Praagse Perspectieven 4
(2006)– [tijdschrift] Praagse Perspectieven– Auteursrechtelijk beschermdHandelingen van het colloquium van de sectie Nederlands van de Karelsuniversiteit te Praag
[pagina 99]
| ||||||||||||||||
Fonetica, fonologie en uitspraakonderwijs
| ||||||||||||||||
InleidingDe bruikbaarheid van een leerboek hangt in hoge mate af van (1) de uitgangspunten en de doelstellingen ervan, en van (2) hoe deze uitgangspunten in de inhoud en de structuur van het leerboek verwezenlijkt worden. In wat hier volgt, vindt u een korte beschrijving van deze twee vragen naar aanleiding van mijn te verschijnen leerboek uitspraak Nederlands. De bedoeling is om te laten zien op welke manier een leerhoek tot stand komt. Mijn uitgangspunt is de doelgroep van het leerboek. Ik probeer te laten zien hoe de doelstellingen geïmpliceerd worden door verschillende eigenschappen van de doelgroep. Elk deel wordt met een kort uittreksel uit een kenmerkend hoofdstuk geïllustreerd, namelijk het hoofdstuk over de velaire fricatieven // en /x/, om te laten zien hoe de uitgangspunten in het leerboek gestalte krijgen. | ||||||||||||||||
De doelgroepDe eerste vraag die men zich bij het samenstellen van een leerboek moet stellen is: ‘voor wie schrijf ik het boek?’ Er moet dus eerst en vooral een doelgroep bepaald worden. Daarna, op basis van de behoeften van de doelgroep, moeten de | ||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||
doelstellingen vastgesteld worden. Deze twee stappen zijn uiteraard niet te scheiden.Ga naar eindnoot2 Het vaststellen van de doelgroep is meestal het gevolg van een persoonlijke keuze. De doelgroep wordt op basis van een aantal subjectieve criteria gekozen. Zo kunnen onder meer persoonlijke interesse, de relatie met een gegeven groep, vakmanschap en de behoeften van de groep er een rol in spelen. De doelgroep van mijn leerboek bestaat uit Hongaarstalige studenten Nederlands in het universitair onderwijs. Mijn keuze werd gemaakt onder meer op basis van: (1) het feit dat mijn moedertaal het Hongaars is, en ik - ook door persoonlijke ervaringen - de specifieke moeilijkheden van de Nederlandse uitspraak voor Hongaarstaligen ken; (2) ik geef les aan studenten van een universiteit, en ik ben vertrouwd met de speciale behoeften en problemen van deze groep taalleerders; (3) er bestaan eigenlijk geen uitspraakleerboeken die aan deze speciale behoeften van deze doelgroep beantwoorden. De doelgroep heeft twee belangrijke kenmerken. Ten eerste zijn het studenten met een specifieke moedertaal, namelijk het Hongaars. Ten tweede volgen zij hun studies in het universitair onderwijs. Deze twee eigenschappen hebben speciale implicaties ten aanzien van de doelstellingen en opbouw van het leerboek. In het nu volgende zal ik deze implicaties systematisch onder de loep nemen. | ||||||||||||||||
Studenten Nederlands in het universitair onderwijsDe eerste belangrijke eigenschap van de doelgroep is dat hij uit studenten Nederlands in het universitair onderwijs bestaat - toekomstige neerlandici dus. Met andere woorden: de doelgroep bevat taalleerders die zich na verloop van tijd beroepshalve met het Nederlands bezig zullen houden. Hieraan zijn twee belangrijke implicaties verbonden. De eerste betreft taalkennis, de tweede taalbewustheid. Neerlandici moeten aan de ene kant de taal - en daarmee wordt, uiteraard, ook de uitspraak van de taal bedoeld - op een heel hoog niveau beheersen. Aan de andere kant moeten zij zich van de taal veel meer bewust worden dan ‘gewone’ taalleerders. In de volgende delen ga ik op deze twee implicaties in. | ||||||||||||||||
Taalkennis en uitspraakniveausDe doelstelling in uitspraakonderwijs, dus ook van een leerboek, worden in de eerste plaats aan het niveau van de door de doelgroep te bereiken uitspraak gerelateerd. Hoewel het uitspraakniveau niet ‘meetbaar’ is in de klassieke zin van het woord, kunnen er een aantal (min of meer) objectieve maatstaven opgesteld worden op basis waarvan het uitspraakniveau van een taalleerder met enige zekerheid gemeten kan worden. Ik beperk me hier tot drie criteria, namelijk (1) verstaanbaarheid, (2) de realisering van segmenten, (3) het consequent zijn in de keuze van een taalvariant. In de volgende alinea's geef ik een kort overzicht van (1) drie doelgroepen van verschillend niveau, (2) drie uitspraakniveaus die voor deze doelgroepen als doelstelling vastgesteld kunnen worden, (3) drie criteria waaraan de drie uitspraakniveaus moeten voldoen. Dit is om te laten zien wat de | ||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||
voornaamste eigenaardigheden van mijn doelgroep zijn en de voor deze groep als doel gestelde uitspraak is. | ||||||||||||||||
● Niet-professionele taalgebruikersDe eerste doelgroep die onderscheiden kan worden, bevat niet-professionele taalgebruikers. Dat wil zeggen, mensen die de taal voornamelijk niet beroepshalve gebruiken, bijv. toeristen. De primaire doelstelling van deze groep is - zoals het in de omgangstaal verwoord wordt - zich verstaanbaar kunnen maken, een verstaanbare uitspraak te verwerven. Bijvoorbeeld, als iemand als toerist naar Nederland gaat, dan kan hij zich met een paar eenvoudige, min of meer duidelijke taaluitingen redden. Voor zo iemand is het voldoende als hij - voor zover hij de klemtoon op de juiste syllaben zet - de Nederlandse klanken door de ‘meest gelijke’ Hongaarse klanken vervangend [b'e:toer n'e:doerlandz] zegt. Zijn primaire doel is immers dat hij verstaan en begrepen wordt. Wat zijn de criteria van verstaanbaar spreken? Het is interessant dat verstaanbaarheid (intelligibiliti) (Lowie 2004: 4-5; Dalton en Seidlhofer 1994: 9-12; Kenworthy 1987: 13-25) zelf als een criterium wordt gehanteerd. ‘Verstaanbaar’ moet dus ‘verstaanbaar’ zijn. Het wordt als een fundamenteel kenmerk van de kennis van de uitspraak van een vreemde taal beschouwd. (Thio en Verboog 1991; Van Heuven en De Vries 1983; O'Connor 1980).Ga naar eindnoot3 Het is eigenlijk een complex criterium dat vooral op de communicatieve functie van de taal betrekking heeft. Volgens recent onderzoek hebben prosodische factoren de meeste invloed op verstaanbaarheid (Celce-Murcia e.a. 1996; Kenworthy 1987). Dat wil zeggen dat in een leerboek voor beginnende taalleerders de prosodie van de taal de meeste aandacht zou moeten krijgen. | ||||||||||||||||
● Professionele taalgebruikersDe situatie is heel anders als iemand de vreemde taal dagelijks gebruikt of zich er beroepshalve mee bezighoudt. Voor deze professionele taalgebruikers is verstaanbaarheid een basisvoorwaarde, maar het is niet voldoende. De luisteraar heeft bij de sprekers een soort kwalitatieve verwachting, zij het impliciet of expliciet. Voor zulke taalgebruikers is een goede uitspraak meestal onmisbaar. Men denke bijvoorbeeld aan zakenmensen, voor wie een goede uitspraak financiële consequenties kan hebben, of aan hotel receptionisten die het imago van een duur hotel door de gebrekkige uitspraak snel kunnen ruïneren. Deze mensen moeten niet alleen verstaanbaar, maar ook redelijk gemakkelijk en mooi spreken. Ze moeten dus ‘prettig’ spreken. Een belangrijk criterium van deze ‘prettig verstaanbare’ uitspraak (comfortahly intelligible) (Lowie 2004: 4; Kenworthy 1987: 3-4) heeft te maken met de realisatie van segmenten. Voor een prettig verstaanbare uitspraak is het niet voldoende als er op prosodisch niveau geen grote fouten worden gemaakt. De uitspraak van de segmenten moet ook vrij ‘Nederlandsachtig’ zijn. Het directe vervangen van de Nederlandse klinkers en medeklinkers in beter Nederlands door min of meer gelijkluidende segmenten uit de eigen foneeminventaris,[b'e:toer n'e:doerlandz], maakt bijvoorbeeld de uitspraak onprettig. Iemand die prettig verstaanbaar spreekt, moet dus een onderscheid maken tussen een volle en een gereduceerde klinker, een stemloze | ||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||
en een stemhebbende medeklinker: [b'e:tar n'e:darlants] in plaats van [b'e:toer n'e:doerlandz]. | ||||||||||||||||
● NeerlandiciTot de derde groep behoren ook professionele taalgebruikers, maar van een bijzonder soort. Het zijn de neerlandici: docenten, onderzoekers en anderen die met het onderwijs van het Nederlands op de een of andere manier verbonden zijn. Ze nemen binnen de professionele groep een speciale plaats in. Ten eerste is het Nederlands voor hen niet alleen een communicatiemiddel. Het is een ‘werktuig’, of nog beter, een ‘werkstuk’ waaraan ze werken en dat ze willen vervolmaken. Ten tweede - aangezien veel neerlandici als docent werken - dienen zij als model voor hun studenten. Het is duidelijk dat het taalniveau, dus ook kwaliteit van de te bereiken uitspraak, voor een docent (een neerlandicus) hoger moet liggen dan voor degenen die zich met de taal wel beroepshalve, maar toch op een heel andere manier bezighouden. Voor docenten is ‘prettig verstaanbaarheid’ een basisvoorwaarde. Hun doelstelling moet een ‘near-native’, ofwel ‘moedertaalachtige’ uitspraak zijn. Een belangrijk kenmerk waaraan een moedertaalachtige uitspraak moet voldoen is consequent zijn in de keuze van een bepaalde taalvariant. Aangezien binnen het Nederlandse taalgebied - afgezien van de vele dialecten - twee grote regionale standaarden bestaan, moet de neerlandicus zich dan consequent aan één van de twee standaarden houden. Dat komt vooral tot uitdrukking op het segmentale niveau (Van Heuven en De Vries 1983: 182). Van neerlandici met moedertaalachtige uitspraak kan men dus verwachten dat zij een bewuste keuze maken tussen een noordelijke uitspraak [b'eʲtəɻ n'eɾəlɑnts], met gediftongeerde vocalen en een gooise-r, of een zuidelijke uitspraak [b'etəɻ n'edəʁlɑnts], de monoftongische vocalen, en huig-r's (eventueel tongpunt-r's). Het vermengen van de twee standaarden levert in de meerderheid van de gevallen (hoewel niet altijd) een on-Nederlands resultaat op, bijv. de monoftongische realisatie van de vocalen met een gooise-r [b'etəɻ n'eɾəlɑnts].
De vraag is nu: op welke manier wordt deze doelstelling, dat wil zeggen het hoge niveau in de te bereiken uitspraak in het leerboek verwezenlijkt? In de volgende kopie van het deel Articulatorische beschrijving wordt het verschil tussen de harde- en de zachte-g beschreven. | ||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||
Taalbewustheid en de rol van de theorieHet feit dat de doelgroep uit universiteitsstudenten bestaat heeft nog een belangrijke implicatie, namelijk taalbewustheid en de rol van de theorie. Neerlandici - en in het bijzonder taaldocenten - onderscheiden zich van andere ‘gewone’ taalgebruikers ook wat hun taalbewustheid betreft. In de vakliteratuur wordt erop gewezen dat het bewustmaken van de taalleerder van de fonologie, de ‘grammatica’ van de uitspraak bij kan dragen tot de vooruitgang van de | ||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||
uitspraak (Dalton en Seidlhofer 1994: 18-22; Kenworthy 1987: 45-46). Het is duidelijk dat voor docenten deze bewuste kennis onmisbaar is. Als gevolg hiervan moet een leerboek dat speciaal voor universiteitsstudenten, dat wil zeggen voor toekomstige neerlandici (waarvan velen later docent worden) bestemd is, naast de praktische oefeningen, ook veel aandacht besteden aan het bewustmaken van de ‘uitspraakgrammatica’, de fonologie van de taal. In het leerboek krijgt de theorie dus een belangrijke rol. In de eerste plaats wordt er gebruik gemaakt van het theoretische apparaat van de fonetiek en de fonologie. Zo wordt bijvoorbeeld het fonetische schrift van IPA gebruikt, de vakterminologie van articulatorische fonetiek. De fonologie wordt in de eerste plaats een structureel ordeningprincipe gehanteerd. Dat wil zeggen dat de hoofdstukken zijn geordend op basis van fonemen (niet op basis van klanken dus) en de natuurlijke klassen. Bij elk foneem of foneempaar worden de fonologische regels die voor het gegeven foneem of foneempaar van toepassing zijn, beschreven. Daarnaast worden er natuurlijk oefeningen aangeboden. Ter illustratie presenteer ik hier de beschrijving van regressieve assimilatie van velaire fricatieven, een transcriptieoefening en een samenvattende tabel van foneem-allofooncorrespondenties. | ||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||
Hongaarstalige studenten - taalspecificiteitHet eerste deel van de definitie van de doelgroep, ‘Hongaarstalige studenten’ heeft ook een implicatie die centraal staat. De leden van de doelgroep hebben allemaal dezelfde moedertaal die bovendien tot een andere taalfamilie behoort. Wetenschappers, van welk theoretisch kader dan ook (error analysis, markedness theory, interlanguage hvpothesis, enz.) (Celce-Murcia 1994: 19-24), zijn het erover eens dat interferentie, ofwel negatieve transfer, meestal een aanzienlijke belemmering is bij het leren van de uitspraak van een vreemde taal. In de meeste uitspraakleerboeken - aangezien de doelgroep ervan heterogeen is - wordt er echter geen of weinig belang aan de moedertaal van de taalleerders gehecht. Op enkele uitzonderingen na zijn de voor anderstaligen bedoelde leerboeken (vooral intramuraal) bestemd voor mensen die de taal binnen het Nederlandse taalgebied willen leren en gebruiken. Het gaat dus meestal om mensen met verschillende moedertalen. Het is begrijpelijk dat deze leerboeken niet op alle taalspecifieke problemen waarmee de sprekers van de een of andere taal geconfronteerd zijn kunnen ingaan.Ga naar eindnoot4 Het vergelijken en contrasteren van de moedertaal met de doeltaal, zowel fonetisch als fonologisch, is echter een belangrijk hulpmiddel, in het bijzonder bij meer taalbewuste groepen, zoals toekomstige neerlandici. In mijn leerbock wordt er een taalspecifieke benadering gehanteerd om speciale hulp te bieden aan de Hongaarstalige studenten. Dat houdt bijvoorbeeld in dat zowel de articulatorische als de fonologische verschillen tussen het Hongaars en het Nederlands behandeld worden. Bij elk foneem wordt er bijvoorbeeld een apart deel besteed aan de articulatorische moeilijkheden van Hongaarstaligen. Illustratief hiervoor is het volgende uittreksel van het deel ‘Vergelijking met het Hongaars’: | ||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||
ConclusieHet doel van deze bijdrage was om een beeld te geven van de werkwijze hij het samenstellen van een leerboek uitspraak Nederlands. Het is duidelijk geworden dat het doel van het beschreven leerboek is om aan de speciale behoeften van de doelgroep Hongaarstalige studenten Nederlands in het universitaire onderwijs te voldoen. Dit komt specifiek tot uiting in (1) het voorstellen van een moedertaalachtige uitspraakniveau; (2) de bewustmaking van de studenten van de uitspraaktheorie; (3) de oefeningen hiervoor in een contrastieve, taalspecifieke context. | ||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||
|
|