| |
| |
| |
Karel Schoemans zelfgemaakte Nederlandse identiteit in Die laaste Afrikaanse boek
Lianne Barnard
Palacký Universiteit Olomouc
Samenvatting:
Paul Ricoeurs theorie over de narratieve identiteit verklaart de paradox van de continuïteit van de zelfidentiteit tijdens verschillende fasen van een mensenleven door te stellen, dat het individu altijd de eenheid van een betekenisvolle levensgeschiedenis probeert te zien, die verschillende levensfasen in tijd met elkaar verbindt. In Karel Schoemans autobiografie, Die laaste Afrikaanse boek, contrasteert hij zijn Hollandse met zijn Afrikaanse identiteit dooi niet allen de Afrikaners en de Apartheid te bekritiseren, maar ook door uit te leggen, waarom hij ervoor gekozen heeft naar Zuid-Afrika terug te keren en waarom zijn verzet tegen Apartheid niet zo openlijk was.
Koncepce pojmu ‘identita’, o kterém Paul Ricoeur mluví jako o narativni identitě znamená, že jedinec hledá jednotu významného životního příbéhu k tomu, aby mohl různá období smysluplně spojovat. Ve své autobiografii ‘Die laatste Afrikaanse boek’ staví Karel Schoeman svoji nizozemskou a afrikánskou identitu do kontrastu s cilem kritizovat afrikánce a apartheid a tím objasnit své rozhodnutí vrátit se do Jižní Afriky a dát odpověd na otázku proč jeho kritika apartheidu nebyla důrazná.
Identiteit is iets dat (sic) vorm krijgt in de geschiedenis, niet iets dat (sic) vorm geeft aan de geschiedenis.
Dit schrijft Joep Leersen (1999:113) in zijn artikel ‘Tussen huiselijkheid en kosmopolitisme. De Nederlandse identiteit in Wolff en Dekens Sara Burgerhart’. Imagologie gaat over de vorming van identiteit. In mijn voordracht hier wil ik een onderzoek instellen naar de vorming van Karel Schoemans identiteit door de geschiedenis en naar de functie van een zelfgemaakte Nederlandse identiteit in zijn levensverhaal door zijn autobiografische aantekeningen Die laaste Afrikaanse boek kritisch te lezen. Ik zal beginnen met een biografe van Karel Schoenvan en daarna kijk ik naar de relevantie van Paul Ricoeurs concept van het begrip ‘identiteit’ als een narratieve identiteit voor Schoemans autobiografe.
| |
| |
| |
1. Schoenrans biografie
Wie is Karel Schoeman? Een gemakkelijk antwoord zou een samenvatting van zijn levensverhaal zijn, met de nadruk op plaatsen en data. Hij werd geboren als Tromp Schoeman in Trompsburg in de voormalige Oranje-Vrijstaat in 1939. Zijn grootouders waren Nederlandse immigranten en zijn moedertaal was het Nederlands. Zijn ouders waren gescheiden en hij had weinig contact met zijn Afrikaanse vader. Hij ging naar school in Paarl in de Wes-Kaap, maar keerde terug naar de Vrijstaat om in Bloemfontein de universiteit te doorlopen. Hij werd rooms-katholiek en wou monnik zijn en daarom was hij van 1961 tot 1964 in een klooster in Ierland. Karel, zoals hij zichzelf toen had genoemd, besloot wijselijk dat hij niet geschikt was om monnik te zijn en keerde terug naar Bloemfontein. Hij besefte op 25-jarige leeftijd dat hij homoseksueel was. Hij woonde van 1966 tot 1968 in Johannesburg en vertrok daarna naar Europa waar hij vanaf 1968 tot 1973 als bibliothecaris in Amsterdam werkte. De daaropvolgende drie jaar deed hij vrijwilligerswerk voor zieken en hij volgde ook een opleiding tot verpleger in Glasgow. In 1976 besloot hij terug te keren naar Zuid-Afrika. Hij werkte in Pretoria en Bloemfontein, voordat hij werd aangesteld als bibliothecaris aan de Zuid-Afrikaanse Bibliotheek in Kaapstad. Behalve vele romans schreef hij ook historische teksten. Karel Schoeman wordt beschouwd als een van de beste in het Afrikaans publicerende schrijvers en hij heeft ook drie maal de hoogste prijs voor proza in het Afrikaans, de Hertzogprijs, gekregen. Hij gaat na zijn pensioen in Trompsburg wonen.
| |
2. Identiteit
In zijn boek Identity: cultural change and the struggle for the self geeft Roy Baumeister (1986:18-22) twee criteria voor ‘identiteit’, namelijk:
Continuïteit; Ik ben vandaag dezelfde persoon als gisteren.
Differentiatie: Ik verschil van andere mensen.
Schoeman is ambivalent over het concept van continuïteit. Aan de ene kant schreef hij ‘die mens bly ten slotte 'n eenheid, oor die jaren en ten spyte van uiterlike veranderinge’ (Schoeman 2002:577), maar aan de andere kant ervoer hij een ‘gebrek aan continuïteit’ (Schoeman 2002:307) toen hij het moeilijk vond zich te herkennen in de enthousiaste rooms-katholiek die hij eens was. Hij differentieert zich ten eerste als een unieke individualist, en ten tweede differentieert hij zijn familie van Afrikaners en Hollanders wanneer hij ze beschrijft als ‘Nederlanders wat in Suid-Afrika gebore is’ (Schoeman 2002:143). Tegenwoordig wil hij zich differentiëren van Afrikaners en Zuid-Afrikanen door zich een Vrijstater te noemen (Schoeman 2002:143).
Het voorbeeld toont aan dat persoonlijke identiteit een paradoxaal begrip is. Mijn identiteit is tegelijk mijn unieke identiteit - hoe ik verschil van anderen
| |
| |
en hoe ik hetzelfde blijf in verschillende situaties - en de identiteit die wordt bepaald door de sociale groep waarmee ik me identificeer en die voor mijn morele keuzes van groot belang is. Ikzelf deel duidelijk sommige identiteitskenmerken met anderen, aangezien er vele mensen zijn die op de identiteit van ‘vrouw’ aanspraak maken. Identiteitskenmerken zijn de karaktertrekken die het individu mgemeen heeft met sommige andere individuen.
Sommige van deze paradoxen rondom de persoonlijke identiteit kunnen we ontraadselen door deze te beschouwen als een narratieve identiteit. Paul Ricoeur (1992:114) geeft de kern van zijn denken omtrent de narratieve identiteit weer in de volgende opsomming van de schakels in zijn argumentatie, zoals uiteengezet in Time and narratwe, volume 3:
Zelf-begrip is interpretatie.
Het narratief (narrative) (en andere tekens en symbolen ook) is een bevoorechte bemiddeling voor een interpretatie van het zelf.
Het narratief leent van geschiedenis en fictie en daarom is een levensverhaal een fictionele geschiedenis of, indien men verkiest, een historische fictie. De historiografische stijl van een biografie wordt vervlochten met de romanstijl van de geromantiseerde autobiografie.
Ricoeur begint zijn uiteenzetting van ‘identiteit’ telkens met het onderscheid tussen identiteit als ipse en die als idem. Ricoeur (1991b:189) en (1992:116-123) geeft aan dat de term ‘identiteit’ op twee manieren gebruikt kan worden, namelijk als identiteit in de betekenis van ‘hetzelfde’ (in het Latijn idem, het Duits Gleichheit, het Engels sameness) en als identiteit in de betekenis van ‘zelfheid’ (in het Latijn ipse, het Duits Selbstheit, het Engels selfhood). ‘Identiteit’ als idem (hetzelfde) betekent dat het zelf continu blijft en telkens weer herkend kan worden als hetzelfde. ‘Identiteit’ als ipse (zelfheid), impliceert een zelf, dat zich naar de toekomst projecteert en dat verandering en transformatie insluit en ook een zelf dat nog niet een volledig zelf is, maar de belofte tot volledigheid in zich heeft.
‘Identiteit’ als idem (hetzelfde) is niet identiteit als numerieke gelijkheid (een en hetzelfde) en extreme gelijkenis, oftewel omruilbaarheid (Ricoeur 1991b:189). Identiteit kan niet alleen lichamelijk gelijkheid (het-zelfde) zijn, zoals het voorbeeld van de aarzeling bij de her-kenning van een agressor door een slachtoffer, lange tijd na het gebeurde (Ricoeur 1992:116-7), aanduidt. Er moet dus een beginsel van permanentie in de tijd zijn die niet een onveranderlijke substantie, zoals een lichaam of de Kantiaanse substantie, veronderstelt en Ricoeur stelt persoonlijkheid (‘character’) en getrouwheid (je aan je woord houden) als mogelijkheden voor in zijn argumentatie in Oneself as another (1992:117-8).
Ricoeur (1992:121) definieert ‘persoonlijkheid’ als ‘the set of lasting dispositions by which a person is recognized’ en deze definitie sluit gewoonten
| |
| |
en identificaties met waarden, normen, idealen, modellen en helden, die zijn aangeleerd, in. Het sociale ongemak van Schoeman en zijn identiteit als schrijver zijn de belangrijkste elementen van zijn persoonlijkheid.
Een tweede vorm van permanentie in tijd is getrouwheid aan beloften. Deze impliceert een zelf-constantheid die niet zoals de persoonlijkheid aan ‘wat’ toegeschreven kan worden, maar alleen binnen de dimensie van ‘wie’ zin heeft. Ricoeur stelt het zo (1992:124):
In this respect, keeping one's promise ... does indeed appear to stand as a challenge to time, a denial of change: even if my desire were to change, even if I were to change my opinion or my inclination, ‘I will hold firm.’
De ethische rechtvaardiging hiervan behelst het behoud van taal (de belofte) en is een respons op het vertrouwen, dat andere mensen in ons stellen. Hoewel Schoeman binnen twee weken besefte dat hij een fout had gemaakt door voor een leven in een klooster te kiezen, duurde het een jaar voor hij zijn belofte verbrak.
Persoonlijkheid en getrouwheid als waarborgen voor permanentie in tijd zijn verdacht. Er kan sprake zijn van verandering van opinie en levensstijl. Zo kunnen we de terugkeer van Schoeman naar Zuid-Afrika alleen in termen van een narratief van verandering beschreven. Narratieve identiteit verschaft de eenheid aan het zelf als ipse in de verandering. Om het begrip ‘narratieve identiteit’ te begrijpen, is het noodzakelijk Ricoeurs beschrijving van ‘narratief’ en ‘karakter’ te onderzoeken, zoals uiteengezet in respectievelijk ‘Life in quest of narrative’ (1991a) en Oneself as another (1992).
Ricoeur begint zijn essay ‘Life in quest of narrative’ (1991:20) met een uitbreiding van wat we in het Engels ‘the concept of plot’ noemen van Aristoteles. De plot is volgens Ricoeur, een dynamische synthese van vele heterogene gebeurtenissen in een onzekere geschiedenis (1991:21). Het eenheidselement (‘concordance’) is sterker dan de incongruentie (‘discordance’) van vele uiteenlopende zaken. Er zijn twee soorten tijd in een plot, namelijk de opeenvolging van oneindige afzonderlijke gebeurtenissen (en toen, en toen?) en ten tweede, de integratie en het slot, die een geschiedenis tot een specifieke, noodwendige configuratie van gebeurtenissen maakt (Ricoeur 1991:22). De activiteit van emplotment is de kern van een verhaal en dus ook van de narratieve identiteit. Wanneer de verwarrende veelheid tot een eenheld wordt herleid, wordt het leven ‘diep zinvol, alhoewel niet noodwendig aangenamer’, zegt Schoeman (2002:607).
Ricoeur beklemtoont de pre-narratieve kwaliteit van een leven. De kern is dat een leven alleen een biologisch fenomeen is zolang het niet geïnterpreteerd is (1991:28). Fictie speelt een bemiddelende rol in interpretatie. Men beschikt over de taalkundige, semantische vermogens om onderscheid te maken tussen handelingen en louter bewegingen. We begrijpen woorden zoals ‘doelwit',
| |
| |
‘vermogens’ en ‘omstandigheden’. In de tweede plaats is het belangrijk dat, indien handelingen kunnen worden verteld, dat komt doordat ze reeds symbolisch bemiddeld zijn door tekens, wetten en normen. Als je bijvoorbeeld je hand opsteekt, kan dat betekenen dat je iemand groet of dat je wilt stemmen, afhankelijk van de context. Zo is het belangrijk dat het taalteken ‘homoseksueel’ bestaat zodat dat wat Schoeman zijn ‘vae, onverwoorde onrus en begeerte’ (Schoeman 2002:371) noemt, een naam kan krijgen. Handeling bezit daarnaast aspecten van tijd die als het ware roepen om een narratief. In Time and Narrative 1 plaatst Ricoeur (1990a:57) de prenarratieve aard van de handeling bij Mimesis1:
If, in fact, human action can be narrated, it is because it is always already articulated by signs, rules, and norms. It is always already symbolically mediated.
Hier geeft Ricoeur (1991:30) het voorbeeld van een patiënt die levensfragmenten, dromen en verhalen aan een psycholoog vertelt en daarna aandringt op een verhaal dat mcer draaglijk en verduidelijkend is:
This narrative interpretation of psychoanalytic theory implies that the story of a life grows out of stories that have not been recounted and that have been repressed in the direction of actual stories which the subject could take charge of and consider to be constitutive of his personal identity.
Men is existentieel altijd in verhalen verstrikt en narratieven zijn het logische uitvloeisel hiervan. Ricoeur (1991a:31) heeft de bekende stelling van Socrates over het onderzochte leven als volgt veranderd:
If it is true that fiction is only completed in life and that life can be understood only through the stories that we tell about it, then an examined life, in the sense of the word as we have borrowed it from Socrates, is a life recounted.
Een verhaal van een leven bezit al de kenmerken van een narratief zoals genoemd door Ricoeur. Ricoeur (1991a:32) definieert ‘subjectiviteit’ als een narratieve identiteit en benadrukt zo dat subjectiviteit niet alleen verandering of alleen een vaste substantie is, maar dat het de activiteit van vertelling van een onzekere identiteit is. Narratieve identiteit is dus Mimesis3 waar het resultaat van het verhaal narratief praktisch toegepast wordt. Mimesis2 is het narratief als zodanig. Ricoeur (1990b:248) beschrijft in Time and narrative, volume 3 de hermeneutische cirkel vanaf het prenarratief (Mimesis1) door het narratief (Mimesis2) naar de toepassing (Mimesis3) als een gezonde, creatieve cirkel.
| |
| |
Schoeman beschrijft zijn autobiografische aantekeningen als een vorm van ‘autotherapie’ (2002:539) en noemt het de ‘roman van my lewe’ (2002:540).
Een conclusie is, dat literaire narratieven en levensgeschiedenissen complementair zijn (Ricoeur 1992: 165-6). Zo is Schoemans verwoording van zijn levensverhaal een van de mogelijke manieren waarop hij de gebeurtenissen in zijn leven kon verbinden om de roman van zijn leven te vertellen. Het is ook opvallend dat hij soms literaire romans gebruikt om aspecten van zichzelf te beschrijven, zoals bijvoorbeeld een lange beschrijving uit Der Zauberberg van Thomas Mann over de ‘pynlike en donker aspek van literěre skepping’ (Schoeman 2002:541).
Van der Haak (1999:139) benadrukt dat het zelf niet gedetermineerd wordt door verhalen, maar dat het zelf creatieve antwoorden geeft op de verhalen waarin het zelf is opgenomen. Zonder het ‘wie’ van het zelf is het onmogelijk nieuwe verhalen over het zelf te ontwerpen:
De identiteit van deze ‘wie’ is een narratieve identiteit. Het sprekende, narratieve subject bevindt zich in een historische, sociale en culturele context: het groeit en rijpt door de verhalen die het over zichzelf vertelt in en vanuit deze context.
Zelfbewustzijn wordt alleen gevormd binnen een taalgemeenschap die verbeeldingsrijke variaties van ons ego verschaft als beginpunten voor het zelf om tot zelfbegrip te komen door narratieven. Van der Haak (1999:151) maakt dus onderscheid tussen sociale verhalen en het eigen verhaal:
Het narratieve handelende subject is drager van het verhaal waarin het is opgenomen en waardoor de metaforische werking zich áán het subject voltrekt, én drager van het eigen verhaal waardoor het zich aan het eerste verhaal onttrekt.
Schoeman (2002:5) noemt zich in zijn inleidende nota een ‘produk’ van de geschiedenis van de Afrikaanse taal en cultuur en daarom ook een getuige. Hij is vooral een product van de apartheid in Zuid-Afrika en zijn volgehouden verontschuldigen voor zijn gebrek aan actie tegen de apartheid in zijn autobiografische aantekeningen, duiden erop dat dit beginsel diep in hem aanwezig is.
| |
3. Nederlandse identiteit
Vervolgens wil ik meer specifiek kijken naar de functie van een Nederlandse identiteit in de autobiografische tekst van Schoeman.
| |
| |
De vier goede eigenschappen, die Schoemans moeder in haar latere jaren bij de Afrikaners ziet, zijn gastvrijheid, hulpvaardigheid, aanpassingsvermogen en praktische aanleg (Schoeman 2002:143). Nederlanders, daarentegen, zijn ‘ordentlik’ (Schoeman 2002:144):
Die vernaamste kenmerk van die generasie van eenvoudige, vlytige en regskape Nederlanders waaruit hulle afkomstig was, sou ek vandag in 'n veranderende wěreld met die effens verouderde woord ‘ordentlikheid’ wil beskryf: die erkenning van sekere vaste standaarde waardeur 'n mens se gedrag en onderlinge verhoudings bepaal word, 'n uitgesproke gevoel vir reg en verkeerd, aanvaarbaarheid en onaanvaarbaarheid, bereidheid om op te val, kritiek uit te lok of teenstand te ondervind ter wille van jou beginsels, en 'n elementěre respek vir sowel jouself as ander mense.
Schoeman vergroot het concept van ‘ordentlikheid’ door het te verbinden met het joodse idee van tzedaka, dat betekent dat gerechtigheid noodwendig baanhartigheid insluit. Schoeman (2002:144) erkent dat hij zich niet altijd heeft laten leiden door zijn Nederlandse voorouders. Toch hebben deze en andere contrasten tussen Nederlanders en Afrikaners de functie om een Nederlands meerwaardigheidsgevoel uit te drukken. De Afrikaner als Ander bezit noodzakelijke negatieve kenmerken, zoals besluiteloosheid en een minder verfijnd gevoel voor humor.
Toen Schoeman (2002:412) zelf in Nederland verbleef, benadrukte hij andere aspecten van de Nederlandse identiteit, zoals verdraagzaamheid, al voegde hij er een kritisch klankje bij, waar hij vermeldde dat ‘alles toelaatbaar begin raak het’. Als homoseksueel deed hij vooral zijn voordeel met de verdraagzaamheid tegenover homoseksualiteit, zozeer dat hij zich in Amsterdam kon bevrijden van de last van zijn gevoel van schuld en zonde over zijn homoseksuele aard. Hij plaatst telkens de zakelijkheid en zelfzucht van Afrikaanse mannen tegenover de ontspannen atmosfeer ten opzichte van seksualiteit, die in Nederland heerst (Schoeman 2002:473). Toch is hier een contradictie tussen zijn beschrijving van het gebrek aan mogelijkheden van een emotioneel liefdesleven in Amsterdam (Schoeman 2002:414) en zijn latere verzuchting aan het einde van het boek dat iets zoals een ‘vaste verhouding’ alleen in Europa mogelijk zou zijn, terwijl in Zuid-Afrika niet eens vriendschap tussen mannen die volgens Schoeman allemaal persoonlijkheidsproblemen hebben, mogelijk is (Schoeman 2002:567-568). Europa functioneert dus als de ideale ruimte in tegenstelling tot Zuid-Afrika.
Juist omdat Schoeman zo positief is tegenover zijn Nederlandse identiteit, zijn zijn keuzes om in het Afrikaans te schrijven en vanuit Europa terug te keren naar Zuid-Afrika verassend. Deze draaipunten in zijn ‘zelfnarratief’ zijn dubbelzinnig. Tussen 1954 en 1959 schreef Schoeman twee romans in het
| |
| |
Nederlands, dat hij als zijn moedertaal ziet. Hij geeft drie redenen waarom hij is overgegaan naar het Afrikaans (Schoeman 2002):
a. | Afrikaanssprekenden moesten in een vreemde taal praten en dat lukt niet in een roman. |
b. | Als gevolg van het Afrikaanse Apostolaat van de rooms-katholieke kerk, voelde hij zich sterker m.b.t. zijn ‘Afrikaanse erfenis’. |
c. | Hij voelde dat hij alleen in het Afrikaans aan de Zuid-Afrikaanse werkelijkheid gestalte kon geven. |
Toch schrijft hij dat hij zes jaar lang, vanaf 1961, alleen in het Afrikaans met zijn moeder heeft gesproken en hij erkent dat ‘dit nie soseer om Afrikaans of Afrikaansheid gegaan het nie’, maar eerder om een gebaar waarmee hij zijn zelfstandigheid probeerde te bewijzen. Het was dus deel van zijn poging zich van zijn moederbinding te bev?jden (Schoeman 2002:368). Juist daarom is zijn aanklacht tegen de Afrikaanse mannen, dat ze allemaal een probleem met hun moederbinding hebben (Schoeman 2002:568), ironisch.
Tijdens zijn verblijf in Johannesburg vanaf 1966 tot 1968, had Schoeman de gelegenheid zich aan te sluiten bij het Christelijke Instituut, een antiapartheidsvereniging. Hij noemt zijn Afrikaner-identiteit als de reden waarom hij het niet heeft gedaan (Schoeman 2002:390):
Sover ek in hierdie tyd duidelikheid begin kry het oor my gemengde lojaliteite, het ek besef dat terwyl die politieke siening van die oorgrote meerderheid van die Afrikaners vir my verwerplik is, besonderlik die rassebeleid wat 'n integrerende deel daarvan uitmaak, dit nogtans die Afrikaner is met wie ek my in hierdie land identifiseer, en ek was nie bereid om hom van buite, in die geselskap van Engelssprekendes te kritiseer of te veroordeel nie.
Dit citaat toont dat Schoeman het discours van loyaal verzet, zoals door N.P. van Wyk Louw verwoord werd, heeft geïnternaliseerd.
Volgens Schoeman verliet hij Zuid-Afrika omdat hij geen levensstijl kon vinden die met zijn geweten verzoenbaar was (Schoeman 2002:403). In Amsterdam leerde hij meer omtrent de apartheid omdat daar geen censuur was en hij beschreef dat wat in Zuid-Afrika gebeurde als wezenlijk slecht (Schoeman 2002:421). Toch was hij erg onzeker over zijn identiteit. Alhoewel hij voor een Nederlander kon doorgaan omdat hij vlot Nederlands sprak, raakte hij zich steeds meer bewust van zijn Zuid-Afrikaansheid (Schoeman 2002:424). Hij twijfelde zo over zijn identiteit dat de eerste zin van de roman die hij toen schreef, de vraag ‘Wie is jy?’ was (Schoeman 2002:431). Hij schreef dus de roman Na die geliefde land als gevolg van zijn verdeelde gevoelens over Zuid-Afrika. Deze roman gaat over een man die terugkeert naar Zuid-Afrika vanuit
| |
| |
Europa en de Afrikaners vindt onder de onderdrukkende heerschappij van een vage ‘hulle’. Schoeman voelde dat deze roman profetisch was en dat hij nu de onderdrukking onder een zwarte regering ervoer (Schoeman 2002:423):
... in die mate dat ek met die blankes of die Afrikaners geïdentifiseer is, sou ek seif 'n pis moet betaal en die koste aan my eie lyf ervaar. Blymoedig het ek my daar - vellig in België of in Amsterdam - bereid gevoel tot die offer; maar hoe anders ervaar ek dit nie waar ek op my oudag in die omgedopte Sind-Afrika moet lewe nie.
Schoemans redenen voor zijn terugkeer naar Zuid-Afrika zijn vaag en contradictoir. Hij gaf eerst als reden voor zijn terugkeer: de mogehjkheid zich te associëren met de mensen met wie hij zich het diepst verbonden had gevoeld (Schoeman 2002:458), maar later schreef hij dat hij geen genegenheid voor Zuid-Afrika voelde en dat hij was teruggekeerd omdat hij geen alternatief had gezien (Schoeman 2002:483). Hij had zich vervreemd gevoeld van de blanke bevolking op politiek en intellectueel vlak (Schoeman 2002:470) en had door middel van het opschrijven van zijn geschiedenis voor zichzelf een ‘plekbepaling’ en een identiteit (Schoeman 2002:477) willen vinden. Hierover zegt Wíllíe Burger (2003) het volgende:
Hiermee 1ě Schoeman uitdruklik 'n verband tussen geheue, of dan die geskiedenis, en identiteit. Identiteit, persoonlik sowel as kollektief is vir Schoeman ten nouste gemoeid met ons vermoë om te onthou, om die verlede te ken. Individue en groepe se huidige bestaan word grootliks bepaal en gevorm deur herinneringe aan die verlede en deur toekomsverwagtings.
Schoeman neemt dus verschillende identiteitsposities in: hij is zowel Afrikaner als Nederlander. In Nederland voelde hij zich ontheemd doordat hij zijn Zuid-Afrikaanse identiteit ervoer en in Zuid-Afrika is zijn Nederlandse identiteit een droom van volheid. Het gevolg is dat hij altijd een buitenstaander is, ‘selde thuis iewers’. Zijn identiteitsposities bepalen ook zijn ambivalente morele keuzes. Zijn Nederlands gevoel voor ordentehjkheid en fatsoenlijkheid maakt dat hij wel kritiek uitoefende op apartheid, maar zijn vereenzelviging met de Afrikaners betekent dat zijn kritiek niet zo sterk was als die van andere Afrikaanse schrijvers zoals André P. Brink. André P. Brink (2002) is erg kritisch over deze autobiografische aantekeningen van Schoeman, die hij ziet als een retroactieve poging om een polítíek geweten te scheppen:
The point is quite simply that most of Schoeman's fiction, set on farms and dorpies of the deep interior, presents landscapes devoid of any human figures who are not white. Some of these novels are indeed powerful; but
| |
| |
by no stretch of the imagination could they be read as the work of a man with a conscience about apartheid, as Schoeman now tries to make himself out to have been. And that cannot but affect one's reading of the entire text as the reimagination of a life.
De kritische receptie van Karel Schoemans literaire oeuvre hangt uiteindelijk af van de mate waarin zijn werk als Nederlands (kritisch tegenover de apartheid) of als Afrikaans (medeplichtig aan de apartheid) beoordeeld wordt. Tussen-posities zijn natuurlijk mogelijk en identiteiten zoals de Nederlandse of Afrikaanse zijn alleen metaforen.
| |
Bibliografie
Brink 2002 - André Brink ‘St Francis of the Ritz: Review of Karel Schoeman: Die laaste Afrikaanse boek.’ Litnet. http: www.mweb.co./a/litnet.seminar.lboek.asp. 2 november 2003. |
|
Burger 2003 - Willie Burger: ‘Bolwerk teen tyd en vergetelheid’ Karel Schoeman se outobiografiese aantekeninge. Ongepubliseerde referaat. 2003. |
|
Leersens 1999 - Joep Leersens: ‘Tussen huiselijkheid en kosmopolitisme. De Nederlandse identiteit in Wolff en Dekens Sara Burgerhart’ In: Enenkel, K., S. Onderdelinden en P.J Smith (red): Typisch Nederlands: De Nederlandse identiteit in de letterkunde. 1999. Voorthuizen: Florivallis. p.113-121. |
|
Ricoeur 1991 - Paul Ricoeur: ‘Life in quest of narrative.’ In: Wood, David (red.): On Paul Ricoeur: narrative and interpretation. London: Routledge. 1991 p.20-33. |
|
Ricoeur 1992 - Paul Ricoeur: Oneself as another. Chicago: University of Chicago Press. 1992. |
|
Schoeman 2002 - Karel Schoeman: Die laaste Afrikaanse boek. Outobiografiese aantekeninge. Kaapstad: Human & Rousseau. 2002 |
|
Van den Haak 1999 - Nel van der Haak: Metafoor en filosofie: studie naar de metaforische werking in de filosofie aan de hand van Julia Kristeva en Paul Ricoeur. Leende: Damon. 1999. |
|
|