Praagse Perspectieven 2
(2004)– [tijdschrift] Praagse Perspectieven– Auteursrechtelijk beschermdHandelingen van het colloquium van de sectie Nederlands van de Karelsuniversiteit te Praag
[pagina 63]
| |
Hunkeren naar het wereldburgerschap oftewel het gesmade vaderland van Jan Cremer
| |
[pagina 64]
| |
moest het gedurende een bepaalde periode (op zijn minst de hele tweede helft van de jaren zestig van de vorige eeuw) representatief zijn voor de jonge generatie van de Nederlandse bevolking. Ik, Jan Cremer is in twaalf talen vertaald, in meer dan dertig landen verschenen en in ruim twaalf miljoen exemplaren verkocht. Na de bijbel en Max Havelaar zou dit zonder twijfel het meest gelezen boek van Nederland moeten zijn (in 2000 verscheen al de 50ste druk) en tegelijkertijd is het vrijwel zeker het minst onderzochte literaire werk. Dit laatstgenoemde aspect heeft te maken met een lang omstreden positie van deze roman in het kader van de Nederlandse literatuur, of beter gezegd met een wat beteuterde manier waarop het academisch publiek naar het boek kijkt. Enerzijds vallen de massale verkoop van en de veelvuldige reacties op het boek Ik, Jan Cremer niet te negeren, anderzijds vinden de literatuurgeschiedschrijvers het blijkbaar moeilijk om het boek als literair werk te beschouwen en te beschrijven. In de secundaire literatuur wordt men steeds geconfronteerd met een zekere radeloosheid bij de plaatsbepaling van dit ‘moeilijke boek’: eenmaal wordt het ‘een soort schelmenroman’ genoemd, een andere keer een boek dat veel opschudding veroorzaakte, de een vergelijkt Cremer met Henry Miller, de ander met Jack Kerouack. Niet zelden is hij echter alleen in een terloopse aantekening vermeld of zelfs helemaal verzwegen. Toch heeft het boek een enorme invloed op het lezerspubliek uitgeoefend: in Nederland zag men er vooral de weerspiegeling van de onstuimige, nietsontziende jeugd in, in het buitenland werd het vaak als het beeld van de jonge Nederlander gezien. The Spectator schreef na de verschijning van de Engelse vertaling in 1965 het volgende: ‘The reader has at least a right to be warned. Moreover, we see few books from Holland and it is of some interest to know what kind of work would sell 250.000 copies in that land of prudery and tulips... The hero-narrator drearely goes through the prescribed rituals of sex, drink, obscenity.’Ga naar eind1 Dit was min of meer een standaardreactie op Cremers roman buiten de grenzen van het Koninkrijk. Het boek doet een verslag van de levensgeschiedenis van een jonge man, Jan Cremer geheten, vanaf zijn geboorte tot zijn volwassenheid. We volgen hem vanaf de eerste levensdag (‘Ik werd geboren aan de vooravond van de tweede wereldoorlog’Ga naar eind2 - luidt de eerste zin), door de kinderjaren heen - die hij in zeer barre omstandigheden, alleen met zijn moeder doorbrengt. Over de vader krijgen we niet veel te weten, slechts dat het een globetrotter was geweest, voornamelijk buitenshuis verbleef, zwierf, de kleine Jan bijna van kant maakte en niet lang na het begin van de oorlog, toen Jan geen twee jaar oud was, stierf. De moeder sloeg zich in een niet genoemde industriestad, door de hoofdpersoon ‘Fabrieksstad’ genaamd, door de oorlog heen. In de grootste hongersnood zocht ze toevlucht op het platteland, trad in dienst bij een vrekkige boer, om na de oorlog naar de leeggeplunderde woning in de Fabrieksstad terug te keren, waar | |
[pagina 65]
| |
ondertussen een heksenjacht op collaborateurs en met name collaboratrices woedt. Een aantal jaren later, blijkbaar in een andere stad treffen we Jan aan als een straatjongen, een opgeschoten puber in een beruchte buurt vol mensen van de zelfkant van de maatschappij. Als rustverstoorder op school en ordeverstoorder erbuiten haalt hij allerlei kattenkwaad uit, tot spijt van zijn moeder, die hier voor de laatste keer verschijnt - hem nog een laatste goede raad gevende: ‘Je mot op jezelf kenne passe’ en ‘De politie is je vijand, onthoud dat voor altijd’Ga naar eind3 - want daarna verdwijnt Jan in een reeks opvoedingsgestichten, jeugdgevangenissen en dergelijke instituties, waaruit hij telkens weer probeert te ontsnappen, wat hem echter nooit voor een langere periode lukt. Het wordt ook de tijd van des jongens eerste seksuele ervaringen. Vervolgens leidt ons het verhaal naar Parijs als doel van Jans eerste tocht bulten de grenzen van zijn vaderland. De minderjarige reiziger laat zich na aanvankelijke ontberingen door welgestelde mannen en vrouwen onderhouden, totdat hij door de politie aangehouden en teruggestuurd naar Nederland wordt. Daar aangekomen haast hij zich weer naar Leipzig, wat hem echter niet lukt en hij begint onder de toezicht van verschillende voogden en onder een permanente dreiging van opvoedingsgestichten aan een reeks verschillende baantjes. Zijn opvang in een gesticht blijkt echter onvermijdelijk. Later komt Jan in de zeevaart terecht en reist door de hele wereld. Over die reizen naar vreemde landen komen we echter niet veel te weten, wel maken we uitgebreid kennis met smokkel van drank, sigaretten en narcotica. Van de zee keert de nu bijna meerderjarige jongen terug (naar zijn vriendinnetje) als een held. Zodra immers blijkt, dat het meisje zwanger is van hem, blaast hij de aftocht en vlucht met een circus. Het volgende hoofdstuk stelt de held al in de armen van een andere vrouw voor. Die lijkt op de voorafgaande (en op vele aanstaande) vooral in dat opzicht, dat ook zij uit een rijke familie stamt. Omdat van Jan, die op het geld van haar vader teert, verwacht wordt een zekere bereidheid te laten blijken, zelf voor de kost te zorgen, meldt hij zich voor werk bij een conserven- en vleeswarenfabriek aan. Daar houdt hij de walgelijke toestanden geen hele dag vol. Het meisje wordt, tevens in verwachting, aan haar eigen lot overgelaten. Trouwens vrouwen varen Jan zijn leven door als geschikte tijdelijke lustobjecten, die geen schijn van kans hebben om de jonge avonturier aan de teugel van een fatsoenlijk burgerleven te houden. Hij heeft nu de weg van beeldende kunst ingeslagen, moet als een arme schilder rondscharrelen en zich door bijbaantjes in leven houden. Intussen zien we Jan in dienst van de Nederlandse marine, later als soldaat van het Vreemdelingenlegioen. Zodoende neemt hij deel aan een legeroperatie in Algerije. Vechtscènes worden door drinkpartijen en seksuele uitspattingen afgewisseld. Ook hiervandaan slaat de held op de vlucht terug naar zijn geboorteland. Daar aangekomen zinkt hij - verzorgd en onderhouden door zijn | |
[pagina 66]
| |
nieuwe vriendin, een succesvolle prostituee - in de plaatselijke onderwereld. Na een tijd hervat hij zijn bezigheid als schilder en probeert (tevergeefs) toegelaten te worden aan de academie voor beeldende kunsten. Kort daarop vinden we Jan als een veelbelovende, getalenteerde schilder terug op een beursverblijf te Parijs, waar hij liever dan van de kunstschatten in galerieën en musea van het ongebonden bohémienbestaan vol van alcoholgebruik, marihuanarook en verlokkelijke vrouwen geniet. Terug in Nederland, zet de held zijn onbekommerde levenswijze voort. Het boek eindigt op Ibiza, waar op Jan roem, succes en rijkdom wachten. De vertellende ‘ik’ staat voortdurend in het middelpunt, op de achtergrond passeren vrij stereotype figuranten: vrekkige boer, goede oude knecht, puriteinse opvoeders, gevallen meiden, arme kunstenaars, vertroetelde meisjes uit rijke gezinnen... Cremer uit zich niet bepaald vleiend over zijn vaderland en zijn landgenoten. Reeds op de eerste pagina's distantieert hij zich van zijn land van herkomst door te benadrukken dat zijn Hongaarse moeder van Oud-Russische adel stamde (en zich nooit in Nederland thuis had gevoeld) en dat zijn vader een avonturier en wereldreiziger was (die zo min mogelijk in de ongure streken van de ‘moerasdelta’ verbleef). Nederland is de jonge held weldra te klein. Als veertienjarige vlucht hij de wereld in, ditmaal naar Parijs, waar zijn boheemse geest genoeg ruimte tot ontplooiing krijgt. Weggaan en terugkeren herhalen zich meermaals in het eerste boek van Jan Cremer. Het weggaan is altijd met avontuur, roem, allure en voorspoed geassocieerd, terwijl de terugkeer meestal aan teleurstelling, ellende, en aan materieel en intellectueel gebrek gekoppeld wordt. Jan Cremer was met deze visie op het vaderland zeker geen pionier, in de jaren vijftig was Parijs door vele Nederlandse schrijvers (en niet alleen Nederlandse) als een mekka van kunstenaars gezien. Daar moest men zijn om inspiratie te krijgen, iets groots te scheppen en beroemd te worden. Simon Vinkenoog, Remco Campert, W.F. Hermans, Jan Wolkers, en vele anderen waren Cremer voor. Cremer verwoordde in zijn roman het ideaal van de jeugd van eind jaren vijftig, begin jaren zestig: het bekrompen, kleinzielige Nederland ontvluchten om in het buitenland geluk te vinden. In het tweede boek van Ik, Jan Cremer uit 1967 neemt Ibiza de plaats van het kunstenaarsparadijs in. Nadat de woeste levensgenieter en zorgeloze losbol door Marokko sjeest, laat hij zijn anker op het Baleaarse eiland vallen. Het verhitte Marokko en het zonnige Ibiza vormen opnieuw de tegenpool voor het koude, sombere Nederland, waar de gehaaide schoonmoeder op de loer staat om des helds huwelijk kapot te maken, waar afgunstige collega-kunstenaars des helds succes niet kunnen verdragen, waar men hem niet begrijpt, niet eert en niet roemt. Tegelijkertijd zien we het geleidelijke bederf van het ooit maagdelijke eiland, dat door een groeiend aantal zogenaamde kunstenaars ontdekt wordt en daardoor in diskrediet gebracht wordt. | |
[pagina 67]
| |
Dat de held - Jan Cremer - niet tot de groep van beperkte, kleingeestige, jaloerse Nederlanders geteld mag worden, spreekt natuurlijk vanzelf. Hij is immers een uitzondering, eigenlijk geen Nederlander meer, ook nooit geweest (in een van zijn latere werken trekt hij zijn afkomst tot de Hunnen - het nomadisch ruitervolk - door). Zijn spottende, minachtende blik op Nederland wordt enigszins gerechtvaardigd door het feit dat hem lukte, wat geen Nederlandse schrijver ooit is gelukt. Zijn boek bereikte in Amerika de eerste plaats op de bestsellerlijst. In Amerika had men ook begrip voor zijn ‘distaste for Holland’ en zijn woede over de Nederlandse hypocrisie en schijnheiligheid.Ga naar eind4 De redenen van het succes van het boek lagen volgens de Amerikaanse critici daarin dat Nederland weinig bestand was tegen aanvallen op zijn eigen maatschappij en in verschil tot Amerika na zo'n attaque snel ontvlamde. Ook de toen nog veel minder bekende Harte Mulisch zocht de oorzaken van het welslagen van het boek in de brutaliteit, waarmee het de Nederlandse samenleving aanvalt: ‘De degelijke Hollandse ernst, erfdeel van haast vier eeuwen Calvinisme, geflankeerd door een lovenswaardige neiging tot eigen onderzoek, is er vermoedelijk de oorzaak van, dat ginds op het literaire jongerenforum de toon wordt aangegeven door hen, die de brutaalste bek opzetten.[...] Men zou haast zeggen,’ schrijft Mulisch - overigens onder een initiaal gemaskeerd als een Vlaamse recensent - verder, ‘dat deze heerlijkeerlijke vagebond, opschepper, avonturier en mogelijk geniale mythomaan in de literaire achterbuurten van domineesland als de voltrekker van een door het goddelijk bestier in het leven geroepen artistieke gerechtigheid verschijnt.’Ga naar eind5 Niemand blijft bespaard in Cremers boek, of bijna niemand. Mensen van het volk vinden bij hem enige genade. Cremers devies was ‘Jan Cremer voor het volk, door het volk.’ ‘Ik geloof in het volk,’Ga naar eind6 zegt hij elders, ‘want ik geloof in mezelf.’ Het is op het eerste gezicht een dubieuze houding, in werkelijkheid echter een begin van een goedbedachte strategie om overal bekend te worden. De stoere jongen in het zwartleren pak zittend op een kanjer van een motorfiets is een icoon geworden, een prototype van de jonge twintiger uit Nederland. De motor suggereert vaart, zijn outfit Amerikaans lef, het IK uit de titel accentueert onafhankelijkheid en uniciteit, de toevoeging ‘de onverbiddelijke bestseller’ laat elke koper nog voordat één exemplaar verkocht is, weten dat hij met velen is. Bas Heijne nuanceert het beeld in zijn bespreking voor NRC Handelsblad als volgt: ‘Het is een portret van de vrijgevochten Hollandse jongen die zich niks laat vertellen en de dingen bij de naam noemt, die erop los beukt wanneer burgerlijke mannetjes hem willen dwarsbomen, een liefhebber van stevige, een beetje boerse seks met veel vrouwen, maar wel die ondertussen een reusachtig, romantisch bonkend hart in zijn borst draagt. Deze jongen op zijn motor staat voor vrijheid tegenover gezapigheid, eerlijkheid tegenover hypocrisie, bravoure tegenover braafheid. Hij staat, kortom, voor Holland tegen Nederland.’Ga naar eind7 | |
[pagina 68]
| |
Het Hollandse keert nog een keer in Cremers werk terug, namelijk nadat hij het profaan geworden Ibiza verlaat en zich als schilder in New York vestigt, duiken op zijn schilderijen Hollandse landschappen op in bijna klassieke beelden: tulpenvelden, koeien, korenvelden, boerinnen. Zeven jaar lang zal hij koeien schilderen (en boerinnen - met wijd gespreide benen, uiteraard, want hij bleef tenslotte Jan Cremer). Op de doeken verhaalt hij echter met steeds groeiende vertedering over dat Holland van zijn jeugd om het uiteindelijk alles te vergeven en het te accepteren zoals het is. |