Inleiding op het thema
‘Taallandschap’ in de literatuur
Het thema ‘Taallandschap’ in de literatuur heeft de deelnemers aan het colloquium geïnspireerd tot gevarieerde bijdragen over literatuur waarin de plaatsgebonden component een belangrijke rol speelt. Globaal genomen zijn drie invalshoeken te onderscheiden, te weten een keuze voor de representatie van het landschap als uiting van een bepaalde mentaliteit, een keuze voor literairinterpretatieve analyse van een topografische tekst (of groep teksten), of voor een beschouwing van de meer mimetische weergave van het ‘reële’ landschap in reisverhalen of egodocumenten.
Met een beschouwing over de semiotiek van het landschap opende Arie Gelderblom het literaire deel van het congres, waarbij hij in een grote lijn door de literatuurgeschiedenis liet zien hoe literaire teksten het landschap fictionaliseren en hoe veranderingen zich op de golven van de mentaliteitsgeschiedenis voltrekken.
Een voorbeeld van de mentaliteitshistorische optiek vormt de bijdrage over de weergave van het landschap in zeventiende-eeuws proza, waarin te zien is hoe een autonoom landschap - namelijk een door God gegeven object - langzaam verschuift in de richting van het innerlijke landschap. De mentale ruimte van de Lieux de mémoire krijgt gestalte in een nieuwe lezing van Geertruida Bosboom-Toussaints Het Huis Laurnesse (1840), die vergeleken wordt met Hendrik Consciences' Leeuw van Vlaanderen (1838). Onderzoek naar de mentaliteit van het moreel wereldburgerschap staat centraal in de bijdrage over kosmopolitisme in romans van Giphart en Grunberg, die ieder op eigen wijze aanzienlijk weinig optimistisch ten aanzien van de condition humaine zijn: het individualisme heeft te diep wortel geschoten om van een echt globale gemeenschap te kunnen spreken.
De postkoloniale wereld heeft een aantal auteurs gestimuleerd tot analyse van de relatie van het verbeelde landschap tot het echte landschap in het land van herkomst. In Tikoes van Henk van Woerden brengt het echte landschap een verzoening met het ‘culturele landschap’ teweeg waardoor het postapartheidstrauma overwonnen kan worden en de liefde voor het land wordt herontdekt. Ook in Sleuteloog lijkt het zoeken naar verzoening met het land van herkomst bij Hella S. Haasse uiteindelijk voltooid. In de representatie van het ‘Afrikaanse irrationele’ in de boeken van Lieve Joris en Júlia Lángh worden voorbeelden van koloniserende retoriek gesignaleerd en van een optiek die minder aan (neo)-koloniserende tendensen onderhevig is.
Bij de literair-interpretatieve analyses ligt het zwaartepunt op de Vlaamse literatuur. In de casus over Ivo Michiels gaat het om een tekst over of rond Antwerpen die driemaal in een andere context een nieuwe lading kreeg. Aangetoond wordt dat het niet om de weerspiegeling van de werkelijkheid, niet om de mimesis, ging maar om de diegesis, het spiegelende, verschuivende,