| |
| |
| |
Nederlandse stillevens met Engelstalige achtergrond
Sorin Ciutacu
West Universiteit van Timisoara
Samenvatting
In deze bijdrage onderzoek ik de lexicale invloed van het Engels op het Nederlands. Engelse ontleningen zijn ontstaan en ontstaan nog steeds door een brede waaier aan directe of indirecte sociale contacten tussen Engelstaligen en Nederlandstaligen. Ik zal eerst kort de geschiedenis van deze contacten tussen beide talen behandelen om vervolgens enig licht te werpen op de redenen die aan de betreffende ontleningen ten grondslag zouden kunnen liggen.
Vpřispěvkù se zabývám lexikálnim vlivem angličtiny na nizozemštinu. Výpůjčky z angličtiny vznikaly a stále vznikaji na základě přimých a nepřimých kontaktů mezi anglickými a nizozemskými mluvčimi. Nejprve se krátce zabývám historii kontaktů mezi oběma jazyky a pak objasnim důvody, které mohly tvořit základpro jmenované výpůjčky.
| |
1. Inleiding
De titel van deze bijdrage bevat een metafoor uit het veld van de kunst. Ik probeer de invloed van het Engels op de Nederlandse taal te onderzoeken als een ekfrastische reeks schilderijen: Nederlands stillevens waarbij Nederlandse woorden de voorgrond uitmaken, maar die zich uiteenvouwen tegen een achtergrond bestaande uit Engelse woorden. Deze achtergrond wordt na de tweede wereldoorlog steeds duidelijker en stamt meestal uit de Verenigde Staten. Ik zal hier geen brede bespreking presenteren van de spelling, de fonologische en morfologische aanpassing van de betreffende leenwoorden, omdat dat het beperkte kader van een artikel overstijgt.
Zeker is dat de Engelse ontleningen ontstaan zijn door een brede waaier aan directe of indirecte sociale contacten tussen de Engelstaligen en de Nederlandstaligen. We wijzen er echter op de beïnvloeding ook in omgekeerde richting heeft gewerkt: in de late middeleeuwen en nieuwe moderne tijd was het met name het Nederlands dat het Engels beïnvloedde. We mogen derhalve stellen dat de invloed in beide richtingen heeft gewerkt, afhankelijk onder andere van de economische sterkte van de betreffende taalgebieden en de noodzakelijkheid om te ontlenen. Vandaag de dag is het het Nederlands dat vooral ontleent aan het Engels. In wat nu volgt zal ik kort de geschiedenis van de linguïstische contacten tussen beide talen doornemen en toelichten welke redenen er ten grondslag zouden kunnen liggen aan deze verengelsing. De
| |
| |
ontleningen worden behandeld per periode. Ik ga daarvoor uit van de periodisering van Van der Sijs (1996). Aangegeven zullen worden: de motivatie van de sprekers, de functie van de leenwoorden en de redenen voor de ontlening.
| |
2. Eerste stilleven: de middeleeuwen
Nederlanders leren de Engelse taal niet om esthetische redenen. De geschiedenis van ontlening gaat voor het Nederlands terug tot de achtste en negende eeuw en natuurlijk zijn niet alle woorden die op een gegeven moment ontleend werden nog steeds aanwezig. Het eerste stilleven bestrijkt het middeleeuwse tijdperk. De geschiedenis van de contacten tussen inwoners van het Angelsaksische en Nederlandse taalgebied begint in de achtste eeuw toen de monniken Willibrordus en Bonifatius het christendom verspreidden in de Lage Landen. In die woelige tijden was het verschil tussen het Oudengels en het Oudnederlands gering, wat voor de wederzijdse verstaanbaarheid zorgde. Dus kunnen wij veilig veronderstellen dat het woord Gods in het Angelsaksisch aan de inwoners van Nederland werd gebracht. Hiervan getuigen de woorden delgen uit Latijn delere en ootmoed ter vertaling van Latijns humilitas en bischop uit Grieks episkopos (letterlijk de opziener) en Latijn episcopus. Tijdens de middeleeuwen bestonden er contacten tussen de zeelieden en kooplieden aan beide kusten. Tegen het jaar 1000 arriveerden er Engelstaligen aan de Vlaamse kusten en lieten linguïstische sporen achter: ongeveer 20 woorden. Op die periode gaan woorden terug als brijn (pekel), kreek en wulk (slak, d.w.z. een exportartikel). Zie van der Sijs (1996: 314). Daar de Lage Landen economisch sterker waren, ging er tevens een invloed van Nederland uit naar Engeland, aldus Van der Sijs (1996: 302). Ambachtlieden uit de zuidelijke Nederlanden vestigden zich in Engeland. Laten we bijvoorbeeld niet vergeten hoe William Caxton in 1476 zijn drukpers in Westminster opzette, geholpen door een team Nederlandstalige vaklieden en leerlingen uit Vlaanderen. (Ciutacu, 2001: 58).
| |
3. Tweede stilleven: eind vijftiende tot zestiende eeuw
Het tweede stilleven beslaat het einde van de vijftiende eeuw tot de zestiende eeuw. Dit stilleven beschrijft de intensieve contacten tussen de Nederlandse en Engelse zeelieden die tal van scheepvaart- en handelstermen uit het Engels opgeleverd hebben. Uit deze periode stammen woorden zoals: dreg, loods, praaien (scheepvaarttermen), factor en okshoofd (van hogshead dat een inhoudsmaat benoemt, zie ook Van der Sijs (1996)).
| |
| |
| |
4. Derde stilleven: zeventiende en achttiende eeuw
Het derde stilleven betreft de woorden en uitdrukkingen die ontleend zijn in de zeventiende en achttiende eeuw. De gebieden waren scheepvaart, handel, goddsdienst, maatschappij en politiek. De Engelse zeelieden staan aan de oorsprong van termen als: baksteeg, bakzeil halen, brik, coaster, giek, kapseizen, klipper, koder, logboek, logger, peddel, pier, reling, schoener, slanghaaien, skiff, trawler, zeewaardig (leenvertaling, d.w.z. een software lening zie Ciutacu, 2006a), blubber (walvisvaart) en waarschijnlijk ook hoezee.
De burgeroorlog in Engeland en het vertrek van puriteinen via Leiden naar Amerika hebben woorden als kwakers/quakers, methodisten en zelfs puriteinen opgeleverd. Quaker - volgens Van der Sijs (1996: 315) oorspronkelijk een spotnaam - gaat op een anekdote terug waarin Fox, de leider van de sekte, tegenover de rechter beweert dat deze zal “quake at the word of the Lord”. De Amerikanen hebben verder het begrip ‘persvrijheid’ in de grondwet verankerd als freedom of the press en de Engelse schrijvers Moras, Milton en Swift hebben de woorden utopia, pandemonium en liliputter respektievelijk uitgevonden (zie ook Van der Sijs 1996).
Ten slotte stroomden toen vanuit de Engelse samenleving allerhande modieuze woorden het Nederlands binnen: flip (drank), nonsens, rosbief, societeit, kerrie, port, koffiehuis en hornpipe (ontwikkeld tot horlepijp en hoorlepiep, die beide volksetymologische aanpassingen schijnen te zijn).
| |
5. Vierde stilleven: negentiende eeuw tot 1880
Het vierde stilleven omvat de negentiende eeuw tot rond 1880. Daar in deze eeuw de technische vooruitgang centraal stond, ontleende het Nederlands woorden als: pakketboot, stoomboot (naar het patroon van steamboat, dus deels een software lening, deels een hardware lening, zie Ciutacu 2006a), ferryboat, stop, oppikken (gezegd van drenkelingen), zuidwester, blok (baanvak), buffer, cokes, locomotief lorrie, rails, tender, tram, trein, trolley, tunnel, hendel, frame, framewheel, toeclip, kar (Van der Sijs 1996)
De Engelse politiek, filosofie en letterkunde zijn verantwoordelijk voor ontleningen als: budget, club, coalitie, debat, demonstratie, imperialisme, jury, lobbyen, meeting, motie, oppositie, platform, public spirit, maiden speech, boycotten, cooperatie, levensstandaard, anglicaan, spiritisme, agnostisch, behaviourisme, ballad, bombast, essayist, romantisch, folklore. De eenheid cent (van gulden) werd door de Amerikanen ingegeven.
De aard van de Engelse ontleningen in het Nederlands verschuift geleidelijk naar een meer intieme sfeer. Dit betekent een kwalitatieve verandering die overigens gepaard gaat met een steeds grotere beïnvloeding (Van der Sijs 1996: 316). Woorden als beauty, bluf blunder, comfort, dandy,
| |
| |
down, humbug, in high spirits, plenty, puzzel, shocking, sneer, snob, snobisme, spirit, spleen, tipsy-turvy, would-be vullen de Nederlandse woordenschat aan. Engelse sporten en mode hebben de ontlening van andere woorden gestimuleerd: bicycle, cricket, cup, finish, football, forwards, game, goal, goalkeeper, half-time, hockey, innings, jockey, judge, keeper, lawn tennis, match, pace, padlock, races, racing man, sprinter, sport, steeple-chase, trouser-clip, tube, umpire.
De Britse en Amerikaanse bank- en zakenwereld boden termen als: copyright, fancy-fair, fortune-hunters, hard-money, insiders, outsiders, junkshop, money-maker, moonshiners, protectionisme, free-trade, rummage-sale, sandwich-man, select, self-government, strike, trade-mark, trade-union, trust, wall street, department store, leading dub.
Andere overgenomen lexemen betreffen de samenleving: meeting, lunchen, detective, revolver, skating-rink, speech, toast, blunder, cold-cream, doorstop,, fashion, festival, flirtation, garden party, gentleman, old-timer, lady, ranch, pluck, smart, sucker, teetotaler, telegram, toboggan, toddy, trappers, up- to-date, of no account, merry-go-round. (zie ook Van der Sijs 1996)
| |
6. Vijfde stilleven: 1880 tot 1950
Het vijde stilleven omspant de periode van 1880 tot 1950. De omvang van deze ontleningen is enorm. Het betreft een grote terminologische behoefte aan vernieuwing en nauwkeurigheid. Nieuwe technische, maatschappelijke en wetenschappelijke termen dringen het Nederlands binnen: bulldozer, bus, caravan, dubble-decker, tractor, bumper, dashboard, globetrotter, hostess, toerisme, trip, glibber, cockpit, crashen, framing, gasoline, gravel, intercom, kluts (clutch = koppeling), label, macadam, nipple, plastic, radiator, recorder, rubber, weespijp (wastepipe), camera, snapshot, zelfstarter. Er volgen universitaire woorden zoals: abstract, braindrain, brainstorming, campus, feedback, feasiblility study (gedubbeld door haalbaarheidsonderzoek), flowchart, follow-up, fractal, hand-out, kloon, multiple choice, opinie poll (gedubbeld door opiniepeiling), overlappen, pace-maker, privacy, quark, quasar, reader, seminar, research (gedubbeld door onderzoek), setting, shock therapy, standi, summary, test, timing, workshop. Ook de aanduidingen voor kantoorbenodigdheden bevatten veel ontleningen: balpen, fotokopie, paperclip, plannen, thinner, typiste, typen.
Economische termen tonen een sterke Engelse invloed: all-in, all-risk, bill board, bookmaker, break-even-point, budget, cash flow, cheque, clearing, credentials, discount, efficiency, export, overhead, no-claim, no profit, lump sum, manager, marketing, boom, output, input, trust, safe, sales manager, merger, merchandising.
| |
| |
De Nederlandse sportwoordenschat wordt nu verrijkt met Engelse woorden zoals: bobslee, boksen, body building, surfen, tennis, pool, voetbal (de vernederlandste versie van football). Media, uitgeverijen en letterkunde brengen hun Engelse termen mee: bestseller, non-fiction, plot, pocketeditie, shortlist, special, standaardwerk, cover, folder, interview, lead, reporter, scoop (dit is in feite een Nederlands woord schop), clip, close-up, flash-back, show-biz (zie ook Van der Sijs 1996).
Ook het domein van voeding en dranken is vertegenwoordigd: cake, cornflakes, sandwich, pop-corn, biefstuk, punch, sherry, tonic, bar, pub, shop. Mode en lichaamsverzorging duiken op in ontleningen zoals: denim, oversized, extralarge, afershave, face-lift, spray, make-up, flossen. Zelfs hondennamen: collie, bull-dog, beagle, bokser, en paardennamen: pony en Shetlander verschijnen hier.
Politieke lexemen zijn overal aanwezig en getuigen van een sterke politieke oriëntatie op de Angelsaksische modellen: claim, gentleman's agreement, sit-down staking, stunt, super power, test-case, balance of power, checks and balances.
| |
7. Zesde stilleven: 1950 tot heden
Het zesde stilleven beeld het tafereel af van de globalisatie en slaat op de periode van 1950 tot heden. Het Engels wordt in Nederland en Belgie meestal gesproken door mensen die deze taal als lingua franca aan het leren zijn of geleerd hebben: ze willen succesvoller zijn in hun beroep en beter communiceren om sociale, politieke, economische en wetenschappelijke redenen. Nederlanders zijn internationaal georiënteerd en gebruiken het Engels redelijk vlot, lezen veel boeken in het Engels (de boekenmarkt in het Engels is waarschijnlijk de grootste buiten de Angelsaksische wereld), reizen overal en doen zaken en onderzoek in het Engels.
Crystal (1997: 54) voert, mijns inziens terecht, de uitbreiding van het Engels op het sterke Engelse koloniale verleden terug en ook op de machtspositie van de Verenigde Staten. Er tekenen zich op deze manier drie cirkels af. De binnencirkel omvat de inheemse sprekers van Groot-Brittannië, de Verenigde Staten, Canada, Australië enz. De buitencirkel omvat de Commonwealth landen, terwijl de derde cirkel alle landen betreft waar het Engels een belangrijk communicatiemiddel is voor niet-moedertaalsprekers. Nederland en België vallen onder de laatste. Het Engels wordt meer en meer geleerd om utilitaire redenen en ontwikkelt zich daardoor tot een lingua franca als een conjectural history verschijnsel zonder dat iemand oorspronkelijk voornemens was dit te verwezenlijken (zie ook Ciutacu 2006b: 172-174). In het tijdperk van globalisatie wordt de communicatieve gemeenschap door de vector Engels gekenmerkt en ook samengehouden. Steeds meer gebieden van het
| |
| |
Nederlands worden door het Engels beïnvloed: cultuur, muziek, sport, maatschappij, economie, technologie, wetenschappen, tourisme, mode, media, politiek. Ziehier een kleine selectie: show, musical, party, fitness, cafetaria, motel, publiciteit, recessie, containment politiek, infrastructuur, briefing, candid camera, digitaal, mondiaal, multinationaal, no-iron, offshore, joy-ride, pop-art, transfer, topper, car-poolen, punk, walkman, compact disc, stagflatie, training, business/executive class, workaholic, updaten, word processor/tekstverwerker, print-out/uitdraai (Van der Sijs 1996).
| |
8. Achtergronden van ontlening
In deze paragraaf geef ik ten slotte een kort hiërarchisch geordend overzicht van de behoeften, motieven en redenen voor het ontlenen van Engelse woorden. De graad van noodzakelijkheid voor ontlening daalt van 1 tot 4 naarmate de behoeften, motieven en redenen steeds minder gerechtvaardigd zijn. Deze niveaus kunnen ook beschouwd worden als een pyramide van behoeften in de zin van Maslow:
1. | er bestaan geen woorden of termen voor de nieuwe referenten. De hardware of software ontleningen vullen een semantische leemte op. We hebben hier derhalve te maken met de hoogste graad van noodzakelijkheid. Bijvoorbeeld: computerchip;, |
2. | er bestaan wel woorden of termen voor de referenten in kwestie, maar die zijn niet duidelijk genoeg. De vaklieden op het gebied van technologie of wetenschap hebben behoefte aan meer nauwkeurigheid. Bijvoorbeeld: containment politiek;, |
3. | er bestaan wel woorden of termen voor de referenten in kwestie maar ze hebben niet voldoende prestige. Bijvoorbeeld: story, |
4. | er bestaan wel geschikte woorden of termen voor de referenten in kwestie maar ze worden door sprekers als te deftig, te snobistisch, enz. beschouwd. Bijvoorbeeld: trendy. Hier is de ontlening het minst gerechtvaardigd. |
| |
Bibliografie
Ciutacu 2001 - Sorin Ciutacu: ‘Flemish-English cultural connections: William Caxton and his cultural revolution’. In: The Bookshop of the World. Houten, 2001. |
| |
| |
Ciutacu 2006a - Sorin Ciutacu: ‘It Runs in the Family. English and European Terminology Revisited’. In: Buletinul Stiintific al Universitatii Politehnica 5, 1-2 (2006), p. 79-84. |
|
Ciutacu 2006b - Sorin Ciutacu: ‘The Fortunes of English as an eu Language. Shifting Hegemonies’. In: Bagrelia Borisova et al. (red.), The Language Policy of the eu and European University Education, volume 1, Veliko Tarnovo, 2006, p. 172-176. |
|
Crystal 1997 - David Crystal: English as a Global Language. Cambridge, 1997. |
|
Van der Sijs 1996 - Nicoline van der Sijs: Leenwoordenboek. De invloed van andere talen op het Nederlands. Den Haag, 1996. |
|
|