boeiende resultaten.
Wanneer Hergé de Nederlandstalige editie van Tintin lanceert en de commerciële cijfers wat tegenvallen, gaat hij algauw op zoek naar een Nederlandstalige succesreeks die de oplages omhoog moet krikken. Willy Vandersteen, de auteur van Suske en Wiske, gaat gretig op zijn vraag in. Hij is zelfs bereid om zich aan de editoriale richtlijnen van Hergé te onderwerpen en zijn krantenstrip om te vormen volgens de lijn van het magazine, in ruil voor een gelijktijdige publicatie in het Franstalige magazine (en dus een toegang tot de Franstalige markt). Inhoudelijk verdwijnen de personages Jerom, de man van staal, en Tante Sidonia, die Hergé geen interessant karakter vond. Suske en Wiske worden groter en slanker, en Wiske krijgt een net burgerkapsel en fijne manieren. Lambik verandert van een wat lompe onnozelaar in een relatief serieuze gentleman, die mee op avontuur trekt. De scenario's zijn een stuk rechtlijniger en de historische decors zijn schitterend gedocumenteerd. Grafisch zijn de tekeningen verfijnder, de decors meer gedetailleerd en de pagina-indeling harmonieuzer. Vandersteen tekent tijdens de periode 1952-1959 zeven volledige albums voor het weekblad Kuifje, die later worden uitgegeven in de zogenaamde blauwe reeks.
Suske en Wiske, De Schat van Beersel, p. 21, strookjes I-II
Maar Vandersteen zou Vandersteen niet zijn, als hij ondertussen niet gewoon verder werkte aan zijn krantenstrips. Hij blijft dit doen met dezelfde vlotheid en soepelheid als voorheen, maar besteedt duidelijk meer aandacht aan de vormgeving onder invloed van zijn tijdschriftenwerk. De personages ondergaan ook blijvend de invloed van Vandersteens werk voor Hergé: Suske en Wiske behouden hun opgeschoten uiterlijk, Tante Sidonia verliest een stukje van haar hysterische karakter en neemt actiever deel aan de verhalen.
| |
| |
| |
9. Morris: een Amerikaanse Belg
Het verhaal van Maurice De Bevere, alias Morris, volgt een heel andere lijn. Als bij toeval - om de mobilisering te ontlopen - bevindt de tweetalige Kortrijkzaan zich tijdens de oorlogsjaren in Brussel, waar hij rechten studeert en bijklust met tekenwerk in een animatiestudio, waar hij Franquin, Will, Peyo en Jijé leert kennen. Die laatste wordt later één van de sleutelfiguren van het weekblad Spirou. Zijn parcours zal parallel lopen met dat van deze vriendengroep, die via Spirou uitgroeien tot internationaal bekende auteurs. In 1946 geeft de eerste verschijning van Lucky Luke het startschot voor zijn carrière.
Morris liet zich in de eerste plaats inspireren door de Amerikaanse cultuur en tekenfilms. Hij verbleef van 1948 tot 1954 in de Verenigde Staten, waar hij zich documenteerde en de technieken van de Amerikaanse tekenaars bestudeerde. Hij publiceerde er cartoons in de lokale pers, en bleef intussen afleveringen van Lucky Luke naar België sturen. Zijn werk is in alle opzichten modern en inventief: hij maakte als eerste stripauteur een parodie van de western, zijn penvoering is bewust nonchalant, hij is overwegend visueel ingesteld en brengt vele (teken)filminvloeden de strip binnen. Zijn vrije artistiek parcours inspireerde later Vlaamse tekenaars als Griffo, Bosschaert of Ferry om zich in eerste instantie op de Franse markt te richten en hun werk in het Frans aan te bieden aan een uitgever.
Hoewel Morris nooit krantenstrips tekende,
Alfred Hitchcock in Lucky Luke, De Postkoets, p. 31, strookj3 I
was hij wel een begenadigd karikaturist. Hij illustreerde onder andere enkele malen de Ronde van Frankrijk voor de krant Het Laatste Nieuws en publiceerde cartoons in Amerika. Ook in zijn strips maakten de karikaturen van vele beroemdheden, zoals van Hitchcock, een optreden in een bijrol. Maar verder was Morris zo ver van de Vlaamse krantenstrips verwijderd dat velen hem niet langer als een Vlaamse auteur beschouwen.
| |
10. Slotopmerkingen
Intussen is de het laatste striptijdschrift voor de jeugd in Vlaanderen, de Nederlandstalige editie van Robbedoes, in 2005 opgedoekt. Zelfs wanneer een striptijdschrift voor 90% gevuld wordt met vertalingen van Franstalige strips, is
| |
| |
het in Vlaanderen gedoemd om jaar na jaar verliesgevend te blijven. Belangrijker is echter dat ook de ruimte voor krantenstrips in de krant vermindert. Wanneer langlopende krantenstrips ophouden te bestaan, wordt niet langer een opvolger gezocht. Er wordt geen krant meer of minder verkocht of gelezen als een strip verdwijnt, en kranten verliezen aan strips belangrijke advertentieruimte. Hoewel er momenteel nog enkele krantenstrips verschijnen in Vlaanderen, lijkt het stilaan een uitstervende soort.
Hoe kan een commerciële albumuitgever er dan nog voor zorgen dat een strip voldoende gekend is bij het publiek om het vereiste verkoopspercentage te halen? Vandaag de dag gebeurt dat vooral door strips te maken over Bekende Vlamingen (BV's). De tennissters Kim Clijsters en Justine Henin hebben hun eigen strip, net als de meidengroep K3 en de televisiereeksen FC De Kampioenen en W8I7.
Of dit nu de toekomst is van de Vlaamse (kinder-)strip, weet ik niet: het is in ieder geval niet de enige mogelijke toekomst. Nieuwe partners van uitgevers zijn intussen op het toneel verschenen, en geven hoop voor de toekomst van de Vlaamse strip. Het Vlaams Fonds voor de Letteren subsidieert de twee belangrijkste uitgevers van volwassenenstrips, en ook ontvangen een twintigtal auteurs werksubsidies. Het aantal professionele auteurs in Vlaanderen is door deze maatregelen nog nooit zo groot geweest. In Frankrijk zijn veel volwassenenauteurs op een bepaald moment weer kinderstrips gaan maken, met enthousiaste reacties van uitgevers en lezers tot gevolg. Waarom zou de Vlaamse avant-garde, als ze eenmaal de erkenning krijgt die ze verdient, deze trend niet volgen?
De marktondersteunende werking van het Vlaams Fonds voor de Letteren staat niet alleen. In een markt waarin voorpublicaties niet meer altijd als uithangbord kunnen dienen, moeten auteurs zich op andere manieren laten opvallen. Evenementen als de Boekenbeurs, stripfestivals en -tentoonstellingen spelen daarbij nu al een belangrijke rol, maar ook het onderwijs en de bibliotheken kunnen op stripvlak nog een bijdrage leveren. Want een stripcultuur zonder lezers, dat is een half succes.
Er is dus gelukkig nog werk genoeg aan de winkel!
| |
Bibliografie
Auquier 1994 - Jean Auquier: Pour une histoire de la bande dessinée en Belgique, niet gepubliceerd. |
|
De Ryck 1994 - Rolf de Ryck: Bibliografie Willy Vandersteen, Antwerpen, 1994. |
|
De Weyer 2005 - Geert de Weyer: België gestript. Alles over de Belgische strip: feiten, genres en auteurs, Tielt, 2005. |
| |
| |
Mellot 1988 - Philippe Mellot: L 'Univers de Morris, Parijs, 1988. |
|
Van Hooydonck 1994, Peter van Hooydonck: Willy Vandersteen. De Bruegel van het beeldverhaal, Antwerpen, 1994. |
| |
Bronnen van de afbeeldingen
Hergé: De Avonturen van Kuifje, reporter van Le Petit Vingtième, Kuifje in het land van de Sovjets, Brussel, 1999 (Nederlandstalige herdruk uit 1999 van Franstalig origineel uit 1930) |
|
Morris: Lucky Luke, De Postkoets, Brussel, 1976 (vertaling van origineel uit 1968) |
|
Vandersteen, Willy: Suske en Wiske, De Schat van Beersel, Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 1988 (herdruk uit 1988 van origineel uit 1954) |
|
Vandersteen, Willy: Suske en Wiske, De Stierentemmer, Antwerpen, 1988 (vierkleurenherdruk uit 1988 van origineel uit 1954) |
|
|