| |
| |
| |
Landschap en lichaam als dragers van ideologieën bij Conscience's De Leeuw van Vlaanderen en bij Bosboom-Toussaint's Het Huis Lauernesse.
Een vergelijkende analyse.
Judit Gera
Eötvös Loránd Universiteit Boedapest
Samenvatting:
Historische romans van de negentiende eeuw zijn vaak vóór-beelden van contemporaine politieke, ideologische en culturele doelstellingen. Ze worden geschreven om als referentiekader te dienen voor actuele maatschappelijke-politieke conflicten. Zo heeft Hendrik Conscience zijn Leeuw van Vlaanderen (1838) als nationaal epos geschreven over de Guldensporenslag (1302) met een duidelijk anti-Frans karakter om de Vlamingen in hun emancipatorische strijd in de negentiende eeuw een hart onder de riem te steken. De historische roman Het Huis Laurnesse (1840) door Geertruida Bosboom-Toussaint diende met zijn voor Nederland emblematisch geworden verhaal uit de tijd van de reformatie eveneens als inspiratie voor de oplaaiende orthodox christelijke beweging, het Réveil, in de eerste helft van de negentiende eeuw.
Mijn bijdrage gaat in op de wijze waarop in de verschillende soorten beschrijvingen van beide romans - vooral die van het landschap en van lichamen van personages - de ideologische achtergrond van negentiendeeeuws Vlaanderen en Nederland respectievelijk te ontwaren zijn. Door vergelijking van deze twee historische romans wordt nagegaan wat de overeenkomsten en wat de verschillen zijn in de beeldspraak ten opzichte van het Vlaamse bewustzijn enerzijds en het Nederlandse protestantisme anderzijds.
Historické romány devatenáctého stoleti jsou často předobrazem politických, ideologických a kulturnich cilů své doby. Jsou psány tak, aby mohlv sloužit jako referenčni rámec pro aktuálni společensko-politické konflikty. Tak napsal Hendrik Conscience svůj román Leeuw van Vlaanderen (1838) (česky vyšlo pod názvem Zlaté ostruhy r. 1936) jako národni epos o bitvě u Kortrijku (Guldensporenslag r.1302) s jasně protifrancouzským charakterem, abv podporil Vlámy v jejich emancipačnim úsiii devatenáctého stoleti. Stejnč tak historický román Het huis Laurnesse (Dům L., 1840 - česky nevyšlo) Gertruidy Bosboom-Toussaintové, přiběh z doby reformace, který se stal pro Nizozemi emblematieký, byl v prvni polovině devatenáctého stoleti inspiraci pro prudce rostouci ortodoxně křest'anské hnuti Réveil.
| |
| |
Můj přispévek se snazi posoudit, jak se v obou těchto románech v různých typech popisů - zejména popisů prirody a postav - odrázi ideologické pozadi Vlámska a Nizozemska devatenáctého stoleti. Srovnánim těchto historických románů se snažim zjistit, jaké jsou shody a rozdily v metaforice vztahujici se k vlàmskèmu národnimu uvědoměni na jedné straně a nizozemskému protestantismu na straně druhé.
| |
Inleiding
Twee Nederlandstalige schrijvers van historische romans uit de negentiende eeuw met Franse achternamen: Conscience (1812-1883) en Toussaint in hetzelfde jaar geboren (1812-1886). De eerste was een man, een Vlaming, de tweede een vrouw, een Nederlandse. De eerste een zoon van een Franse vader en een Vlaamse moeder, een Belg dus, de tweede een nakomeling van Franse hugenoten die ooit naar Nederland vluchtten en zich daar vestigden. De eerste kon het niet vinden met zijn Franse vader, de tweede niet met haar moeder. Aanlokkelijke gegevens om hun werk vanuit psychoanalytische invalshoek te analyseren. Dat waag ik niet. Mijn aandacht zal vooral gericht zijn op de details van beide teksten zoals beschrijvingen van landschappen en lichamen. De stijlfiguur van de beschrijving heet in het Grieks hypotyposis. De ruime definitie daarvan is: een levendige beschrijving van een handeling, gebeurtenis, personage, toestand of hartstocht, gebruikt om een illusie van de werkelijkheid te creëren (http://rhetoric.byu.edu). Ik vergelijk straks de manier waarop Conscience en Toussaint omgaan met deze stijlfiguur van hypotyposis. Het gaat dus niet alleen om de beschrijving van landschappen, maar ook van personages, toestanden, hartstochten, handelingen en gebeurtenissen. Ik geef daarbij een voorbeeld van een parallellie tussen de beschrijvingen van de twee auteurs. Het gaat om de hypotyposis van twee zonsopgangen. Merkwaardig genoeg staan die twee zonsopgangen aan het begin van de twee werken waardoor ze ook een iconisch karakter krijgen: de opgang van de zon is op te vatten als het begin van de gebeurtenissen van de betreffende romans:
- bij Conscience lezen we:
De rode morgenzon glom aarzelend in het oosten, nog omgeven door een kleed van nachtwolken. Als onvatbaar weefsel hingen blauwe dampen aan de toppen van de bomen; een nachtegaal had zijn lied reeds meermaals in de schemer herhaald maar nu verdoofde het verward geschetter van mindere zangers zijn verleidende toon. Zwijgend reed een schare ridders door de velden van Roeselare. Het gerammel van hun uitrusting en de zware tred van hun dravers verschuwden de vreedzame woudbewoners. Soms sprong een hert weg uit het kreupelhout en vluchtte sneller dan de wind voor het nakend gevaar. (Conscience 1996: 5)
| |
| |
- bij Bosboom-Toussaint gaat het als volgt:
Velen hebben zeker veelmalen de zon zien opgaan; allen hebben ten minste éénmaal gezien, hoe de lichtgevende dochter der hemelen met langzame waardigheid zich verheft uit het Oosten, en de nevelen van zich wegschuift, zooals eene Oostersche bruid den sluier terugslaat van haar aangezicht, bij het eerste samenzijn met den echtgenoot. Ze is ook de jonge bruid der aarde; zij is ook de trouwe echtgenoote van den vroolijken dag, die met haar geboren wordt, om met haar weg te sterven; zij is ook... dan, wat is zij niet, dat niet door hare tallooze beschrijvers van haar is gezegd geworden! Wij willen niets toevoegen tot dien overvloed: maar wij vragen alleen, of er onder hen, die het zagen, niet ook sommigen waren, die het voor iets meer hielden dan voor eene schitterende tooneeldecoratie der Natuur, waarbij hunne toejuiching werd afgevraagd; of zij er ook wel eens bij gedacht hebben, hoe diet schouwspel, dat zich sedert den eersten scheppingsmorgen, door duizende jaarkringen heen, wiskundig zeker herhaalt, de dagelijksche waarachtige bekrachtiging is van het Goddelijk machtwoord, gesproken bij de Schepping: ‘Daar zij licht!’ (Bosboom-Toussaint 1838: 1-2)
Conscience gebruikt een taal waarin landschap en lichaam langs oppositionele lijnen beschreven worden terwijl bij Bosboom-Toussaint landschap en lichaam in de gebruikte beelden vergeestelijkt worden, waarbij het niet de contrasten zijn, maar eerder de processen, het in elkaar overvLocien, die de roman overheersen. Bij Concience wordt de causaliteit tussen de opgang van de zon en de verstoorde zang van de nachtegaal door ‘mindere zangers’ herhaald in de causale samenhang tussen het verschijnen van de Franse ridders en de verstoorde de rust van de natuur. De nachtegaal staat tegenover de mindere zangers, de rust van de natuur tegenover de Franse ridders. De grenzen zijn de hele roman door vastgelegd en ze zijn niet te overschrijden. Bij Toussaint begint de beschrijving met het alledaagse karakter van de zonsopgang: iedereen heeft al zoiets gezien en het werd door schrijvers al talloze malen beschreven. Merkwaardig is bij Toussaint dat zij de zon als vrouwelijk presenteert terwijl het in de Griekse mythologie een mannelijk wezen is: helios. Bij Toussaint is zij een Oosterse bruid vóór het moment dat ze de liefde gaat bedrijven met haar echtgenoot. Het is dus het moment vóór de lichamelijkheid: een sacraal moment. Daarna gaat Toussaint nog een stapje verder: de zon-bruid wordt het ‘Goddelijk machtwoord’. Dit procesmatig in elkaar overvLocien van verschillende toestanden - hier van de Oosterse bruid in het christelijke woord - is het voornaamste descriptieve middel van Toussaint.
| |
| |
| |
Overeenkomsten en verschillen
Er is veel geschreven over de historische roman in Nederland en Vlaanderen (Zie geraadpleegde literatuur). Conciences De Leeuw van Vlaanderen (1840) en Toussaints Het Huis Lauernesse (1838) worden door de meeste literatuurwetenschappers (o.a. Drop 1979, Gobbers 1990, Knuvelder 1950, Vermeylen 1951, Van Uffelen 2002, Van Vlierden 1974, Weisgerber 1964) als de belangrijkste vertegenwoordigers van het genre gezien en zelfs naast elkaar geplaatst als karakteristieke zelfbeelden van het nationale verleden van Vlaanderen respectievelijk Nederland (Leerssen 2006: 58). De Leeuw van Vlaanderen behandelt immers de door de negentiende-eeuwse Vlamingen herontdekte Middeleeuwen en de als groot voorbeeld dienende Guldensporenslag uit 1302. De heroïsche strijd van de Vlamingen tegen de Fransen kon goed gebruikt worden als nationale mythe zowel ten aanzien van het jonge België tegenover Frankrijk, maar nog veel meer ten aanzien van Vlaanderen tegenover de Franstaligen in België (Tollebeek 1996). Zo grijpt ook Het Huis Lauernesse met zijn thematiek van de reformatie terug naar het begin van het meest glorieuze tijdperk van Nederland. Ten tijde van het Reveil waarvan het voornaamste streven de restauratie van het gevoelsmatige protestantisme was, speelde deze roman een belangrijke rol in de vorming van Nederlands identiteit. Bovendien werden beide romans na de Belgische Revolutie van 1830 geschreven, waarna beide landen hevig op zoek gingen naar hun eigen identiteit. België wilde zich vooral tegenover het protestantse Noorden als katholiek, maar tegenover Frankrijk als Vlaams profileren, terwijl Nederland juist zijn protestants karakter wilde bevestigen.
Ondanks de vele overeenkomsten gaat het hier echter meer om de wezenlijke verschillen tussen de twee werken. Deze verschillen zullen ten eerste worden geanalyseerd aan de hand van beschrijvingen van de vrouwelijke personages in beide romans, ten tweede aan de hand van de manier waarop de twee schrijvers hun thematiek actualiseren.
| |
Vrouwen in De Leeuw van Vlaanderen en in Het Huis Lauernesse
Bij de behandeling van deze romans valt vaak de grootste nadruk op de mannelijke personages: in De leeuw van Vlaanderen, op Robrecht van Bethune, op Pieter Deconinck en Jan Breydel (Gobbers 1993, Tollebeek 1996). Dat ligt bij Conscience voor de hand aangezien vrouwen in vergelijking met mannen een marginale rol hebben. Bij Het Huis Lauernesse is het echter anders: het is een roman waar vrouwen een even belangrijke, soms zelfs belangrijkere rol spelen dan mannen. Aernoud, Paul van Mansfeld, de vicaris van Utrecht en Jan van Woerden zijn niet nadrukkelijker aanwezig dan Ottelijne, Teresia, Aafke, Johanna. Integendeel, de schrijver laat juist door het vrouwelijke lot zien wat de
| |
| |
reformatie allemaal in het persoonlijke leven teweegbrengt. Joep Leerssen maakt echter de fout om als hoogtepunt van Het Huis Lauernesse de ontmoeting van Paul met Luther te noemen (Leerssen 2006: 64) terwijl het toch het vrouwelijke hoofdpersonage Ottelijne betreft. Paul gaat immers dood, terwijl Ottelijne in Duitsland inderdaad Luther ontmoet. Het vrouwbeeld van Conscience en Toussaint is zeker de moeite waard onder de loep te nemen omdat het, naar ik meen, wezenlijke consequenties heeft niet alleen voor de structuur van hun boek maar ook voor de visie op de geschiedenis van de auteur.
In De Leeuw van Vlaanderen zijn er twee vrouwelijke personages: Machteld en Johanna van Navarra. Machteld, de dochter van Robrecht van Bethune (de Leeuw van Vlaanderen) is een adellijke schoonheid die als volgt beschreven wordt:
Onmogelijk is het de liefelijkheden van dit meisje te beschrijven. Haar wangen waren zo zachtjes door ontelbare purperen adertjes gekleurd dat het fijnste rozenblad op haar aanschijn een vale vlek was geworden; haar ogen waren zo blauw als de hemel, haar lippen zo rood als kleine zomen van scharlaken fluweel. Wanneer haar glimlach, zoet en zalig als menselijke hoop, haar engelachtige mond deed bewegen, kwamen sneeuwwitte tanden tussen haar lippen glinsteren en vormden twee kleine putjes op haar wangen de tere kelk van de rozen die er op bLociden. (Conscience 1996: 17)
Deze etherische, onwezenlijke en vele gemeenplaatsen bevattende beschrijving weerspiegelt dan ook haar nogal geseksualiseerde rol in de roman: ze is de geliefde van Adolf van Nieuwland, een ‘jong ridder uit een van de edelste stammen van de rijke stad Brugge’. (ibidem: 16). Haar beschrijving weerspiegelt haar in haar lichamelijkheid: het gaat om haar wangen, de adertjes, haar ogen, haar lippen, haar mond, haar tanden en de kleine putjes op haar wangen. Haar rol wordt beperkt tot geliefde van Adolf. Ze is alleen subject ten opzichte van haar valk, omdat de valk de enige is tegen wie zij als individu kan spreken. In alle andere relaties is zij een afgeleide van mannen - dochter en geliefde - die in deze relaties als object, als bekekene, als aangesprokene en als de mannen dienende figuur fungeert. Haar leven verloopt dan ook volgens haar liefdespiot: na vele avonturen kan ze zich met haar geliefde verenigen. Haar tegenpool is Johanna van Navarra, de Franse koningin. Die is alles wat zij niet is: boos, kwaadaardig, afstotelijk. Maar net zoals Machteld een afgeleide van haar vader is, is Johanna een ‘supplement’: als vrouw van de koning, Philips de Schone:
Naast hem reed de trotse Johanna van Navarra, zijn gemalin. Ze was op een hakkenei gezeten en helemaal met goud en gesteenten overdekt. Een lang rijkleed van gulden laken, dat op de borst met een zilveren snoer werd toegeregen, viel in zware vouwen op de grond en glansde fel met duizend schitterende versiersels. Parels, knopen en eikels uit de kostbaarste stoffen gewrocht, glinsterden in overvloed op haar en op haar
| |
| |
hakkenei. Hoogmoedig en verwaand zat ze daar. Op haar gezicht kon men bemerken dat de zegepralende intrede haar hart streelde met nijdig genoegen. Ze wierp haar stijve blikken vol opgeblazenheid over het overwonnen volk, dat in de ramen, op de pompen, zelfs op de daken was geklommen om de stoet te kunnen aanschouwen. (Ibidem: 80)
Wat ons hier opvalt is dat de figuur van Johanna helemaal onder haar kledij en haar juwelen verdwijnt, met andere woorden onder haar status als koningin. Een tweede eigenschap van de beschrijving is de nauwkeurige aanwijzing van haar plaats in de hiërarchie: helemaal boven het overwonnen Vlaamse volk, maar wel onder haar echtgenoot. De adjectieven ‘trots, hoogmoedig, verwaand, nijdig, opgeblazen’ beelden haar karakter uit waarin ook later in de roman geen nuancering komt. Alle euvel dat het Vlaamse volk wordt aangedaan, wordt dan ook in eerste instantie aan haar toegekend en niet aan de koning. Zo hebben we twee scherp tegenover elkaar gestelde vrouwelijke personages die samen een reeks binaire opposities genereren: goed-slecht, onmachtig-machtig, bescheidenonbescheiden, teder-strijdlustig, Vlaams-(Spaans)Frans etc. Deze op scherpe contrasten gebaseerde schrijfwijze is dan ook typisch voor de Romantiek. In een van de beschrijvingen van Machteld vinden we een kleine weerspiegeling, een mise en abyme van hoe Conscience over de literaire representatie van ‘de goede en mooie vrouw’ denkt:
Wie daarbij denkt aan de reeds gekende aanminnigheid van Machtelds gelaatstrekken, aan de lenigheid van haar tengere leden, kan zich een denkbeeld vormen van de bevalligheid die van haar uitging. Waarlijk, ze geleek een van die nog ongeschapen wezens, die alle volmaaktheden in zich verenigen, zoals vermetele dichters zich soms een vrouw durven dromen om haar in hun opgetogen verbeelding te liefkozen en te beminnen. (Ibidem: 82)
Uit dit citaat blijkt de identificatie van de auteur met de patriarchale literatuuropvatting van de verteller: mooie vrouwen zijn er om in de fantasie die soms de vorm van literatuur aanneemt, tot lustobject te maken. De beschrijving toont hier weer lichamelijk-erotische trekken. Welnu, men zou kunnen zeggen dat dit de gewone manier van de representatie van de vrouw in de negentiende eeuw is. De in De Leeuw van Vlaanderen geponeerde tegenpolen Machteld-Johanna komen later in dezelfde eeuw terug als de bekende oppositie ‘de heilige moeder vs vampier of prostituee’ (Dijkstra 1986). Toch zijn er uitzonderingen op deze regel, bij voorbeeld in Toussaints Het Huis Lauernesse.
In tegenstelling tot De Leeuw van Vlaanderen, zijn er in de roman van Toussaint niet twee tegenover elkaar gestelde vrouwelijke personages, maar een aantal: ten eerste de vrouw van het Huis Lauernesse, Ottelijne, haar verre familielid, donna Teresia, Aafke en Johanna, de zusters van Aernoud, zijn moeder, mevrouw Bakelsze, Stijntje, de dochter van de herbergier en last but
| |
| |
not least de vrouwelijke verteller. Deze vrouwen zijn niet eikaars tegenstellingen, maar wel even zovele variaties van elkaar. Ze zijn niet te beschrijven langs binaire opposities. Hun geschiedenissen beelden even zovele levensopvattingen en grensoverschrijdingen uit. Ottelijne, de adellijke jonkvrouw zou bereid zijn om met Aernoud, de qua afkomst burgerzoon, te trouwen. Dit al getuigt van haar integriteit: ze zou de vooroordelen van de adel tegenover de burgerklasse trotseren. Verder gaat ze over naar het lutheranisme. Dit feit is niet uitsluitend aan de invloed van Paul, de lutherse jongeman uit Duitsland, te danken, zoals de meeste literatuurwetenschappers beweren. Toussaint geeft een uitvoerige beschrijving van haar familie, waar in tegenstelling tot de adellijke afkomst toch altijd een toeneiging naar de steden heerste. De morele lenigheid van Ottelijne waarmee ze met een burgerzoon trouwde en daarmee van het patroon van de adellijke familietraditie afweek, maken haar nog voordat ze Paul ontmoet ontvankelijk voor het overschrijden van sociale grenzen en vooroordelen, en voor de acceptatie van het nieuwe geloof dat ook burgerlijkheid en gelijkheid in zijn ideologie aankondigt. Dit is zowel wat haar geschikt maakt om met Aernoud te trouwen als tegelijkertijd wat haar van Aernoud scheidt. Haar situatie is complex: ondanks het geloofsverschil en ondanks Aernouds carrière als inquisiteur blijft ze van Aernoud houden. De lijnen van goed en kwaad zijn dus niet eenduidig getrokken.
Wat de roman en de figuur van Ottelijne evenwel uitzonderlijk maakt, is het breken met de zogenaamde liefdespiot. Volgens Nancy K. Miller (1980), de Amerikaanse feministische onderzoeker waren er in de negentiende eeuw twee soorten einden voor de vrouwelijke hoofdpersonages van romans: of ze gingen dood, of ze trouwden. Een derde weg, een queeste-plot waarop ze zich onafhankelijk konden ontplooien was er niet. Ottelijne, het vrouwelijke hoofdpersonage trouwt noch sterft aan het eind. Ze gaat als helemaal onafhankelijke vrouw naar Duitsland om daar het lutheranisme zonder hindernissen te beleven. Dit radicaal nieuwe vrouwbeeld maakt de vergissing van Leerssen nog pijnlijker, want juist deze queeste-plot van een vrouw maakt deze roman zo uitzonderlijk. En dat niet alleen in haar eigen tijd, maar ook vanuit twintigste-eeuwse perspectief. Toussaint is ondanks de negatieve bestempeling van haar door Annie Romein-Verschoor (1977) en ondanks het feit dat ze zich niet bij de ‘vrouwenquaestie’ betrokken voelde (Kuitert 2001), een feministe avant la lettre: ze schrijft namelijk voorbij het einde zoals dat door Blau DuPlessis (1985) vijftig jaar later voorgesteld wordt. Voorbij het einde schrijven is een voorstel van Blau DuPlessis aan moderne schrijfsters om hun vrouwelijke hoofdpersonages aan het einde van hun romans bewust een eigen, autonoom leven te laten opbouwen en niet volgens het patriarchale patroon te laten doodgaan of trouwen. Bosboom-Toussaint laat haar vrouwelijke hoofdpersonage trouwen noch sterven. Ze kan als vrij individu haar persoonlijkheid ontplooien en een onafhankelijk leven leiden in Duitsland. Dit einde maakt de roman van Toussaint een uniek, pre-feministische werk.
| |
| |
Ook bij de minder belangrijke vrouwelijke personages staan hun handelen en denkprocessen centraal. Aafke, de katholieke zuster van Aernoud, probeert zich aan te passen: ter wille van haar geliefde doet ze haar uiterste best om naar het lutheranisme over te schakelen. Ze wordt echter hoe langer hoe ongelukkiger: ze mist de warmte en de veiligheid van het katholicisme en met de daarmee samenhangende Maria-cultus. Boudewijn, de vicaris van Utrecht, probeert haar man niet te bekeren tot het katholicisme, maar stelt het echtpaar een compromis voor: ze blijven beiden bij hun eigen geloof en proberen zo met elkaar verder te leven. Hier dus ook geen twee polen tegenover elkaar, maar een poging om de mensen die langs tegengestelde polen de wereld bezien met elkaar te laten verzoenen zonder dat de vrouw hierbij haar integriteit verliest. Johanna, de andere zuster van Aernoud, is een vurige protestante. Maar ook zij is dat nadrukkelijk geworden: een ongelukkige liefde leidt haar naar dit nieuwe geloof. Haar man, Jan van Woerden, een katholiek priester, wordt lutheraan. Johanna steunt hem onder alle omstandigheden tot zijn dood. De vele verhalen functioneren als contrapunt. De meeste figuren zijn niet statisch zoals bij Conscience, maar dynamisch: ze ondergaan een proces, een verandering, een ontwikkeling. Ze vormen samen een polyfonisch geheel, een veelheid van stemmen. Conscience biedt de lezer één perspectief en wel dat van de Vlamingen voor identificatie. Bij Toussaint wordt de lezer(es) niet gedwongen om partij te kiezen, wel wordt ze een panorama van vele verschillende geestelijke landschappen aangeboden.
| |
Actualisering
De veelheid van levens- en denkstrategieën komt eveneens tot uiting in het uitvoerige vertellerscommentaar bij Toussaint. De auctoriale verteller speelt de rol van gids tussen verleden en heden: zij laat een aantal levensgeschiedenissen zien, waarbij zij haar voorkeur niet verzwijgt, al laat ze tegelijkertijd de definitieve keus aan de lezer over. Ze treedt niet als een belerende auctoriale verteller naar voren, eerder als een zichzelf relativerende:
Zoo wij, onder het schetsen der lotgevallen van bijzondere personen, misschien een weinig het groote en algemeene vergeten hebben, was het omdat men uit enkele trekken licht tot het geheel kan besluiten, omdat dit eerste tijdperk der Hervorming tot zoo veelzijdige en afwisselende beschouwingen uitlokt, dat ze alleen stuk voor stuk en bij kleine deelen onder het gezichtspunt dienen gebracht te worden, en eene beschouwing en bloc, waarbij men het geheel met eenen enkelen blik overziet, daarbij onmogelijk wordt. (Bosboom-Toussaint 1885:27)
Deze uitspraak doet om diverse redenen postmodern aan. Ten eerste door het (zelf-)reflectieve karakter van de auctoriale tussenkomst zelf. Het gaat hier om
| |
| |
de manier van schrijven en de reflectie daarop. Ten tweede wordt ‘het groote en algemeene’ vergeten, met andere woorden, het gaat niet om ‘the grand narrative’, want dat is eenvoudigweg niet meer mogelijk, gezien de historische periode die zo complex is dat het alleen maar in kleine details, fragmentarisch ‘vertelbaar’ is. Het kleine, ogenschijnlijk onbelangrijke komt in de plaats van het grote en belangrijke. Het geheel en bloc met één blik overzien is niet meer mogelijk. Daarom schetst zij zovele verschillende karakters en levens met bijna even zoveel empathie.
Anbeek (1978: 22-38) die de roman uitvoerig analyseert, signaleert ook de eigenaardigheden van de schrijfwijze van Bosboom-Toussaint. Hij stelt vast dat in deze roman de schrijver zeer vaak de ‘erlebte Rede’ gebruikt, maar hij weet er geen raad mee: ‘Ook hier moet uitgebreider onderzoek aantonen of dit een uitzondering is, ofwel dat de veelal aan Flaubert toegeschreven vernieuwing zijn aanzetten vindt in vroeger proza.’ (Anbeek 1978: 32-33). Hij voegt er nog snel tussen haakjes aan toe: ‘(Al blijft het waarschijnlijk zó, dat een dergelijke passage bij Toussaint en anderen incidenteel voorkomt, waar het bij Flaubert om een systematisch geëxploiteerde techniek gaat.)’ - (Ibidem: 33). Het is spijtig dat Anbeek in de roman van Toussaint geen oog heeft voor het systematische van de relativering, waarvan juist de ‘erlebte Rede’ een narratief middel vormt. Het is een wezenskenmerk van deze roman: zovele karakters, zovele standpunten.
Nog een voorbeeld van een postmoderne ingreep is wanneer de impliciete auteur Ottelijne laat doodgaan om haar een paar bladzijden verder te laten herrijzen:
Mijne lezeressen hebben die uitkomst verwacht; met de ondervinding van 1000 en ...? romans vóór zich, konden ze op zoo iets verdacht zijn, en ik durf hopen, dat ze genoeg goeden dunk van mij hadden, om mij niet voor de onhandige te houden, die hare heldin laat sterven in het XXVste Hoofdstuk, daar het boek eerst met het xxxste eindigt. Geloof mij, ik had Ottelijne niet opgegeven, al had ik olifanten of hippopotamussen laten aanrukken, juist bij tijds, ter harer redding, of een' enkelen paladijn de wonderen laten doen, die zeven en dertig anderen te zamen naauw verrigten konden; al zou ik er beesten op hebben laten afrigten, of zevenarmige menschenrassen voor uitvinden... en die dood, die niets meer was dan eene lange diepe slaap, heeft, hoop ik, door niemand verdacht te worden van op dien schrik gerekend te hebben; zoo die in mijn doel lag, had ik nog wel een ander middel gevonden om dien aan te jagen. (Bosboom-Toussaint 1885: 432)
De schrijfster wil niet de schijn wekken dat de door haar beschreven geschiedenis een waar gebeurd verhaal is, dat het fictie is. Ze schudt de lezers uit hun roes door haar regelmatig terugkerende commentaren steeds wakker: ‘let op, dit is een verhaal van mij!’ Anbeek noemt dit fragment weer een ‘opmerkelijke passage’, omdat het de werkelijkheidsillusie verstoort en hij
| |
| |
merkt niet hoe structureel het schrijverscommentaar bij Toussaint is: het maakt de lezer aldoor bewust van het geconstrueerde karakter van literatuur en van het relatieve karakter van de verschillende waarheden.
De vele schrijverscommentaren actualiseren niet het verhaal zelf, maar wel wat de schrijfster met dit verhaal wil zeggen. Een van deze boodschappen is juist het relationele karakter van wereldbeschouwingen. Een andere is de empathie en tolerantie voor de andersdenkenden, voor de ander. Daarom wordt van Aernoud, de belichaming van kleingeestigheid en koppigheid, een martelaar van het katholicisme:
En nu, wij hebben de Bakker zien doodmartelen in de vlammen! Maar wie durft ontkennen, dat dit hier, het zedelijk martelaarschap, het martelaarschap voor het Katholicisme, niet het zwaarste zij geweest! Ik wenschte, dat wij, Hervormden als we ons noemen, rechtvaardiger waren voor de Roomsch-Katholieken, zoo vaak er van hervorming de rede is; men veroordeelt ze te veel; men beklaagt ze niet genoeg; men ziet niet met genoeg medelijden op hunne kwelling; men eert niet genoeg hunne overtuiging; men denkt zich niet ernstig genoeg in, in hun lijden; men onthoudt ze niet slechts gloriekroon van het martelaarschap, maar, in plaats daarvan, drukt men ze de narrenkap der bespotting op den schedel; dat moet anders worden, zoo waarachtig de liefde het kort begrip is van geheel het Evangelie. Mocht ik in Aernoud medegevoel voor hen hebben opgewekt! (Bosboom-Toussaint 1885: 515)
Bij Conscience vindt men deze graad van subjectief vertellerscommentaar en rechtstreekse actualisering pas aan het einde van zijn epiloog:
Gij Vlaming, die dit boek gelezen hebt, overweeg, bij de roemrijke daden die het bevat, wat Vlaanderen eertijds was, wat het nu is en, nog meer, wat het worden zal, als gij de heilige voorbeelden van uw vaderen vergeet. (Conscience 1996: 348)
Tegenover het verzoek van Toussaint hebben we hier een oproep. Tegenover de empathie van Toussaint ten aanzien van andersdenkenden, wordt de lezer hier opgeroepen voor de Vlamingen partij te kiezen. De Franstaligen worden zelfs uitgesloten van de groep lezers. Het beroep op de ‘voorbeelden van uw vaderen’ is merkwaardig vanwege het feit dat Vlamingen in de negentiende eeuw maar ook vroeger en nog vandaag in groten getale uit gemengde families kwamen, net zoals Conscience zelf. Bovendien wordt hier uitsluitend op de mannelijke voorlopers de aandacht gericht. De voorbeelden van vrouwen tellen niet mee. Toussaints roman is daarentegen een roman van mannen en vrouwen. De traditie, de gemeenschap waarop Conscience hier een beroep doet is een fraai voorbeeld van de ‘imagined communities’ (Anderson 1983) en van de ‘invention of tradition’. (Hobsbawm & Ranger 2000). Bij Toussaint vindt men weliswaar dergelijke aanzetten tot verbeelde gemeenschappen en inventie van traditie, maar wat haar roman zo bijzonder maakt is dat ze steeds pogingen doet
| |
| |
om vanuit haar eigen subjectiviteit afstand te creëren van de vele standpunten, de veelheid van op zichzelf integere standpunten te onderstrepen en die te relativeren.
| |
Conclusie
De emancipatie van de Vlamingen ten tijde van de publicatie van De leeuw van Vlaanderen was nog verreweg niet voltooid. In Nederland was de suprematie van het protestantisme sinds 1648 een voldongen feit. Misschien geeft dit verschil in de geschiedenissen van de twee landen een verklaring voor de verschillende schrijfwijzen en voor de verschillende geschiedbeschouwingen van de twee auteurs. Geen toeval dat de roman van Conscience in Vlaanderen een echte mythe is geworden, een gecanoniseerd monument van de nationale romantiek waarop nog steeds vaak beroep wordt gedaan. Het Huis Lauernesse daarentegen dreigt in de vergetelheid te geraken en het heeft volgens velen met alle respect alleen maar literatair-historisch belang. Een roman met zovele nuances, met zovele naast elkaar levende, gelijkwaardige levenspatronen en levensvisies kon zeker geen mythe worden, hooguit een voorloper van het postmodernisme.
| |
Bibliografie
Primaire bronnen
|
Bosboom-Toussaint 1885 - A.L.G. Bosboom-Toussaint: Het Huis Lauernesse. Baarn, 1885. |
Conscience 1996 - H. Conscience: De Leeuw van Vlaanderen. Amsterdam-Antwerpen, 1996. |
Secundaire literatuur
|
Anbeek 1978 - T. Anbeek: De schrijver tussen de coulissen. Amsterdam, 1978. |
|
Anderson 1983 - B. Anderson: Imagined Communities - Reflections on the Origin and Spread of Nationalism. Ithaca (NY), 1983. |
|
Blau DuPlessis 1985 - R. Blau DuPlessis: Writing Beyond the Ending. Narrative Strategies of Twentieth-Century Women Writers. Bloomington, 1985. |
|
Drop 1979 - W. Drop: Verbeelding en historie. Verschijningsvormen van de Nederlandse Historisiche roman in de negentiende eeuw. Utrecht, 1979. |
| |
| |
Gobbers 1990 - W. Gobbers: ‘Consciences Leeuw van Vlaenderen als historische roman en nationaal epos: een genrestudie in Europees perspectief,’ In: Ada Deprez en W. Gobbers (red.), Vlaamse literatuur van de negentiende eeuw. Dertien verkenningen, 1990, p. 45-69. |
|
Hobsbawm, Ranger 2000 - E. Hobsbawm, T. Ranger (ed.): The Invention of Tradition. Cambridge, 2000. |
|
Knuvelder 1950 - G.P.M. Knuvelder: Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel III. Den Bosch, 1950. |
|
Kuitert 2001 - L. Kuitert: ‘Het debacle van een negentiende-eeuwse “vrouwenreeks” Bibliotheek van Nederlandsche Schrijfsters.’ In: Literatuur 18 (2001), p. 150-159. |
|
Leerssen 2006 - J. Leerssen: De bronnen van het vaderland. Taal, literatuur en de afbakening van Nederland, 1806-1890. Nijmegen, 2006. |
|
Miller 1980 - N.K. Miller: The Heroine's Text: Readings in the French and English Novel, 1722-1782. New York, 1980. |
|
Romein-Verschoor 1977 - A. Romein-Verschoor: Vrouwenspiegel. Een literair-sociologische studie over de Nederlandse romanschrijfster na 1880. Nijmegen, 1977. |
|
Tollebeek 1999 - J. Tollebeek: ‘De Guldensporenslag. De cultus van 1302 en de Vlaamse strijd’. In: Anne Morelli (red.): De grote mythen uit de geschiedenis van België, Vlaanderen en Wallonië, 1999, p. 191-202. |
|
Van Uffelen 2002 - H. van Uffelen: ‘De geschiedenis geschied(t)’. In: H. van Uffelen et al (red): Acta Neerlandica. Bijdragen tot de Neerlandistiek Debrecen. Debrecen, (2/2002), p. 9-30. |
|
Van Vlierden 1974 - B.F. Van Vlierden: Van In ‘t Wonderjaer tot De Verwondering. Een poëtica van de Vlaamse roman. Antwerpen, 1974. |
|
Vermeylen 1933 - A. Vermeylen: ‘Conscience en zijn Leeuw van Vlaanderen’. In: Verslagen en Mededeelingen van de Academie, 1933, p. 827-830. |
|
Weisgerber 1964 - J. Weisgerber: Aspecten van de Vlaamse roman 1927-1960. Amsterdam, 1964. |
|
Bovenstaand artikel maakt deel uit van het project t/f 047131. |
|
|