Praagse Perspectieven 5
(2008)– [tijdschrift] Praagse Perspectieven– Auteursrechtelijk beschermdHandelingen van het Regionaal Colloquium Neerlandicum van Midden-Europa aan de Karelsuniversiteit te Praag
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Amersfoort, stad in het centrum van het Nederlandse taallandschap
| ||||||||||||||||||||||||||||||
1. Inleidende opmerkingenGa naar eind1Amersfoort, stad in het centrum van het Nederlands taallandschap. Bij het onderdeel NederlandseGa naar eind2 taallandschap in de titel kan een kritische kanttekening gemaakt worden. Bestaat er wel een Nederlands taallandschap, althans een duidelijk afgezonderd Nederlands taallandschap? In ieder geval niet wanneer we bij Nederlands aan het Koninkrijk der Nederlanden denken. Maar ook wanneer we Vlaanderen erbij denken, kunnen we deze vraag stellen. Voor zover we inderdaad van een Nederlands taallandschap kunnen spreken, maakt het deel uit van een groter, vele malen uitgebreider taallandschap, het continentaalwestgemaans dialectcontinuüm. In de eerste plaats moet de plaats van Amersfoort daarbinnen gezocht worden. We zullen echter vooral op het Nederlandse deel van dit continuüm gericht zijn, en daarom is het toch gerechtvaardigd dat in de titel van het Nederlandse taallandschap gesproken wordt. Ik zal Amersfoort dus | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
vooral binnen dat Nederlandse deel van het genoemde continuüm proberen te positioneren. Preciezer gezegd: binnen dat deel van het continuüm dat binnen Nederland valt (wanneer we Vlaanderen erbij zouden nemen, zou het centrum een stuk zuidelijker komen te liggen). Om op de centrale positie van Amersfoort goed zicht te krijgen, zullen we een aantal kaartbeelden bekijken waardoor we al spoedig bij regionale diffusies terechtkomen, bij vormen, meestal vernieuwingen, die zich als gevolg van contact in het geografische vlak verbreiden. Ze doen dat meestal in een bepaalde richting, niet van plaats A naar plaats B maar omgekeerd. De verklaring kan zijn dat B op de een of andere manier hoger van status is dan A. Die verbreiding kan via het tussenliggende platteland in haar werk gaan of rechtstreeks van B naar A waarna pas secundair het land aan de beurt komt (voor de eerste mogelijkheid vgl. Chambers & Trudgill 1980: 199). Waar het contact verhinderd wordt, bijvoorbeeld in een woest en onherbergzaam gebied, blijft de verbreiding steken, met als gevolg een stabiele isoglosse. Vormen kunnen zich echter ook door migratie verbreiden: twee gescheiden gebieden kunnen dan treffende overeenkomsten vertonen.Ga naar eind3 Bij het interpreteren van kaartbeelden moeten we voorzichtig zijn. Als een verschijnsel in een grote kring om een stad voorkomt, ligt de gedachte aan uitstraling vanuit die stad voor de hand. Toch is het niet uitgesloten dat een stad met onmiddellijke omgeving zich juist conservatief gedraagt en zich verzet tegen een van alle kanten oprukkende vernieuwing. Is echter de stad vernieuwend bezig, dan wordt een stedelijke expansie waarschijnlijker. Voor een veilige interpretatie is het nodig om over gegevens uit vroegere fasen te beschikken. We zien dan bijvoorbeeld dat ergens een paar eeuwen geleden een bepaalde vorm nog niet voorkwam en nu wel. Die vorm heeft zich dan blijkbaar uitgebreid. Dit laat echter onverlet dat sommige kaartbeelden heel suggestief in de richting van een bepaalde verklaring kunnen werken. In paragraaf 7 komen we met sociale diffusie, diffusie van boven af of van onderen af, in aanraking. Het zal daarin gaan over de sterke invloed van de standaardtaal, en van het Hollands “plat” op het oude Amersfoorts. Voor recente tijden kunnen we hierbij behalve aan persoonlijke contacten ook denken aan de media en aan contacten via de telefoon en de e-mail Uiteraard moet een vorm eerst ontstaan voordat ze zich kan uitbreiden. We kunnen in de historische taalkunde niet met taalcontact als verklarende factor volstaan. We moeten ook met talige (interne) factoren rekening houden: in neogrammatische termen klankwetten en analogiewerkingen, om de twee voornaamste te noemen. Een vorm moet uiteraard eerst ontstaan zijn voordat hij zich kan gaan verbreiden. Overigens kunnen interne en externe factoren wel onderschciden maar nooit gescheiden worden. Zo gaan lexicale en regionale of sociale diffusie hand in hand. Een individu i verandert een bepaalde klank k in een bepaald woord w, individu j (in dezelfde of in een andere plaats) neemt dat van hem over, intussen is i al met een tweede woord bezig, enzovoort. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Behalve van bestaande literatuur maak ik gebruik van de interviews die een projectgroepje Amersfoorts Dialect aan een aantal oudere Amersfoorters heeft afgenomen. Deze mensen werd o.a. gevraagd of ze bepaalde oude klanken en vormen nog kenden en misschien ook nog wel gebruikten. Bij alle hieronder besproken klanken en vormen was dat het geval. Voor het oudere Amersfoorts beschikken we over een opname in de RND ergens uit de jaren '50 of het begin van de jaren '60. De zegslieden zijn een gepensioneerde hoofdonderwijzer en zijn vrouw. Van beiden wordt vermeld dat ze gewoonlijk algemeen Nederlands spreken. Dr. A.R. Hol, de dialectkundige die de opnamen maakte, meent desniettemin dat ze betrouwbare informanten zijn, maar dat het dialect dat ze geven, als dat van ongeveer 40 tot 50 jaar geleden beschouwd moet worden. Als we uitgaan van rond 1955, komen we voor dit Amersfoorts ongeveer in 1910 terecht. Verder beschikken we uit de jaren '60 over een bandopname die wordt bewaard op het Meertens-Instituut te Amsterdam. We horen een ongetrouwde boer en zijn zuster, tevens zijn huishoudster (beiden geboren te Amersfoort) uit de omgeving van de Koedijk, even buiten de stad. De gesprekken zijn nogal agrarisch van aard, zoals we van Amersfoorters “buiten de veste” kunnen verwachten. Ten slotte vermeld ik dat Amersfoort ook op kaarten in andere taalatlassen voorkomt. Blijkbaar zijn er steeds mensen geweest die bereid waren om vragen over het Amersfoorts te beantwoorden. | ||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het Amersfoorts algemeenAmersfoort is altijd een overgangsplaats geweest, een plaats vooral tussen oost en west. In de Middeleeuwen kan de stad bij het doorgeven van taalgoed een belangrijke rol gespeeld hebben. Zij heeft dat in ieder geval bij andersoortig goed gedaan. Niet verbazingwekkend: Amersfoort is immers ontstaan bij een plaats waar men gemakkelijk de Eem kon oversteken. Die plaats zou gelegen kunnen hebben waar tegenwoordig de Langestraat de Korte en de Lange Gracht kruist, of bij de gracht (eveneens een oude waterloop) met de naam het Havik. De stad dankt er zelfs zijn naam aan: ‘voorde, doorwaadbare plaats aan de Am(er) = Eem’. Dat de stad een kruispunt van wegen en waterlopen was, maakte haar tot een doorgangsstad. Het betekende ook dat de stad afwisselend aan oostelijke en aan westelijke invloeden heeft bloot gestaan. De oostelijke invloeden, vanuit de oude karolingische machtscentra (Aken en Keulen), zijn wel het oudst. De indruk die deze steden gemaakt moeten hebben, blijkt nog uit spreekwoorden en uitdrukkingen als bijvoorbeeld Keulen en Aken zijn niet op één dag gebouwd. In ieder geval doet het oude Amersfoorts soms oostelijk aan. Dit wordt duidelijk uit de isoglossenkaart bij Kloeke 1954. Op deze kaart staat Amersfoort bij de volgende isofonen aan de oostkant (achter de schuine streep staat de oostelijke vorm): butter/botter, broer/breur, klaver/klever, muis/muus, nagel/negel, en bij de volgende isolexen: ladder/leer, big/keu, | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
neerkauwe/eerkauwe, wiel/rad, tarwe/weit. Maar bij andere isofonen blijkt het Amersfoorts aan de westelijke kant te staan (achter de streep staat weer de oostelijke vorm): bed/bedde, gras/gres, lope/lopen, nieuw/nij, oud/old, sneeuw/snee. De volgende isomorf kan daaraan worden toegevoegd: blijkens het RND-materiaal en de bandopname (zie par. 1) staat het Amersfoorts bij het voorvoegsel van het verleden deelwoord nog net aan de westelijke kant: ge-/-e. Westelijke invloeden zijn van later tijd, vanuit het graafschap Holland en later vanuit het Randstadgebied. Behalve de oost-west- is er de noord-zuid-as. Als we naar het noorden gaan, stuiten we al gauw op de oevers van de oude Zuiderzee. Daar liggen, vlakbij de stad, de tweelingdorpen Bunschoten en Spakenburg. Wie wil weten hoe het oude Amersfoorts ongeveer geklonken heeft, zou zijn oor in deze dorpen te luisteren moeten leggen.Ga naar eind4 Voor een positionering van het dialect van deze beide dorpen zie Scholtmeijer 1996. Naar het zuiden toe stuiten we op het gebied van het in de Middeleeuwen zo machtige hertogdom Brabant. Vele kaarten suggereren zuidelijke, Brabantse invloed maar dan wel via de oude bisschopsstad Utrecht. Amersfoort kan voor alle genoemde invloeden een belangrijke doorgeefluik geweest zijn. Zoals alle grote steden was ook Amersfoort een marktplaats waar mensen uit de wijde omgeving elkaar ontmoetten en met de “hogere” stadscultuur en de “hogere” stadstaal in aanraking kwamen. Hoewel Amersfoort bedoeld was als een grensstad om het Sticht tegen Gelderse agressie te verdedigen, sloot de stad zich zeker niet van haar omgeving af. Zo werd bijvoorbeeld de Gelderse Vallei vanuit Amersfoort ontgonnen. Overigens kan in bepaalde opzichten Amersfoort ook, voor zichzelf en ten opzichte van zijn onmiddellijke omgeving, een eigen rol gespeeld hebben. Hieronder wil ik een en ander illustreren aan een aantal markante verschijnselen, vooral op het gebied van de klanken. | ||||||||||||||||||||||||||||||
3. Oostelijke verschijnselenOm te beginnen een aantal verschijnselen die in oostelijke richting wijzen. Er is in de eerste plaats de Umlaut van oorspronkelijk lange klinkers, van ggm. ā of [ae]Ga naar eind5 tot ee (of ei), van ō uit ggm. au tot [ø]<eu> en van ggm. ō(overigens tot [u] <oe> geworden) eveneens tot [ø]: kees ‘kaas’, dreie ‘draaien’Ga naar eind6; geleuve ‘geloven’; greun ‘groen’. Het betreft hier dan de tweede Umlautsgolf, de zogeheten secundaire i- Umlaut. Bij de eerste golf was in ieder geval de ggm. ă betrokken. Gezien het feit dat er in het zuiden (het Beiers en het Alemannisch) nogal wat klankomgevingen zijn waarin deze tegengehouden werd (Van Raad en Voorwinden 1973: 114), ligt het voor de hand dat de golf uit het noorden van het tegenwoordige Duitsland afkomstig is. Die eerste golf weet door te dringen tot aan de kust. Bij de tweede golf doen alle klinkers, ook de lange, en de diftongen mee. Deze golf, die ook wel | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
een Noord-Duitse oorsprong gehad zal hebben, blijft halverwege het Nederlandse taalgebied steken maar is in ieder geval voorbij Amersfoort gekomen. Voor Amersfoort hoeven we bij de secundaire i-Umlaut alleen maar rekening te houden met de drie genoemde gevallen. Uit het Duits kennen we ook de i-Umlaut van au uit ggm. au (Traum -Träüme); die ontbreekt echter in het Amersfoorts omdat het voor au, op het moment dat de Umlaut plaatsvond, altijd een oo had (een geval als schouwen, met oude au vóór w, uitgezonderd). Ook ontbreekt in het Amersfoorts de i-Umlaut van ggm. û[u:] zoals we die bijvoorbeeld in het Twents kunnen vinden, in het meervoud huze, met [y:], bij hoes. (Het Duits heeft hiervoor Hans -Häüser, met diftongering respectievelijk van ūen [y:].) Als het Amersfoorts deze Umlaut gekend heeft, dan is hij daarin niet meer te herkennen omdat iédere ūer uiteindelijk een uu [y.] geworden is: hints - huze. Dat de tweede golf nog een stuk westelijker dan Amersfoort gekomen is, bewijzen plaatsnamen als Vleuten (verwant met vloed) en Breukelen (verwant met broek ‘moeras’). Ook de Utrechtse straatnaam Neude (uit owgm. Hnōdi anno 855; zie van Loey 1970, 46), dat in oorsprong ook een waternaam geweest moet zijn, kan in dit verband worden genoemd. (Weijnen (1966: 232, noemt ook een Neuweg in Hilversum.) Een onverdacht getuige is Lambert ten Kate die in zijn Aenleidinge II (blz. 22) ons mededeelt dat in sommige Utrechtse dorpen, bijvoorbeeld Breukelen, beukske, keukske, breur en reuren gezegd wordt (voor de aanhaling zie Van Veen 1964: 64, noot 1). De Umlaut van ākan overigens nog wel verder naar het westen opgedrongen zijn (zie weer Weijnen 1966: 232). De toponymische relicten wijzen erop dat er op de expansie naar het westen een tegenbeweging gevolgd moet zijn. Het steeds machtiger wordende gewest Holland is hierbij zeker een factor geweest. In het geval van zoeken en kaas loopt de isoglosse volgens kaart 8 (in aflevering 2) en kaart 10 (in aflevering 3) uit de Taalatlas nu voor een belangrijk deel over de Utrechtse Heuvelrug met in het noorden een bochtje naar het westen waardoor ook het oosten van het Gooi binnen het Umlautsgebied valt. Zie kaart 1 bij dit artikel. kaart 1
Een oostelijk verschijnsel kan ook de uitspraak sj- voor sch- zijn. Deze uitspraak wordt heden ten dage in Amersfoort niet meer gehoord en is zelfs bij oudere | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
inwoners niet meer bekend. Hij wordt nog wel voor het nabijgelegen Hoogland (nu een deel van de stad) genoemd: besjimmeld, sjoere ‘schouders’. Maar we kunnen de betreffende uitspraak ook verder in de omgeving van Amersfoort nog wel horen, in Hooglanderveen en in Bunschoten en Spakenburg. De inwoners van (het zuidelijker gelegen) Scherpenzeel, en met hen andere sj-sprekers werden er vroeger om bespot: de sjaopharder van Sjarrepezeel sjeert z'n sjaope dat 't sund en sjangd is (in een variant, in Van Schothorst 1904: 54 wordt overigens de sjout de schuld gegeven). Vroeger kwam die sj-uitspraak over een veel groter gebied voor, in het hele oosten van UtrechtGa naar eind7 en het westen van Gelderland (vgl. Scholtmeijer 1997). Zelfs in de stad Utrecht is hij, niet alleen in 1710 maar zelfs nog in 1914, te horen geweest (Weijnen 1991: 120). Beets noemt voor deze stad de palatale uitspraak van de g/ch, óók in sch. Als typisch stad-Utrechts woord noemt hij sjumers ‘straatjongens’; denk hierbij aan schuimen ‘klaplopen, roven, stelen’ en aan straatschuimers. De sch- schijnt trouwens in het Utrechtse stadsdialect nog altijd een beetje sj-achtig te klinken, zoiets als sjch-. Zie hiervoor Martens van Vliet & Scholtmeijer 1997: 19, en Van Gaaien 1989: 81 waar zjchitterend genoteerd staat.Ga naar eind8 Voor Amersfoort moeten we voor de sj-uitspraak wel tot vóór 1900 teruggaan. Zoals gezegd blijkt hij er nu onbekend te zijn. Toch is nog niet zo lang geleden, in het FAND-materiaal (van rond 1987), schj- genoteerd uitspraak genoteerd, en ook nu klinkt de sch- nog altijd wat j-achtig zoals ook mijzelf is opgevallen. Ook in het nabijgelegen Hoogland schijnt men iets tussen sch- en sjin te kunnen horen (volgens Ben Keizer, mijn zegsman ter plaatse). Dat de sj-uitspraak sterk op z'n retour is, blijkt uit de kaarten 9 en 10 in de FAND (opnamen jaren '80, beginjaren '90). Alleen Spakenburg blijkt nog sjip en sjool te zeggen. Scholtmeijer (1997; zie ook 1996) laat op kaarten de verbreiding van de uitspraak zien op drie momenten van de vorige eeuw. Zie ook de kaarten 1 en 2 bij dit artikel. Waar komt de sj-uitspraak vandaan? Is er nog een ander gebied aan te wijzen waar hij te horen is? Dat is er inderdaad: een groot Limburgs gebied dat in het noorden reikt tot bij Venlo en dat aansluit bij het Duitse gebied met sj- (denk aan Duits Schule). Misschien liep dat gebied vroeger helemaal door tot de omgeving van Amersfoort. De sj-uitspraak zou dan uit het zuid-oosten afkomstig kunnen zijn. Via de Grote Rivieren kan de sj-uitspraak vanuit het westen naar het oosten zijn teruggedrongen, waardoor het Gelders-Utrechtse gebied van het Limburgse werd gescheiden. Dat de rivieren geleidend kunnen hebben gewerkt, is niet denkbeeldig. Rivieren werken, vooral als ze goed bevaarbaar zijn, niet scheidend maar verbindend. Het is bekend dat taalvormen zich heel goed over water kunnen verbreiden.Ga naar eind9 Er zijn echter bezwaren tegen deze verklaring. De beide sj-gebieden moeten al heel lang ver van elkaar af gelegen hebben; vgl. de schaap-kaart in de Taalatlas (afl. 4, krt. 9). Bovendien is de verandering van sch- in sj- (via schj-) een | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
fonetisch begrijpelijke ontwikkeling die heel goed in twee gebieden autochtoon kan zijn. Zekerheid zouden we hebben wanneer middeleeuwse teksten uit het tussengebied, bijvoorbeeld uit Arnhem en Nijmegen, een duidelijke sj- laten zien. De veertiende-eeuwse teksten uit deze steden (uit het aan de VU verzamelde corpus Van Reenen-Mulder (CRM)) laten die sj- in ieder geval niet zien, wel de bekende spellingen <sc> en <sch>. Dat kunnen natuurlijk schrijftaalvormen geweest zijn maar met zekerheid is hierover niets te zeggen.Ga naar eind10 Een oostelijke indruk maakt het Amersfoorts in ieder geval weer bij owgm. ămet rekking vóór r plus dentaal: weerd. Op kaart 10 in de ANKO is te zien dat het hele noord-oosten deze klinker heeft, trouwens ook heel Utrecht zodat we ook van een Utrechtse klank kunnen spreken. Dat wordt nog eens bevestigd door Utrechtse toponiemen als Bemuurde Weerd, Maarschalkerweerd, Amelisweerd, Beverweerd, de Meern (Van Veen 1964: 18). Mogelijk kwamen deze en dergelijke vormen vroeger meer naar het westen voor. Bij Constantijn Huijgens vinden we keers, peerd en steert (Weijnen 1968: 28). Zie voor de meer actuele situatie de kaarten 59 (paard) en 60 (staart) in deel 1 van de FAND. (Aorpels, naast eerepels, moet wel een zekere aanpassing aan de algemene taal zijn.) Een verbinding met (een groot deel van) het noord-oosten geeft ook de gedepalataliseerde en enigszins gerekte uitspraak van oudere ăen ă vóór r plus meestal labiaal of velair: arfenisse, Garrit, kark(hof), karremis, wark. Zie de kaarten 61 (berg) en 62 (sterven) in deel 1 van de FAND (en het commentaar bij kaart 61). Een negatief kenmerk voor Amersfoort is dat de bekende ö-vormen in methatesisgevallen, van het type korsemis, er niet bekend zijn. We hebben ze niet gehoord en ik heb ze ook niet in oudere bronnen aangetroffen. Waarschijnlijk heeft Amersfoort aan de grenzen van het or-gebied gelegen. Zie in dit verband de kaarten bij Van den Berg 1938. (Op een van die kaarten komt korsemis wel dicht in de buurt van Amersfoort.) Het kerngebied moet het gebied van de Grote Rivieren geweest zijn (Dordrecht?). Palatalisatie, onder invloed van r plus consonant, vertonen vurk en wurm. Verder zijn ons uit het oude Amersfoorts aangesjurd, durs, durse, gesturreve en spurt bekend. Deze palatalisaties komen vaak zeer verspreid over het taalgebied voor waardoor ze weinig onderscheidend werken. Wel vinden we op de kaarten 124 (dorst), 125 (borstel) en 126 (wortel) in deel 1 van de FAND een zekere concentratie van dergelijke vormen in noord-oostelijke richting. Van Veen (1964: 121) merkt echter op dat het Utrechts oorspronkelijk vaak ŏ-vormen had: op, torf, borgemeester. Uit Martens van vliet & Scholtmeijer 1007 noteerde ik nog voor het stads-Utrechts foksia, klotse en geplokke. Een bekend noord-oostelijk verschijnsel is de combinatie -old voor -oud, uit owgm. ăl, ŏl en ŭl [u] plus dentaal zonder i-Umlaut. Vergelijk twents old, holt, scholte, standaardNederlands oud, hout, schout met Duits alt, Holz, Schult(heiss). Het noord-oosten heeft hier de oude klankencombinatie bewaard. De ontwikkeling is namelijk geweest van ăl en ŏl/ŭl tot ăl en ŭl, van ăl en ŏl tot ŏl en | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
van ŏl tot ou.Ga naar eind11 De grens tussen old/t en oud/t loopt dwars over de Veluwe, van de Hierdense beek naar de Oude IJssel. Zie kaart 1. Toponymisch komt dit tot uitdrukking in Woudenberg in het zuid-westen (in de provincie Utrecht) en de Woldberg in het noord-oosten (op het noorden van de Veluwe). Kloeke (1954) beschouwt deze isoglosse als de grens bij uitstek van het noord-oostelijke Nederlands. Amersfoort valt daar dus buiten. Maar er zijn aanwijzingen dat dat in de 16e eeuw nog niet het geval was. Uit die tijd zijn ons aantekeningen van de Amersfoortse burgemeester Cornelis Volckens overgeleverd (bewaard in Museum Flehite te Amersfoort). Hierin staan vormen als old, ontholdt, solden, wolde en dergelijke. Ook in het 16e-eeuse MirakelboekGa naar eind12 kwam ik ze tegen: scholderen, solde(n). Dit kunnen echter schrijftaalvormen zijn geweest. In de 16e eeuw schreef men in de oostelijke gewesten een taal die dichter bij de daar gesproken dialecten stond dan het tegenwoordige StandaardNederlands dat vooral een westelijke afkomst heeft. De burgemeester en de optekenaar van het Mirakelboek zouden de genoemde vormen daaruit overgenomen kunnen hebben zonder ze in het spreken te gebruiken. Andere oostelijke schrijftaaleigenaardigheden ontbreken echter.Ga naar eind13 Dat zou erop kunnen wijzen dat ze inderdaad tot het eigen taalgebruik behoorden. En dat zou betekenen dat de olduitspraak in de 16e eeuw nog Amersfoorts was.Ga naar eind14 In de Middeleeuwen had trouwens ook de stad Utrecht nog old (Van Veen 1964: 122). Door westelijke invloed is die uitspraak dan later verdreven. Bij het verder verdrijven van deze uitspraak naar het oosten kan de stad een rol gespeeld hebben. De oostelijke verschijnselen wijzen erop dat Amersfoort gedurende een bepaalde periode aan oostelijke invloeden heeft bloot gestaan.Ga naar eind15 We bekijken nn nog twee klinkers waarbij Amersfoort aan de oostelijke kant ligt, in ieder geval niet aan de westelijke, namelijk de ie voor <ij> en de uu voor ui: pien, huus. Het Amersfoorts doet dus niet mee met de diftongering; in tegenstelling tot wat we bij de Umlaut zagen, heeft het hier nog de oude klanken.Ga naar eind16 Pien vinden we in het hele oosten terug, huus ook in het oosten maar niet in meer perifere gebieden als bijvoorbeeld Twente en Limburg. De diftongering moet zich, vanuit het machtige Holland in oostelijke richting hebben verbreid. De stad Utrecht zal daarbij een bemiddelende rol hebben gespeeld. Uit het dialect van deze stad is nog het hierboven al besproken sjumers ‘straatjongens’ bekend. De uu-klank in dit woord zou erop kunnen wijzen dat de diftongering nog niet zo heel erg lang geleden de stad-Utrechtse volkstaal heeft bereikt. Maar het is ook mogelijk dat we hier met een emotioneel uu-relict te maken hebben. zo'n uu heeft vaak een afzwakkende werking: vgl. beduusd, duvel, gruzelementen, ruzie. Scholtmeijer (1997a) acht het overigens mogelijk dat Amersfoort en andere plaatsen in Oost-Utrecht en op de Veluwe vroeger, naast de gesloten monoftong, ook een lange meer open monoftong gekend hebben als voorstadium van de diftongering. Door immigratie uit het oosten, en misschien ook door de drang zich van het westen te onderscheiden als men dialect wilde spreken, zijn die open | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
varianten later weer verdwenen. (Voor laatstgenoemde mogelijkheid vlg. Taeldeman 1987 die hier van polarisatie spreekt.) Ook de diftongeringslijn loopt voor een belangrijk deel over de Utrechtse Heuvelrug, althans volgens Kloeke 1927. Zie kaart 1 bij dit artikel. Zoals we zagen, was dat ook het geval bij de Umlautslijn. Dat de heuvelrug (opnieuw) een rol speelt, is niet verbazingwekkend. Nog in de 18e eeuw vormden de heuvels een woest en onbewoond (in ieder geval schaars bewoond) gebied waar maar weinig wegen doorheen liepen. Ze waren een barrière voor het verkeer en dus ook voor de overname van taalvormen. Bij de Umlaut betrof het de nieuwe Umlautsloze vormen uit het westen. De vormen mét Umlaut zijn er, in een eerder stadium, wél in geslaagd erover heen te komen (zie par. 3). Absolute hindernissen zijn er niet. Dat de heuvelrug een hindernis in relatieve zin vormt, wordt “bewezen” doordat er meerdere isoglossen overheen lopen. Behalve met oostelijke invloeden moeten we dus ook rekening houden met latere, westelijke invloeden die Amersfoort niet hebben bereikt. | ||||||||||||||||||||||||||||||
4. Zuidelijke verschijnselenWe hebben gezien dat we ook met andere invloeden dan oostelijke rekening moeten houden. Amersfoort viel in de Middeleeuwen onder het bisdom Utrecht (het Sticht). Oorspronkelijk was de bisschop sterk afhankelijk van de Duitse keizer door wie hij ook beschermd werd, maar dat veranderde in de 12e, 13e eeuw. Vanaf die tijd moest de bisschop zijn eigen boontjes doppen, vooral in de strijd met de graaf van Holland. Door deze ontwikkelingen kwam het gewest Utrecht meer open te liggen voor niet-oostelijke invloeden. In de eerste plaats moet hiervoor aan zuidelijke invloeden gedacht worden. Daar lag immers het machtige hertogdom Brabant. Utrecht kan een tijd lang als “filiaal” daarvan gefungeerd hebben. Zie hiervoor Hol (Hol 1959) die op diverse kaarten in de Taalatlas een Brabantse expansie meent te kunnen ontwaren. Ze houdt er daarbij rekening mee dat die expansie via de steden naar het platteland heeft plaatsgevonden. Zie ook Kloeke 1935 en Van Veen 1964 hoofdstuk 6. In dit verband kunnen om te beginnen twee klanken genoemd worden die voor het “platte” Amersfoorts (en in het algemeen het “platte” Utrechts) nog steeds kenmerkend zijn en vaak als typisch Utrechts beschouwd worden. Het betreft de aa-uitspraak van de ā (> [a]) en de donkere uitspraak van de aa als ao (> [o.]). De eerste uitspraak is zeer bekend van de stad Utrecht: daar woon je immers op de Ouwegraach, maar in Amersfoort doe je dat op de Laangegraach. Er wordt beweerd dat hij in Bunschoten en Spakenburg duidelijker te horen is. Misschien is hij in Amersfoort onder invloed van het algemene Nederlands al wat afgezwakt. Maar hij is niet alleen Utrechts, in de algemene zin van het woord: we kunnen hem ook in Zuid-Holland, Gelderland en Brabant horen. Op kaart 1 (de kat-kaart) en volgende kaarten in de FAND (deel 1) tekent hij zich onder andere | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
in Antwerpen en omgeving af. Dat maakt het in ieder geval twijfelachtig of het echt wel zo'n Utrechtse klank is. Zuidelijke invloed is mogelijk. Dat geldt ook voor de donkere uitspraak van de aa. De stad Amersfoort klinkt in Amersfoort dus zo ongeveer als de staad Aomersfoort. Het hele gebied ten zuiden van de Grote Rivieren laat tegenwoordig nog een donkere aa horen (zie kaart 1 (laat bijvoeglijk naamwoord) en volgende kaarten in FAND deel 2.). Het is mogelijk dat de Utrechtse klank daarvandaan gekomen is. Zie in dit verband Kloeke 1952. De Utrechtse aa is overigens niet zo donker als de aa die je in het zuiden (en meer naar het oosten) kunt horen. Als we de verdonkering als een geleidelijk proces zien, dan heeft een vroeg stadium het Utrechtse bereikt; een later stadium is dan ten zuiden daarvan blijven steken maar heeft dan wel meer oostelijke, Gelderse gebieden bereikt (aangenomen dat hij daar niet inheems is). Het verschil kunnen we aangeven door voor de “lichte” variant <ao> en voor de “donkere” <oa> als schrijfwijze te kiezen. Ook de diftongering, die we in par. 3 vanuit het westen hebben laten komen, wordt wel aan zuidelijke invloed toegeschreven. Zie hiervoor Van Veen 1964: 103, die zich wat dat betreft aan de kant van Heroma (1935a en 1938) schaart, en van mening is dat de diftongering er in het Utrechtse eerder was dan in Holland. De zuidelijke invloed zal vooral over de stad Utrecht Amersfoort bereikt hebben. Van contact met het nabij gelegen zuiden blijkt niet veel. Als we vanuit Amersfoort in die richting gaan, stuiten we al gauw op de Utrechtse Heuvelrug. Aan de andere kant - maar we moeten dan ook de Rijn over - komen we in de Betuwe terecht. Dat is het gebied waar gij of ge als aanspreekvormen worden gebruikt. En het is ook het gebied waar niet zeuke en greun maar zuke en gruun gezegd wordt. Dergelijke zuidelijke vormen kan men (of kon men) ook in Rhenen horen, niet echter in Amersfoort. Zie voor de g par. 5. | ||||||||||||||||||||||||||||||
5. Westelijke verschijnselenNa het wegvallen van de oostelijke invloeden worden ook de westelijke belangrijker, vanuit het machtige graafschap Holland. Na de scheiding van Noord en Zuid worden deze invloeden dominant. In ieder geval doet het Amersfoorts in veel opzichten ook sterk aan het westen (Holland) denken. Ook op de isoglossenkaart in Kloeke 1954 komt Amersfoort op een aantal punten als westelijke stad te voorschijn (zie par. 2). Uiteraard is het mogelijk dat Amersfoort bij sommige isoglossen vroeger nog aan de oostelijke kant lag. Voor de old/tisoglosse hebben we deze mogelijkheid in par. 3 besproken. Zeer dicht ligt de stad bij de n-apocoperingslijn; die lijn loopt maar even ten noorden ervan (Bunschoten en Spakenburg apocoperen niet) en scheidt het hele noord-oosten, met -n, van het gebied zonder -n. Ze loopt van het Gooi dwars over de Veluwe naar de streek van de Oude IJssel. Tegenwoordig wordt de slot-n in de stad in ieder geval niet | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
uitgesproken. Het ligt voor de hand hiervoor westelijke invloed aan te nemen, evenals bijvoorbeeld ook voor de sjwa-apocope in bedde. Vergelijk in dit verband ook datgene wat in par. over de ge-/e-isomorf is opgemerkt. Bij de overgang van old/t in oud/t en bij de apocope van sjwa en n hebben we met betrekkelijk oude verschijnselen te maken. Minder oud lijken typische Randstadverschijnselen als bijvoorbeeld de diftongering van ee, eu en oo (> ei, ui, ou) en de neiging om de diftongen nogal open uit te spreken (ei > aai, ui > ai, ou > aau). Deze en andere Randstadverschijnselen zijn misschien niet helemaal in Amersfoort afwezig maar duidelijk aanwezig zijn ze niet (misschien moeten we zeggen: nog niet). Duidelijker is de verstemlozing van de fricatieven. Vooral aan het begin van het woord kunnen we f in plaats van v en s in plaats van z horen: we noteerden faoder; si, so, soen, sullie ‘zullie’. Midden in het woord staat de s in viese. Zeer algemeen is zoals bekend de stemloze uitspraak bij de g maar in Amersfoort net als in de stad Utrecht (zie Martens van Vliet & Scholtmeijer 1997: 18) gaat die al een beetje in de richting van de zachte g. Op morfologisch gebied valt meer te vermelden, namelijk de op t uitgaande eerste persoon (enkelvoud tegenwoordige tijd), bijvoorbeeld ik gaot. Het is vooral Rotterdam die om deze werkwoordsvorm bekend staat maar hij is ook in Amersfoort te horen. Hij is volgens de overzichtskaart in Weijnen 1966 tot aan de Gelderse Vallei te horen. Een t kan overigens ook op het eind wegvallen, bijvoorbeeld in hie maok in plaats van hie maokt. Deze t-deletie, ook in andere dan werkwoordsvormen (het is een fonologisch verschijnsel), kan in het Amersfoorts frequent gehoord worden. Voor een uitvoerige behandeling van dit zeer verspreid voorkomende verschijnsel zie Goeman 1999. Voor de t-deletie speciaal in het Utrechts zie Van Veen 1964 hoofdstuk 3. Ver naar het oosten kan ook hun als subjectsvorm worden gehoord: hun zegge dat 't niet waor is. Kloeke (1950: 299, noot 364) noemt deze gestigmatiseerde vorm rond 1950 al voor de Veluwe en voor Arnhem. Hij moet Amersfoort toen bij wijze van spreken al gepasseerd zijn geweest. Ook voor de oorsprong van dit verschijnsel moeten we wel aan het Randstadgebied denken. Mogelijk is dit hun als een nettere uitgave van het dialectische hullie (< hunlie(den)) ontstaan. Zie Van Bree 2006 en de daar genoemde literatuur. Verder is er net als in het RandstadNederlands ook in het Amersfoorts in feite geen verschil tussen persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden. Zo wordt mien ‘mijn’ ook voor ‘mij’ gebruikt: met mien(g) gaot alles goed. Omgekeerd kan ze voor ‘zijn’ worden gebruikt: geef me ze boek. Het wederkerend voornaamwoord wordt net als in het Hollands met eige gevormd: wat zou je je eige verwondere. Interessant zijn dan nog de enclitische vonnen bij de tweede persoon enkelvoud. Enclitisch je kan in het Hollands en ook in het dialect van de stad Utrecht (en ook verder in het westen van de provincie) in -ie veranderen: alzie valt, dan legg-ie ‘als je valt, dan leg = lig je’. Die -ie-vorm kan men tegenwoordig ook wel in Amersfoort horen, maar vroeger kwam hij daar niet voor. Men zei dus: begrip-je? en niet begrip-ie? ‘begrijp-je?’. Ook bij de derde | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
persoon is er verschil. Terwijl in Holland vaak daar is-tie wordt gezegd, was het in het oude Amersfoorts daor is-ie ‘daar is hij’. Maar daor is-tie werd ook al gezegd. (Zie in dit verband Van Bree 2004.) Een betrekkelijk oud verschijnsel is de “verwarring” van kennen en kunnen en van liggen en leggen: dat ken ik niet, ik heb het nooit gekend, ik gaot er moar 's bi legge, waor heb je dat gelege? Zie in dit verband Stroop 2005, met kaartje. Ook hier zal wel westelijke invloed in het spel zijn geweest. Op het kaartje van Stroop vertoont het gebied met leggen zowel voor ‘liggen’ als ‘leggen’ in oost - Utrecht en west-Gelderland een uitstulpsel ten noorden van de Rijn wat op zo'n invloed lijkt te wijzen. | ||||||||||||||||||||||||||||||
6. Amersfoortse verschijnselen?Is er een klank te noemen die in de stad ontstaan kan zijn en die vandaaruit naar de omgeving is uitgestraald? Een voorbeeld zou de uu in plaats van ij kunnen zijn in woorden als vuuf, puup en wuuf voor ‘vijf, pijp, wijf. Die uu moet door ronding ontstaan zijn uit de oude lange ie die oorspronkelijk in deze woorden voorkwam: vief, piep, wief De omringende labialen of labiodentalen moeten de rondende factor geweest zijn. Zo'n uu vinden we in een groot deel van de Gelderse Vallei en op de westelijke Veluwe. Hij kwam oorspronkelijk ook in Amersfoort en het aangrenzende Eemland voor. Amersfoort kan op z'n minst een belangrijke rol bij de verspreiding ervan hebben gespeeld. De geronde klinker is dan doorgedrongen tot waar de invloed van Amersfoort ophield. Dus tot aan de invloedsferen van naburige steden: Utrecht, Arnhem, Deventer, misschien ook Rhenen. Harderwijk heeft (of had) de uu wel. Die stad is als het ware, om een militaire beeldspraak te gebruiken, door het leger uu-woorden ingenomen. Vanuit die stad kan de uu zich dan nog verder naar het noorden hebben uitgebreid. In de FAND (deel 2, kaart 57) uit 2005 vond ik overigens alleen nog puup op het westen van de Veluwe. Zie verder kaart 2 bij dit artikel. kaart 2
Interessant is dat we deze uu volgens Weijnen (1991: 30) ook in het zuid-westen van het taalgebied aantreffen: Frans- en West-Vlaanderen en Zeeland inclusief | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Goeree-Overflakkee en Voorne-Putten (en in delen van Oost-Vlaanderen). Weijnen noemt verder nog de Waddeneilanden, Friesland, Enkhuizen en ook Eemland (zie boven). In de FAND is het verschijnsel ook te zien in de kop van Overijssel plus de Stellingwerven, zowel op kaart 57 (deel 2): pijp, als op kaart 59 (deel 2): wijf. Is er historisch verband tussen deze gebieden, in het biezonder tussen het zuid-westen en het gebied rond Amersfoort? Het lijkt onwaarschijnlijk dat de beide laatstgenoemde gebieden oorspronkelijk aan elkaar vast hebben gezeten. Ook voor een oude migratie, in welke richting dan ook, bestaan geen aanwijzingen. We zouden dan meer kenmerkende overeenkomsten verwachten, en bovendien blijven de meer noordelijke gebieden daarbij onverklaard. We komen dus uit bij een vrij natuurlijke assimilatie die in verschillende gebieden onafhankelijk van elkaar kon optreden. De uitbreiding vanuit het noorden en die vanuit het zuiden kunnen elkaar daarbij genaderd zijn (zie hiervoor de hierboven genoemde pijp-kaaft). Een vergelijkbare verspreiding als de uu heeft de oe in woorden als hoening, koegel, voegel, zoemer, woene, zoen voor ‘honing, kogel, vogel, zomer, zoon’. In deze woorden hebben we te maken met rekking van een oude owgm. u✉ [u]; het gebruikelijke rekkingsproduct daarvan is een oo. Op een ŭ wijzen de oudsaksische vormen huneg (naast honeg), fugal, sumar, wunon (naast wonon) en sunu; daarop wijzen ook de varianten waarin spontane palatalisatie (van diezelfde ŭ) is opgetreden: heuning, veugel, zeumer, weune, zeun. Daarvan zijn veugel en zeun mij ook van het Amersfoorts bekend, naast geut en meule waarvoor ook i-Umlaut kan worden aangenomen. Een leenwoord als roemse (uit Rome) sluit zich bij de oe-woorden aan. Zie voor de verspreiding kaart 2 bij dit artikel. Er is wel verschil met het vorige verschijnsel in zoverre dat de oe-vormen minder westelijk maar wel wat meer naar het oosten voorkomen.Ga naar eind17 Maar globaal kan geformuleerd worden dat de uu en de oe in het oosten van Utrecht en het westen van Gelderland voorkomen. Ook nu staat Harderwijk aan de Amersfoortse kant. Heeft Amersfoort ook bij de verspreiding van de oe-woorden een rol gespeeld? Voor de oe-vormen staat het in ieder geval vast dat ze betrekkelijk oud zijn. Ik kwam er tegen in het Dagboek van de burgemeester en in het Mirakelboek (voor beide zie par. 3): woenen, soen (beide een paar keer).Ga naar eind18 In een klein gebiedje om en nabij Amersfoort kan er, meestal na een hoge voorklinker, velarisatie van de n aan het woordeinde optreden. We noteerden ge(r)jdienge ‘gordijnen’, knieng of kning ‘konijn’ (de laatste vorm met verkortingGa naar eind19), daarnaast ook noeng ‘nu’. Vroeger zei men in Amersfoort pieng ‘pijn’ en wieng ‘wijn’ en das fam-ming ‘dat is van mij’ en tis klein maor fieng 't is klein maar fijn’. Zie voor dit verschijnsel kaart 6 in Scholtmeijer 1996: 184, en kaart 2 bij dit artikel. Als plaatsen met velarisatie zijn bij Scholtmeijer aangegeven behalve Amersfoort: Den Ham (Hoogland), Hamersveld (Leusden), Nijkerk, Soest en Spakenburg. Zie ook Weijnen 1991: 148 en idem: 292, kaart 66. Ten slotte de verkleinwoorden. Op grond van de vormen die ik voor het oudere Amersfoorts heb genoteerd en mede op grond van de diminutiefkaarten | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
(44a t/m 60b) in de MAND, heb ik de indruk dat Amersfoort deel uitmaakt van een gebied dat het oosten van Utrecht en het westen van Gelderland omvat. We vinden er niet de onder andere van de stad Utrecht bekende vormen met [X]: eichie, mannechie, en evenmin de j-loze vormen die zowel van het stad-Utrechts als van Holland bekend zijn: boompie. Wel kan er een -ie gehoord worden: beeldjie, nootjie, vieltjie, oppertjie, ook wel met een s vóór de j: baartsjie. Oude j-loze vormen lijken dufie, hempie en lampie ‘lammetje’. Is hier al westelijke invloed in het spel? Ik noteerde verder bij sommige informanten: bakkie, boekie, (een) boompie ‘potje’ (kaarte), haorinkie (naast herinkie), koekie, prakkie, stukkie. Bij de andere informanten viel het in het algemeen op dat ze niet erg tot dergelijke vormen geneigd waren. Als we afzien van de ie die soms kan opduiken, kunnen we stellen dat de diminutiefvorming van het Amersfoorts niet ver van die van de standaardtaal af staat. | ||||||||||||||||||||||||||||||
7. Het tegenwoordige AmersfoortsVan wat hierboven is besproken, kan niet veel meer in het tegenwoordige Amersfoorts teruggevonden worden. Oudere informanten kennen het vaak nog wel maar dat wil zeker niet zeggen dat ze het ook nog gebruiken. De westelijke vormen handhaven zich goed evenals de zuidelijke, in ieder geval de aa-achtige uitspraak van de ă en de donkere uitspraak van de aa, de beide Utrechtse sjibbolets bij uitstek. De oostelijke en (wat we genoemd hebben) Amersfoortse verschijnselen staan er daarentegen zeer zwak voor. Het snelle verdwijnen van het dialect moet verband houden met de geschiedenis van de stad. In de 19e eeuw moet de stad ernstig in verval geraakt zijn. De oorzaak daarvan was de teloorgang van de weverij en de tabaksteelt. H. Halbertsma formuleert het in als volgt: ‘Weinig Nederlandse steden leveren gedurende de 19de eeuw zulk een triest beeld van verkommering op als Amersfoort’ (Halbertsma 1964: 81, ook geciteerd in Scholtmeijer 1997a: 89). Maar aan het eind van die eeuw veranderde dat snel. Amersfoort werd een belangrijke stad voor de spoorwegen. Er kwam een groot emplacement annex werkplaats en het werd een belangrijk spoorwegknooppunt. Ook kwamen er vele kazernes en vestigden er zich nieuwe industrieën. Daarbij werd Amersfoort steeds meer een verzorgingscentrum voor de wijde omtrek. Door dat alles vestigden er zich veel mensen van buiten, wat het gebruik van een algemener Nederlands in de hand werkte. Reeds rond 1874 moet het dialect in verval geweest zijn. Dat kunnen we afleiden uit een opmerking van Johan Winkler (Winkler 1874,1: 349). Deze friese dialectkundige verzamelde een groot aantal dialectvertalingen van de gelijkenis van de verloren zoon. Een vertaling in het Amersfoorts is er niet bij, maar dus wel die opmerking. Volgens Winkler was de tongval van de stad oorspronkelijk gelijk aan die van de stad Utrecht maar in zijn tijd werd er al veel “modern Hollandsch” | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
gesproken. Dat het oude Amersfoorts gelijk was aan het oude stad-Utrechts, laat ik voor zijn rekening, maar met zijn opmerking over het moderne Hollands moet hij wel het gelijk aan zijn kant hebben gehad. | ||||||||||||||||||||||||||||||
8. ConclusieWe keren weer terug naar het oude Amersfoorts. Opvallend zijn daarin de vele kenmerken die in oostelijke richting wijzen. Volgens Van Veen (1964: 123) was Utrecht in de Middeleeuwen meer oostelijk georiënteerd dan nu. Die oostelijke oriëntering heeft dan a fortiori voor het zeer oostelijk gelegen Amersfoort gegolden. Van belang zijn ook de zuidelijke invloeden geweest terwijl de westelijke invloeden belangrijker worden naarmate we meer de moderne tijd naderen. Het meest opvallend zijn echter die verschijnselen die beperkt blijven tot een gebied waarvan Amersfoort weliswaar niet in het centrum ligt maar waarin de stad toch als de belangrijkste plaats mag gelden. Het betreft de gevallen puup, zoemer en knieng. Als de sj- niet aan oostelijke invloed moet worden toegeschreven, zouden we deze cluster hieraan kunnen toevoegen (hoewel de betrekkelijk grote verbreiding, tot in het stad-Utrechts toe, daartegen pleit). Verder zou ook de diminutiefvorming toegevoegd kunnen worden. Het gaat hier niet om in oorsprong conservatismen maar voorzover het vernieuwingen zijn, zijn het later conservatismen geworden in verhouding tot de oprukkende vormen van de omgeving en van de standaardtaal. Scholtmeijer (1997a: 90, in aansluiting bij Van Ginneken 1943, zie bij deze de kaart tegenover blz. 28) geeft een lexicaal voorbeeld, namelijk het woord zeer(te) voor ‘pijn’ dat behalve in de oostelijke en zuid-westelijke periferie (Drenthe, Twente, Vlaanderen, maar ook de provincie Antwerpen) zich ook rond Amersfoort heeft kunnen handhaven. Het is in de stad later door pien vervangen dat waarschijnlijk als een ontlening aan de standaardtaal moet worden begrepen met fonologische aanpassing aan het dialect. Curieus is verder dat er ook een syntactisch verschijnsel is dat een vergelijkbare miniverbreiding vertoont, namelijk het gebruik van op in plaats van in bijv. in een zin als hij liep op zijn overhemd naar buiten (Van Anrooij & Van Bree 1988). De verschijnselen in kwestie zijn globaal (de verspreidingsgebieden vertonen enige variatie) kenmerkend voor twee groepen dialecten die door Winkler worden onderscheiden. Hij noemt de Nijkerker tongval, een tongval die men volgens hem vooral in de dorpen ten zuiden en ten oosten van Amersfoort hoort: Veenendaal, Maarsbergen, Renswoude, Woudenberg, Achterveld. Verder noemt hij de dialecten in het noord-oosten van het Sticht, die van Soest, Baarn en het Eemland (Eemnes, Bunschoten), die aansluiten bij die van het Gooi (en zijns inziens een friese inslag vertonen). Hebben we hier met een soort miniexpansiegebiedje rond de stad Amersfoort te maken (waar we overigens ook Urk | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
toe kunnen rekenen) dat later, in een tijd van economische stagnatie waarin men niet verder keek dan de stad Amersfoort, een relictgebiedje is geworden? | ||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
|
|