Praagse Perspectieven 2
(2004)– [tijdschrift] Praagse Perspectieven– Auteursrechtelijk beschermdHandelingen van het colloquium van de sectie Nederlands van de Karelsuniversiteit te Praag
[pagina 79]
| |
Vlaanderen ‘in essentie’
| |
[pagina 80]
| |
in de Europese literatuur.Ga naar eind2 Daaruit vooral sprokkel ik een aantal representatieve uitspraken, wel wetend dat dit maar een paar druppels uit een volle zee kan zijn. Mijn nationale imagologie onderzoekt het beeld of de spiegeling (‘le mirage’) van een volk of van een auteur in een buitenlandse literatuur. Daarin kijk ik uit naar een imago dat als iets typisch Vlaams wordt voorgesteld. Niet zonder meer wat een Duits toerist uit de achttiende eeuw schrijft over Brugge of een Engels kunsthistoricus over Rubens, maar wat die in hun karakterisering, lofprijzing of depreciatie zeggen met betrekking tot het typische of het eigene van die stad of die schilder, of van zoveel componenten meer uit ons culturele erfgoed zoals de urbanisatie, het wegverkeer, de vriendelijkheid, de taalvaardigheid of... de grote dorst van onze mensen. Niet dát Het Lam Gods de hemel wordt in geprezen maakt het onderwerp uit van ons onderzoek, maar wel het feit dat een dichter als Zbigniew Herbert uit Polen het gevoel heeft dat hij door een Van Eyck-achtig landschap wandelt wanneer hij in de buurt van Damme komt. Vanzelfsprekend verloopt deze sprokkeling zeer selectief. En met de grootste omzichtigheid wat de eenzijdigheid, ja de onbetrouwbaarheid van die ‘mirages’ vanuit het buitenland betreft. Het gevaar van stereotypen en al te makkelijke etiketteringen ligt immers voor de hand. Toch loont het de moeite even in die eindeloze spiegelgalerij na te trekken hoe wij worden gepercipieerd. Het doet deugd eens iemand anders in ‘'t eigen hert’ te laten kijken. Esse est percipi (zijn is waargenomen worden), zegden de filosofen. Een resultaat van mijn opzoekingen moge zijn, dat de ‘identiteit’ van een volk niet berust in een ‘essentie’, maar het product is van tal van contextuele factoren. We gaan een complementaire beweging uitvoeren. Enerzijds gaan buitenlandse auteurs ervan uit, dat de Vlaamse ‘ziel’ haar stempel drukt op de cultuur die bij ons ontstaat. De kunst vooral is de wezensgetrouwe expressie van het volkseigen, de kunst als uitdrukking bij uitstek van het nationale erfgoed. Velen nemen zelfs aan, dat er geen authentieker spiegel van een volk bestaat dan zijn kunst (zijn monumenten, zijn beeldende kunsten, zijn muziek, zijn literatuur). De kunst blijft het betrouwbaarste ijkinstrument. Anderzijds constateren we dat sommigen de kijkfilter als het ware omdraaien: als het Vlaamse volkseigen zó in elkaar zit, dan moet dat volk zich op deze en die wijze uitdrukken in zijn kunst. In het spoor van Hippolyte Taine zullen we op een haast genetische bepaaldheid van onze artistieke expressies stoten. Een Vlaming kán zich nu eenmaal niet zo artistiek uitdrukken als een Brit, zelfs niet als een Waal of een Bovenmoerdijker. Dat zoiets tot de leukste veralgemeningen, ingelijst in makkelijk hanteerbare ‘essentialistische’ etiketjes, aanleiding kan geven, ligt voor de hand. Ook die clichés passen in ons overzicht. In beide procedures draait alles rond de ‘identiteit’ van het Vlaamse volk. Nationale identiteit met een eigen ‘geest’ of ‘ziel’, d.w.z. iets in een volk ‘dat op zichzelf bestaat’ en dat de individuele leden van een natie en hun tijdsgebonden- | |
[pagina 81]
| |
heid overstijgt, heeft eeuwenlang een onaangevochten status genoten.Ga naar eind3 Heeft ‘nationale identiteit’ evenwel ook niet als projectie gefunctioneerd? Uit mijn lectuur leer ik alvast dat niet alleen de legitimiteit van het concept en van het historiografische instrument ‘identiteit’ zelf ter discussie staat, maar ook (en vooral) de invulling daarvan met allerhande karakteristieken. Hoe wordt dat begrip in de praktijk ingevuld door filosofen, sociologen, historici of gewoon door literatoren die zich, op reis door onze contreien bijvoorbeeld, daarmee inlaten en zich daarover uitspreken? Ik constateer dat talloze schrijvers nu al eeuwenlang geen moeite hebben met zo iets als de ‘identiteit’ van de Vlaming, noch met de invulling van dat begrip. We kennen de titel van de Amerikaanse film It's Tuesday, this must be Belgium; welnu, talrijke vreemde bezoekers hebben geen last gehad met de veralgemeende essentialistische uitspraak It's Rubens, this must be Flanders. De creatie van een steeds omvangrijker wordende Europese Unie heeft paradoxaal genoeg het identiteitsbesef in zovele Europese natiestaten gestimuleerd. ‘Hoe krachtiger “Brussel” wordt, des te meer gaan mensen op zoek naar hun eigen identiteit.’Ga naar eind4 Dat lijkt de tol te zijn die Europa moet betalen voor zijn éénmaking. De mondialisering, met het Engels meer en meer als lingua franca, verovert de wereldbol en Europa wordt in die onstuitbare beweging opgenomen. Noties als ‘nationale’ of ‘culturele’ identiteit kwamen onder vuur te liggen; het multiculturele karakter van onze samenleving vormt het merkteken bij uitstek van deze 21e eeuw. Maar stevenen wij in Europa af op een postnationale Europese identiteit? Op een Europese melting pot? Vele indicatoren spreken dat tegen. We leven immers temidden van het conflict tussen globaliserende en particulariserende tendensen, zowel op het vlak van de cultuur als van de politiek. Het tijdperk van de onvermijdelijke globalisering vertoont kennelijk als neveneffect een steeds scherper profilering van het subsidiariteitsbeginsel, zoals vastgelegd in de befaamde ‘cultuurparagraaf van het Europees verdrag van Maastriacht. In de wereldeconomie luidt de slogan Think global, act local. Niet alleen economisch en politiek, maar vooral cultureel stevenen we af op een Europa der culturen en der regio's. Het hele maatschappelijke gebeuren wordt meer en meer ‘verinheemst’. In het Duits bestaat er een gezegde dat die postnationale Europese éénheidsdroom als volgt stukslaat: ‘Europa ist eine Kopfgeburt und die Regionen sprechen das Herz an’. En waar het identiteitsbesef groeit, bloeien de etiketten. | |
Volgens Hippolyte TaineDe verspreiding van volkspsychologische etiketten in Europa werd in de 19de eeuw vooral beïnvloed door de theoretische en historiografische geschriften van Hippolyte Taine. Zijn Philosophie de l'art en Grèce start niet toevallig met een | |
[pagina 82]
| |
hoofdstuk over ‘La race’ (het nationale Griekse gene); dan komt ‘Le Moment’ en tenslotte ‘Les Institutions’. Zijn Philosophie de l'art en Italie is op hetzelfde stramien gebouwd. Ook zijn Philosophie de l'art dans les Pays-Bas is een uitstekende illustratie van zijn onderliggend volkerenpsychologisch determinisme. We komen in de 19de eeuw zoveel auteurs (en niet alleen Franse) tegen die daarvan iets blijken te hebben meegepikt. Taines theoretische uitgangspunt is het volgende: een echt kunstwerk heeft zijn wortels in het karakter van een natie, het zuigt zijn sap uit de plant die het draagt. Daarom speurt hij eerst naar het graan waaruit die plant groeft, en in welke bodem en in welk klimaat? En voor welk volk is dat graan bestemd? En in welk milieu en in welke historische context? Welnu, de kunst in de Nederlanden is een bloem op dié grond, waar precies dié mensen wonen in precies dié omstandigheden. Een samenvatting van zijn methode staat in de aanhef van het tweede hoofdstuk van het eerste deel over de determinerende oorzaken. ‘Cette race ainsi douée a subi diverses empreintes, selons les divers milieux où elle a vécu’.Ga naar eind5 En hét kenmerk bij uitstek van het Hollandse milieu is dat vele water in die delta van stromen, rivieren, zeeën. Het regent daar ook pijpenstelen. Hij schildert dan ook de Hollanders af met hun bleek gezicht, zo flets als hun kaas, zelfs als hun bedorven kaas.Ga naar eind6 Lodovico Guicciardini, de auteur van een zeer invloedrijke Descrittioné di tutti I Paesi Bassi uit 1567 vertaald in 1614 als Beschrijvinge der gantscher Nederlanden, had Taine zeer goed gelezen. En zoals die befaamde Italiaan uit Antwerpen zet hij de Belgen en de Hollanders met hun drankzucht te kijk. Ga maar eens in een café in Brussel kijken hoe die slokkoppen hun maag verwennen met hun sensualité gastronomique.Ga naar eind7 De Vlaming is pragmatisch, realist, wars van Italiaanse of Spaanse tralala. Een Vlaming is niet gediend met zuiderse versiersels, hij is daarvoor te nuchter. Hij blijft liever met beide voeten op de grond. Hun middeleeuwse dichters uit de dertiende en veertiende eeuw wilde ware verhalen vertellen, hun rederijkerskamers produceerden geen poëzie, maar didactiek. Tegenwoordig is hun literatuur presque nulle.Ga naar eind8 ‘Leur seul romancier, Conscience, quoique assez bon observateur, nous paraît bien pesant et bien vulgaire.’Ga naar eind9 Een authentieke Vlaming, kortom. Vlamingen munten alleen uit in utilitaire kunsten. Ook hij tokkelt, als goede leerling van Guicciardini, op die bekende snaar van onze legendarische netheid. ‘A Anvers, à Gand, à Bruges, surtout dans les petites villes, la plupart des façades semblent toujours peintes à neuf ou rafraîchies d'hier. De tous côtés on lave et on balaye.’Ga naar eind10 Heeft Italië onder de volkeren van Latijnse origine in Europa zonder twijfel de beste beeldende kunstenaars geleverd, dan komt die eer onder de volkeren van het Germaanse ras de Vlamingen en de Hollanders toe. Gewoonlijk wordt ook een onderscheid van ras tussen Vlamingen en Walen aangenomen. Vlamingen zijn veel meer verwant met het ras van de Germaanse | |
[pagina 83]
| |
volkeren dan hun Waalse landgenoten.Ga naar eind11 Vlaamse schilderkunst is een wezensgetrouwe afdruk van het nationale genie en van de nationale smaak. Zij verschilt dag en nacht van de Franse en de Italiaanse. Neem bijvoorbeeld Van Eyck, Rubens, Paul Potter of Jan Steen: zo je die met de Italiaanse of Franse sierlijkheid in gedachten bekijkt, ben je geschokt door het triviale realisme van die nabootsers die de natuur gewoon reproduceren op hun doeken. Taine zoekt in dat verband zelfs steun bij Michelangelo: ‘A cet égard, le jugement de Michel-Ange est très instructif’ . ‘En Flandre, disait-il, on peint de préférence ce qu'on appelle paysages et beaucoup de figures par-ci et par-là... Il n'y a ni raison, ni art, point de proportion, point de symmétrie, nul soin dans le choix, nulle grandeur... Si je dis tant de mal de la peinture flamande, ce n'est pas qu'elle soit entièrement mauvaise, mais elle veut rendre avec perfection tapt de choses dont une seule suffirait par son importance, qu'elle n'en fait aucune d'une manière satisfaisante.’Ga naar eind12 Dat is de inschatting op de internationale markt van die bloem op díe plant in die Vlaamse aarde. Toch een compliment voor Rubens: zoals er maar één Shakespeare is in Engeland, zo is er maar één Rubens in Vlaanderen. Hij is de wonderlijkste bloem op die nationale stam. Altijd weer pakt hij uit met zijn theoretisch a priori: de Vlaamse schilderkunst gedijt onder specifieke klimatologische omstandigheden in een specifiek milieu, als een bloem in de nationale potgrond. ‘Le génré national’ is allesbepalend.Ga naar eind13 Taine demonstreerde die theorie met zoveel allure en met zoveel gezag, dat zij in heel Europa doordrong. Zo komt mij Hippolyte Taine voortdurend voor de geest, wanneer ik Histoire de la peinture flamande et hollandaise van Alfred Michiels uit 1845 lees. De auteur, Frans staatsburger, stamde af van een Nederlandse vader en een Franse moeder. Zijn boek werd op Vlaamse en Nederlandse grond geschreven, zo verzekert ons de auteur meteen. ‘Le sol’ en ‘le génie’ van die volkeren dus ten nauwste verbonden, dat klinkt ons wel vertrouwd in de oren. De kunst van Van Eyck, Memlinc, Quinten Metsijs, Rubens, Van Dyck, Jordaens, Teniers, Crayer, Erasmus Quellyn en zovele anderen moet je in hun vaderland komen bestuderen.Ga naar eind14 Maar het lijkt er nog veel meer naar dat Alfred Michiels zijn boek in het studeervertrek van Hippolyte Taine heeft zitten schrijven. Onder de wetmatige ‘causes générales’ die de loop van de kunstgeschiedenis bepalen, noemt hij zonder meer het klimaat, de grond, het ras en de historische omstandigheden, dus met een lichte variatie in de terminologie goed en wel het deterministische driespan ‘la race, le milieu, le moment’ van Taine. De drie factoren bepalen ook hier (zoals bij Taine) het wezensgrote verschil tussen Italiaanse en Vlaamse kunst: dat is de kloof tussen dogmatisme en empirisme (of realisme). Alleen in dat vochtige klimaat met dat gedempte licht van het Noorden kan zo'n empirische Vlaming gedijen. Een soortgelijk determinisme welt op uit ‘le sol’ (hier ‘l'action des lieux’ genoemd). Idem betreffende ‘la race’. Daar onderscheiden de Vlamingen zich het meest van de Hollanders in de lichaamsbouw zowel van mannen als van vrouwen, Rubens en | |
[pagina 84]
| |
Jordaens hebben wel het portrait chimérique van hun mannen en vrouwen wat aangedikt,Ga naar eind15 maar dergelijke volle types komen in Holland helemaal niet voor... Aldus vult hij honderden bladzijden lang een optocht van afstempelingen op rassenpsychologische basis, op de duur onbetrouwbaar in zijn veralgemeningen en etiketteringen. Mijns inziens, een briljant, maar loos academisch spel met illustere namen, hoe charmant vleierig het ook moge ogen. Vlaanderen komt er immers uit als een gezegende natie die zich niet toevallig in die wereldvermaarde iconen als Brueghel en Rubens heeft kunnen uitdrukken. Dat klinkt aantrekkelijk en verleidelijk, maar is dat systeempje niet te mooi om waar te zijn? | |
Essentialistische klevertjesDergelijke gemakkelijke veralgemeningen doen nog altijd de ronde. In de Süddeutsche Zeitung van 14 november 2003 stond op de frontpagina onder de titel Das Streiflicht een artikel, waarin ironisch met ‘nationale portretten’ bij middel van clichés wordt omgesprongen. Altijd heeft men geprobeerd hele naties te karakteriseren met één adjectief. Keizer Karel zou hebben gezegd: ‘De Spanjaard schijnt verstandiger dan hij is, de Fransman is verstandiger dan hij schijnt, de Italiaan schijnt verstandig te zijn en is het ook’. Dergelijke karakteriseringen, ook als ze vleierig positief zijn, moet men met omzichtigheid behandelen, aldus de krant. Zo steekt ook Richard Hill, de auteur van We Europeans de draak met clichés over de staten in de Europese Unie in een artikel in De Standaard van 19/20 juli 2003 onder de titel ‘Flauwe moppen en vijandige steken in de Europese Unie’. ‘Europa is een heel grappige beschaving’. Hij zet alle clichés op een rijtje en constateert dat sommige nationale stereotypes soms wel accuraat kunnen zijn, althans voor een bepaald percentage van de bevolking. We moeten omzichtig tewerk gaan met clichés, maar ze niet helemaal verwerpen. Zelfs Aristoteles amuseerde zich met stereotypes. Zei hij niet dat mensen uit een warm klimaat intelligent waren, maar niet bijzonder heldhaftig, terwijl mensen uit een koud klimaat moedig maar dom waren. De Grieken, die tussen de twee klimaten wonen, waren een ideale combinatie van die twee. Mijn bevindingen over de Europeanen, aldus Richard Hill, blijken slechts voor maximaal veertig procent van de mensen van een bepaalde cultuur te kloppen. Een essentialistisch cliché heeft ‘een zekere grond van waarheid’, maar kan makkelijk uitmonden in een racistische mop. Indien het ultieme cliché voor de Duitser zou zijn hun buitensporig gevoel voor orde en disciplines, dan laat het toch maar de helft van het verhaal horen: ‘De Duitse ziel wordt in evenwicht gehouden door een sterk gevoel voor mystiek, een hechte band met de natuur en uiteraard een buitengewone aanleg voor filosofie’. Maar in hoeverre wordt “de” Duitser daardoor gekarakteriseerd? Hebben wij ook niet ten onrechte | |
[pagina 85]
| |
karakteristieken als ‘gierigheid, prekerigheid en andere beledigende connotaties’ aan het publieke imago van de Nederlanders gekoppeld? Richard Hill geeft ons de raad, dat we met dergelijke stereotypes voorzichtig om moeten springen, maar zijn karakterisering van ‘de’ Nederlander gaat in Europa en ver daarbuiten rond. Willem Frederik Hermans schreef in zijn Herinneringen van een engelbewaarder: ‘Als Duitsland de Tweede Wereldoorlog had gewonnen, dan was in Nederland negentig procent van de bevolking nationaal-socialist geworden, want voor Hollanders geldt: als ze maar genoeg te eten hebben, als je maar niet aan hun centen komt!’Ga naar eind16 Potentiële toeristen uit Nederland en Zuid-Afrika krijgen volgende raad: ‘Nederlandse toeristen: Doe iets aan de perceptie in Zuid-Afrika dat Nederlanders niet graag geld uitgeven.’Ga naar eind17 Dat stereotype beeld van ‘de’ Nederlander kan men ook vinden in een recente studie Vreemde ogen. Buitenlanders over de Nederlandse identiteit, samengesteld door Arendo Joustra. Essentialistische veralgemeningen spatten ook daar in het rond. De samensteller beklemtoont in zijn inleiding de Nederlandse ‘aandrang tot nationale zelfvergruizing’, wat voortkomt uit ‘een minderwaardigheidscomplex dat we overschreeuwen als we het nationale elftal aanmoedigen’.Ga naar eind18 Nederland is ‘te klein voor een echte nationale identiteit’, zo staat daar zelfs.Ga naar eind19 En door zijn vermogen om een schier onbeperkt aantal vreemdsoortige cultuurelementen, gewoonten en leefpatronen op te nemen, kan het Nederlandse genie vergeleken worden met ‘een spons’,Ga naar eind20 en dergelijke flexibiliteit strekt Nederland tot eer. Derek Phillips gaat er in zijn opstel Een gevoel van saamhorigheid... van uit, dat er ‘een aantoonbare relatie bestaat tussen cultuur en waarden van een samenleving enerzijds en de dominante karakterstructuur en gedragspatronen van de leden van die samenleving anderzijds’Ga naar eind21 - dus weer die relatie - een aantoonbare relatie zelfs - tussen het volksgenie en zijn uitingen. In genoemd opstel contrasteert hij de individualistische Amerikaan met de groepsgerichte Nederlander. Daarom gedraagt niet elke Amerikaan en elke Nederlander zich volgens dat geijkte systeem, maar die verschillende gerichtheid is ‘in hoge mate cultureel bepaald’.Ga naar eind22 Volgens een ander observator van Nederlandse gedragspatronen zijn zij geobsedeerd door het weer, omdat het weer juist niet keurig past in hun schema dat gebaseerd is op orde, regelmaat en controle.Ga naar eind23 Dergelijke clichés bieden de ruimste kans voor moppen. Zo las ik nog op een kalenderblaadje: ‘- Hoe kan een hotelportier het verschil raden tussen een Belg en een Nederlander? - Dat is mij een raadsel. - Met een Belg is er niets aan de hand, met een Nederlander is er niets in de hand’. En Heinrich Heine zou ooit gezegd hebben, dat hij als de wereld zou vergaan naar Nederland zou vluchten, omdat daar alles vijftig jaar later gebeurt.Ga naar eind24 Het cliché-denken werkt ook in de literatuurkritiek door tot op vandaag. Sonja Vanderlinden, hoogleraar Nederlandse letterkunde aan de Université Catholique de Louvain, maakt er nog gebruik van in een artikel uit 2001: ‘De beeldvorming rond Nederlandse en die rond Vlaamse literatuur verschillen | |
[pagina 86]
| |
mijns inziens grondig van elkaar. Nederlandse romans zijn ernstig, somber, intellectualistisch, Vlaamse daarentegen weerspiegelen het bourgondische, barokke Vlaamse leven tot in hun engagement en hun groteske humor. Dit klinkt als een cliché, maar typologieën berusten uiteindelijk op een grond van waarheid.’Ga naar eind25 Ook wat betreft de schilderkunst werkt zij met dat typologische duo: ‘Ensor, Spillaert, Permeke, Breughel, Rubens, Van Eyck, Mondriaan, Rembrandt en Vermeer leiden tot het wezen van de Vlaamse of Hollandse cultuur, die zich evenzo maar talig manifesteert in de teksten van de literatoren.’Ga naar eind26 Daar wordt dus duidelijk gewerkt met nationalistische types betreffende ‘het wezen’ (de essentie...) van een cultuur, die, hoezeer zij als clichés kunnen overkomen, toch een grond van waarheid bezitten... Hoe lichtvaardig zo'n röntgen van de volksziel vast kan lopen in holle clichés, mag blijken uit het artikel Bloedworst en kaas van Kees Fens in Ons erfdeel van september-oktober 1999, waar hij Hugo Claus’ dichtbundel Wreed geluk in bespreekt. Daar glijdt Kees Fens toch al te gewillig uit op het gladde ijs van de dooddoeners. Ik ben Noord-Nederlander, zegt hij, maar ware graag Zuid-Nederlander als Claus. Dan zou hij niet zo introvert en in zich verzonken zijn, dan zou hij zoals de Vlaamse literatuur ‘veel meer aan de oppervlakte van de aarde’ liggen, zonder dat die oppervlakte oppervlakkigheid hoeft te betekenen; dan zou hij meer stem (een ander woord voor: natuurlijkheid) hebben, zoals Boon en Walschap meer stem hebben dan Vestdijk, het beste voorbeeld van de Noord-Nederlandse schrijftaal; dan zou zijn stem ‘ongewoon snel’ op haar doel af kunnen gaan, terwijl het Noord-Nederlandse proza toch zo ‘uitgewerkt’ en ‘gedetailleerd’ voorkomt.Ga naar eind27 Aarde, stem, snelheld: drie trekken die Hugo Claus' debuut De Metsiers zo doen verschillen van Reves De avonden dat een paar jaar vroeger verscheen. Of de aarde tegenover de binnenkamer, Vlaanderen tegenover Nederland. Kees Fens veralgemeent vlotjes: ‘Altijd is de Zuid-Nederlandse literatuur het ontbrekend deel van de Noord-Nederlandse geweest.’Ga naar eind28 Hij roept dan ook de gekende duo's op: Gorter naast Gezelle, Couperus naast Buysse, enzovoort, tot Mulisch naast Claus, zelfs Elsschot naast Elsschot, want, zo zegt hij, Elsschot is een zuinige Noord-Nederlander met Antwerpse trekken.Ga naar eind29 Tot slot serveert hij het contrastieve duo: Vlaamse bloedworst naast Nederlandse kaas. De bloedworst is zo kenmerkend voor het werk van Claus. Of met de andere metafoor uit dit artikel: de aarde is de aard van de Vlamingen, van hun land en van hun literatuur. Bloedworst en aarde, dat zijn wij dus. En klaar is Kees... met kaas. Zou dat toch niet wat te simplistisch klinken? Mij komt het voor, dat het wijs is dergelijke klevertjes met de passende zelfkritiek te hanteren....
Tot besluit vat ik mijn opinie betreffende een zeer moeilijke notie als ‘Vlaamse identiteit’ samen als volgt. Wanneer cultuur (vagelijk) omschreven kan worden als een geheel van gevoels-, gedrags- en waardepatronen en normenstelsels, dan | |
[pagina 87]
| |
speelt in dat geheel, weliswaar historisch en dynamisch flexibel, een nationaal samenhorigheidsgevoel altijd wel mee als indicator van identiteit. Concepten als ‘culturele’ of ‘nationale identiteit’ worden tegenwoordig niet meer essentialistisch omschreven (‘dit is wezenlijk Vlaams’), maar ze worden als mentale constructies functionalistisch gehanteerd (‘dit is Vlaams in die context’). Etniciteit is dan een aspect van het zelfgevoel van een gemeenschap met een gedeelde culturele identiteit, in de meeste gevallen gebaseerd op een gemeenschappelijk gesproken taa1.Ga naar eind30 Culturele identiteit blijkt dan weer een omvattender begrip te zijn dan nationale (of etnische) identiteit. Ik kan me deelgenoot van een Europese cultuur voelen zonder dat dit mijn nationaal zelfgevoel hoeft aan te tasten of te bezwaren. Ik kan Vlaming én Belg zijn én Europeaan zijn. Maar ik blijf huiveren voor essentialistische afstempelingen van mijn wezen. Niet te verwonderen, dat een aantal Vlaamse intellectuelen en artiesten komaf maakten met dergelijke etiketten van Vlaanderen en in het manifest Gedaan met nationalistische dwaasheid, gepubliceerd op 6 maart 1998, resoluut kozen voor de ‘Belgitude’. Ze wilden achter geen enkele nationale vlag opstappen, zeker niet achter een Belgische vlag, want België stelt toch niets voor. België is het land van Kuifje, samen met de ‘Belgian chocolates’ en de luxebieren. En samen met Henri Magritte, de surrealistische schilder van Ceci n'est pas une pipe. Marc Reynebeau, een van de ondertekenaars van het manifest, komt daarop terug in een recent krantenartikel in De Standaard van 13/14 december 2003, onder de titel: Kuifje als Belgisch cultureel icon. En daaronder staat in drie keer zo grote letters: Een pijp is een pijp. Elk cliché heeft ‘een harde kern van waarheid’, zo zegt hij ook. Maar het essentialistische cliché van ‘Vlaams’ en ‘Vlaanderen’, nee, dat liever niet. |
|