Praagse Perspectieven 2
(2004)– [tijdschrift] Praagse Perspectieven– Auteursrechtelijk beschermdHandelingen van het colloquium van de sectie Nederlands van de Karelsuniversiteit te Praag
[pagina 19]
| |
De avonden imagologisch
| |
Zoveel hoofden, zoveel zinnenAls wij praten over de ontvangst van een roman, moeten we het doen met impressies van lezers, meestal professionele lezers, waaruit we dan een soort gemiddelde afleiden. Als je aan enkele leeftijdgenoten van Reve vraagt hoe zij volgens hun herinnering het boek in 1947 lazen, krijg je nogal verschillende antwoorden. Hanny Michaelis - Reves voormalige echtgenote - was vooral geschokt door de houding die in het boek bleek ten opzichte van de ouders van de hoofdfiguur - begrijpelijk vanuit het feit dat haar eigen ouders in een | |
[pagina 20]
| |
concentratiekamp vermoord waren. Een vlak na de oorlog naar Nederland geëmigreerde Duitse vrouw las het als een boek dat ging over een jongen die zich 's avonds verveelde; de uitzichtloosheid van de avonden dus. De journalist Max Nord, Reves chef bij het dagblad Het Parool en een goede bekende van Reves ouders, las het boek vooral als een autobiografie. Op mijn opmerking, dat het hier gaat om een merkwaardig oude puber van 23 jaar, antwoordde hij dat hij het nog nooit zo bekeken had (terwijl dat toch al in diverse contemporaine recensies aan de orde kwam). Eldert Willems, iemand uit de in de roman beschreven vriendenkring, die echter zelf niet in het boek geportretteerd is, zag overal in het boek de ervaringen uit de oorlog aanwezig. Hij verzekerde dat de omgang, de heersende toon, de verhalen allemaal geheel conform de werkelijkheid waren van dat elitaire clubje. Zijn vrouw Iny Nahuys las in de roman vooral verzet tegen een kleinburgerlijk milieu. Kortom: iedere lezer heeft min of meer zijn eigen boek. Het lezen van een roman is een avontuur dat op allerlei mogelijke manieren kan aflopen. Wij praten over impressies van een boek, wier belang betrekkelijk relatief is. Ook de reacties van critici zijn zulke impressies. Alleen zijn we geneigd daar wat meer belang aan te hechten, omdat ze ervarener lezers zijn en omdat hun impressies in ruil voor een grijpstuiver gedrukt worden. Over de ontvangst van De avonden schreef G.F.H. Raat een degelijk overzicht: Veertig jaar ‘De avonden’ van Gerard Reve (Utrecht 1988), waaraan hier een en ander ontleend wordt. De roman werd nog voordat hij in de winkel lag bekroond met de zojuist ingestelde Reina Prinsen Geerligs Prijs. Het juryrapport vermeldde dat de roman een portret gaf van de na-oorlogse generatie. Gestuurd door die bewering vormden zich twee kampen. Het ene kamp was het daarmee eens. Koos Schuur bijvoorbeeld schreef in de recensie ‘De roman waarop men wachtte’: ‘Het geeft een zeer scherp beeld van de twintigjarige stadsjongen in deze na-oorlogse tijd, zonder eerbied voor hetgeen vroeger als hechte waarde en fundament der samenleving gold, afkerig van ontroering, bang zich te geven, menselijk zwak, zich bij voorbaat in de verdediging stellend tegen alles en iedereen en elk gevoel wantrouwend en ontledend met het verstand. Zonder eerbied, maar ook zonder enthousiasme en zonder gerichte wil... Een bijna-verloren generatie.’ (Raat, p.14) De populaire radiocriticus P.H. Ritter Jr. was het daarmee niet eens: ‘Toehoorders, ik weiger pertinent te geloven, dat het boek van Van het Reve een algemeen beeld geeft van de geestesgesteldheid der jeugd, die in den oorlog is opgegroeid. Ik heb met vele jonge mensen van die generatie over dit boek gesproken en zij verwierpen het. Veeleer zie ik in deze | |
[pagina 21]
| |
schriftuur een herleving van een bepaald soort Hollands realisme, dat eigenlijk in wezen niets met den oorlog te maken heeft.’ (Raat, p. 15-16) Op dat ‘Hollands realisme’ kom ik straks nog terug. Tegenover de visie van Schuur c.s. werd een psychologische interpretatie geplaatst: het boek zou niet een portret zijn van de na-oorlogse generatie maar het portret van een oudere puber. Fokke Síerksma schreef: ‘Ondergetekende en anderen kunnen echter onder ede verklaren, dat er zo om en bij 1935 jongelieden waren, die zonder de tweede wereldoorlog beslist aan dezelfde symptomen van beslist dezelfde doffe wanhoop leden als Frits van Egters, met dit verschil alleen, dat deze kwaal toen op iets jongere leeftijd placht uit te breken. Wil men dit boek persé een symbool noemen, dan niet van een tijd, maar van een leeftijd.’ (Raat, p. 19) Verder werd het boek geplaatst binnen de in die periode heersende ideeën van het existentialisme (de zinloosheid van het bestaan en dergelijke). Vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw won de psychologische interpretatie het pleit. In toenemende mate in combinatie met de duiding van allerlei symbolen, vooral de dromen. In NRC-Handelsblad van 23 maart 1988 vatte Hans Renders samen wat Jitka Hronova over de roman aan haar Praagse studenten vertelde: ‘Het thema is: de zinloosheid van het bestaan voor de naoorlogse generatie. Eenzaamheid, kleinburgerlijk milieu en isolement in een kapitalistische maatschappij zijn belangrijke elementen in het boek.’ Dat is een formule die de diverse stromingen probeert samen te vatten. Een nieuw element is de toevoeging van de kapitalistische maatschappij: een interpretatie die misschien meer zegt over de toenmalige Tsjechische ideologie dan over die van Reves roman. De lezer leest in een roman voor een belangrijk deel wat hij zelf meebrengt. | |
Typisch NederlandsOp de vraag of De avonden een typisch Nederlands boek is, valt niet zo gemakkelijk te antwoorden. Het boek zelf roept die vraag niet op. Misschien komt dat - paradoxalerwijs - wel door het feit dat het zo'n typisch Nederlands boek is. Bert Schierbeek verklaarde in een interview eens dat Gerard Reve en Willem Frederik Hermans typisch Nederlandse schrijvers zijn.Ga naar eind1 Wie opgesloten is in zijn nationaliteit, zal daar niet zo veel over praten. Een indicatie voor het typisch Nederlands karakter van Reves werk levert misschien ook veler opinie dat dit werk onvertaalbaar zou zijn. Rudy Kousbroek zei eens over het typisch Nederlandse van Reves werk: ‘Ik heb vaak gedacht het is de enorme kracht van een soort provincialiteit: niet gehinderd worden door cultureel relativisme. Had | |
[pagina 22]
| |
hij dat wel gehad, dan zou hij misschien internationaal bekender geworden zijn, maar het zou aan zijn talent hebben afgedaan. Het was zoiets uit één stuk. Dat is heel lang gebleven, ook nadat hij toch wel veel van de wereld gezien had. Trouwens, de Geleerde Broer had dat ook een beetje. Ondanks alles had hij ook iets heel provinciaals.’ Als we De avonden als een portret van (een deel) van de Nederlandse samenleving willen beschouwen, kunnen we weer impressies - eigen en van anderen - formuleren over wat er typisch Nederlands is. In dit verband zou het handig zijn als we het eens zouden zijn over wat nu typisch Nederlands is. Maar het lijkt niet zo gemakkelijk daarover overeenstemming te bereiken. Het weekblad Vrij Nederland publiceerde op 1 november 2003 een themanummer onder de titel ‘Dit is Nederland’. Wat daarin door Nederlanders als elementen van hun zelfbeeld aangedragen werd, gaat de gemeenplaats - zoals steeds bij nationale karakteristieken - niet te boven. Volgens de scribenten en de geïnterviewden is de Nederlander zuinig en een koopjesjager; is hij tolerant en geneigd tot gedogen; is hij allergisch voor regels; lijdt hij aan gelijkheidszucht, middelmatigheid en kuddegeest; is hij nuchter en bedaard; leeft hij in een overlegcultuur en streeft hij naar consensus; laboreert hij aan vergaderdrift evenzeer als aan zendingsdrift; is hij saai en buitengewoon gesteld op gezelligheid. De buitenlanders in het nummer van Vrij Nederland houden het op weinig kennis van de eigen geschiedenis; ze signaleren trots naar buiten, maar naar binnen het kleineren van zichzelf. Volgens hen houden Nederlanders in tegenstelling tot wat ze daar zelf van denken wel degelijk van een leider. De tolerantie leidt in dit land tot onverschilligheid. Nederlanders zijn niet individualistisch, hoewel ze dat wèl denken. Nederlanders zijn betweters, maar de positieve kant daarvan is dat ze durf hebben en eigenzinnig zijn. Op heel materieel niveau is dan nog kenmerkend voor de Nederlander dat hij pindakaas, hagelslag en thee consumeert. Als uitgangspunt voor het antwoord op de vraag wat er typisch Nederlands is aan De avonden is dit alles weinig productief. Als je lezers van het boek die vraag stelt, komt eenieder meteen met de op oudejaarsavond geserveerde oliebollen en appelbollen aandragen. Een Duitser was verbaasd over het niet vieren van Heiligenabend; maar ook de doorsnee Nederlander zal opvallen dat het gehele kerstgebeuren ongevierd voorbijgaat. Met zijn beschrijving van de eetcultuur in huize Van Egters had Reve wel iets nationaals te pakken. Stokvis, rode kool, aardappelen (met jus), rode bieten, tuinbonen, witlof, appelmoes en pap toe: al met al een aardige catalogus van wat er in een kleinburgerlijk gezin op tafel kwam. De reacties op de recente stripversie van de roman van Dick Matena laten zien dat wie opgroeide in de jaren vijftig van de twintigste eeuw in woord en beeld het dagelijkse leven betrapt zag. Wat sommigen eveneens als typisch Nederlands onthielden uit het boek was de zuinigheid die het gezin Van Egters en Frits in het bijzonder tentoon spreiden (het eten van groen uitgeslagen haringen, het vooraf vaststellen van de | |
[pagina 23]
| |
bestedingen bij het uitje in hoofdstuk zeven, de prijsvergelijking in verband met het geschenk voor het kind van Jaap en Joosje). Maar daarbij moet wel bedacht worden dat het boek speelde in moeilijke tijden. Lang niet alles was zomaar te krijgen. Als Frits weigert zijn vader een pijp te laten stoppen van zijn shagtabak, moeten we bedenken dat tabak nog op de bon was. Zeker typisch Nederlands is dat er met regelmaat gesproken wordt over de kwaliteit van het weer. En sommigen zien ook in het ‘gebed’ dat de roman besluit iets nationaals, namelijk dat ook in een nihilistisch boek het christendom de personages erfelijk in het bloed zit. En om nog wat andere getuigenissen te citeren: de acteur Thom Hoffman stelde in de Volkskrant van 18 oktober 2003 vast dat De avonden voor Amerikanen veel te somber is. Waaruit je misschien mag afleiden dat communisten in Nederland kennelijk ook calvinisten zijn. De stamverwante Belgen blijken over het algemeen weinig begrip te hebben voor het werk van Reve; zij kunnen niet goed uit de weg met zijn ironie. Een relativering te meer van de betekenis van dit soort impressies is de opmerking van Rudy Kousbroek dat Franse vrienden van hem De avonden typisch een boek van een militair vonden. Ze waren daarbij gestuurd door de krukkige vertaling in combinatie met de geromantiseerde biografie over zijn militaire verleden in Nederlands Indië die Reve als flaptekst bij de Franse vertaling had laten afdrukken. Ietwat interessanter is dat enkele critici het boek plaatsten in de typisch Nederlands geachte realistisch-naturalistische traditie, van oudsher in verband gebracht met Nederlandse 17de-eeuwse schilderkunst, waar niet het mythologische en het allegorische maar het materiële en dagelijkse werkelijkheidsgetrouw werd afgebeeld. Gerard van Eckeren vergelijkt De avonden bijvoorbeeld met twee romans van een halve eeuw daarvoor: De roman van Bernard Bandt van Herman Robbers en Een zwakke van Frans Coenen, boeken die volgens hem inmiddels vergeten waren (maar Coenen zou terugkomen in het laatste kwart van de 20stc eeuw). Robbers en Coenen vervielen volgens Van Eckeren als al het proza van hun dagen teveel in Kleinmalererei. Over De avonden zegt hij dan: ‘Dit proza is daarom niet modern [...] omdat het van uit een oud misverstand geschreven is. De zucht tot copiëren overwoekert hier alles. Dat Frits van Egters den angst voor een leegte wil bezweren door altijd te praten of praten uit te lokken is op zichzelf psychologisch juist. Maar onjuist is het al dit gekwebbel een heel boek door fotografisch weer te geven. Met de herhaling van altijd dezelfde triestige dingen kan een litterair effect verkregen worden (Coenen deed dit) mits het gevoel voor verhoudingen den schrijver nooit geheel verlaat. Hier schreef de auteur slechts uit bittere rancune iedere kruimel op den vloer, iedere smak van Frits' vader, ieder onnozel foutje bij het bakken van een appelbol van zich af, en de lezer is de vuilnisbak die al deze gal moet opvangen.’ | |
[pagina 24]
| |
Het lijkt wel of we een nazaat van Jacob Geels anti-realistische professor uit Het gesprek op den Drachenfels horen. Bij de bezwaren van Van Eckeren sluit aan wat enkele jonge buitenlandse schrijvers stellen in het reeds geciteerde nummer van Vrij Nederland: Nooit zal volgens hen een Nederlander ooit de Nobelprijs voor literatuur krijgen. Want als de juryleden voor een klein taalgebied kiezen, nemen ze liever iets exotisch. Wat stellen de Nederlandse trauma's voor op wereldniveau? De Belg Michel Faber zegt: ‘Nederlandse literatuur is onovertroffen in het realistisch beschrijven van het aanrecht, de gootsteen en de keukenkastjes. Maar voor alles wat verder reikt, moet je de grens over.’ | |
PoeticaHet werken met dergelijke details is een essentieel onderdeel van Reves poetica. Schrijven is voor hem letterlijk zin geven: door de schikking van de juiste attributen uit de werkelijkheid een sfeer, een gevoel, een emotie oproepen. Een pagina uit het interview met zichzelf dat hij als inleiding in de bundel Tien vrolijke verhalen opnam, is wat dit aangaat heel instructief: ‘Men heeft u wel eens magisch realist genoemd.’ | |
[pagina 25]
| |
beschrijven. De gezamenlijke attributen roepen dan de eenzaamheid vanzelf op, zonder dat de lezer zelfs een ogenblik aan het woord denkt, en met een veel duurzamer en indringender effect, want bij de reeks attributen zijn er beslist wel een paar, die de lezer vasthoudt en, onbewust, als diep geldig erkent.’ Een dergelijk gebruik van de werkelijkheid heeft niets dat aan nationale grenzen gebonden is, lijkt me. We raken hier overigens aan een verschil tussen het vroegere en het latere werk van Reve. Ook in zijn latere werk beschrijft hij virtuoos een binnenplaatsje met onkruid, roestige fietswielen enzovoort, waar de treurnis van de hele wereld in kan, maar het verschil met vroeger is dat hij zich niet beperkt tot de beschrijving en er de duiding van het abstracte begrip meteen bijgeeft. Reve is steeds meer gaan uitleggen, omdat hij zich niet begrepen achtte. Volgens hem treedt er een algemene ‘veraping’ op. Vandaar dat hij bijvoorbeeld in Het hijgend hert ‘moeilijke woorden’ tussen haakjes pesterig aan de lezer uitlegt. Positiever dan door Van Eckeren werd Reves gedetailleerde realisme gewaardeerd door Willem Frederik Hermans, die ook meer oog lijkt te hebben voor de functie daarvan: een zekere orde brengen in de chaos: ‘Nu valt dit nauwkeurig observatievermogen met speciaal op de huiskamer-burgerlijkheid gerichte belangstelling, geheel binnen de traditie van de Nederlandse roman. Als de Nederlandse schrijver op één gebied heeft uitgeblonken, dan is het dit wel. Daar het z.g. Hollandse realisme echter een zeker poëtisch behagen in het noteren van deze kleine feitjes en détailletjes vond, soms zelfs een grootscheeps pietepeuterige wellust, heeft de term een onaangename klank gekregen. Van het Reve, die dit behagen mist en op iets heel anders uit is, moet men hierom te meer prijzen, daar hij, geheel in de traditie blijvend [...] een nationale, Hollandse roman heeft geschreven, van internationale allure. Het schrijven van boeken die specifiek nationaal zijn en toch van internationale grootte, is maar heel enkelen gelukt en het verklaart de geringe belangstelling van het buitenland voor onze vakliteratuur. | |
[pagina 26]
| |
LetterlijkheidReve gelooft in het idee dat iedereen zijn eigen nationale of volkscultuur heeft waar hij aan vastzit, of hij dat nu wil of niet. Aan eind van de jaren vijftig schreef hij een kladtekst met daarin een tirade tegen het omhelzen van vreemde culturen. We kunnen volgens Reve slechts begrijpen waarin we een deel van onszelf herkennen. We moeten een vreemde cultuur niet haten of vrezen, maar Reve wantrouwt wèl de activiteiten van lieden of bewegingen die op dwaze gronden in zo'n cultuur het grootste of wijste dat ooit vertoond is ontdekken en aanprijzen. Er zitten formidabele kloven tussen beschavingen en het is volgens hem beter die in hun volle gevaar te onderkennen dan ze met een zalf van humanistische, albegrijpende humbug te bepleisteren. De consequentie van deze opvatting is onder andere dat hij sceptisch is ten opzichte van de mogelijkheid tot integratie van mensen uit andere culturen, maar ook dat hijzelf niet anders kan dan schrijven vanuit zijn eigen cultuur. Enigszins absurde trekken krijgt zijn consequentie als hij in de jaren vijftig in het Engels schrijft. Ook dan blijft hij wat Kousbroek zijn provincialisme noemt trouw en schrijft hij net alsof hij het tegen een Nederlands publiek heeft, met veel details uit het dagelijkse Nederlandse leven. Typisch Nederlandse liedjes en uitdrukkingen worden zonder enige toelichting verengelst in The acrobat and other stories. Bijvoorbeeld: ‘Oh Mother, our old crow is dead / It did not eat the crumbs of bread / It fell and broke its legs and side / Oh Mother, our old crow has died’ en ‘And Jesus died at Golgotha / Weeduh weeduh weet shing boom!’ Waar tegenover staat dat hij, zoals we gezien hebben, werkend met die specifieke cultuur wel iets universeels wil opschrijven - iets meer dan alleen een tranche de vie. Wat is nu Reves visie op de Nederlandse cultuur? In zijn werken en zijn brieven zijn nogal wat negatieve kwalificaties te vinden over de Nederlanders. De Nederlanders zijn onbeschoft; ze zijn een inferieur ras en een inferieur volk; ze vertonen vulgaire bemoeizucht en opdringerigheid. Typisch Nederlands acht hij ook de haat jegens alles wat talent en iets in zijn mars heeft. ‘De Nederlander is een soort Duitser die inplaats van bier melk drinkt, dat is het enige verschil [...] Daarbij is de Nederlander nog dommer dan de Duitser, en mist hij de grootse offerzin en de doodserotiek van ons hoogbegaafde en stamverwante broedervolk’, schreef Reve mij in 1989.Ga naar eind2 Het meest frequent hekelt hij de humorloosheid en de symboolblindheid van de Nederlander, vooral dat laatste. In dit verband spreekt hij wel van ‘de vloek van de letterhjkheid’. Wat Reve hiermee bedoelt blijkt bijvoorbeeld uit een fragment van het verhaal ‘Thuisfront’, dat opgenomen werd in de bundel Een eigen huls: ‘Ik begreep nog niets, toen, al had ik reeds mijn vermoedens. Het zou nog jaren duren voordat ik zou leren inzien, dat de Nederlander in staat is veel te zien, daarbij niet zelden beschikkende over een achtenswaardige | |
[pagina 27]
| |
hoeveelheid gerede kennis, maar dat hij niets naar het wezen, dat wil zeggen als symbool, kan begrijpen. Hij ziet twee stukken hout, haaks over elkaar heen bevestigd, het horizontale iets korter dan het vertikale, en de plaats van aaneenhechting in het midden van het horizontale en op ongeveer tweederde van de hoogte van het vertikale stuk hout gekozen, maar hij kan niet begrijpen wat het betekent. Hij ziet een beeld in een nis, van een jonge vrouw in een gewaad waarin niemand zich op straat zou kunnen begeven, met een Kind op de arm dat met een eigenwijs gebaar één handje omhooghoudt: elk van beide figuren draagt een kroon die men tevergeefs in enige pettenwinkel zal zoeken. De Nederlander ziet het beeldje, en stelt vast dat het van marmer of van porselein of van gips is, en dat het ergens is nedergezet, waar het door een lichtje wordt omstraald, maar hij kan niet begrijpen wat het wel mag beduiden. Gelukkig maar, dat de Moeder van God geen manlijke roede heeft, anders zou de Nederlander er die wel met de stok van zijn protestbord afslaan. De Nederlander denkt dat hij met wat hij ziet en weet, de wereld in zijn zak heeft, en stormt voorwaarts met de moed die alleen de domheid vermag te schenken. (Hij houdt Gerard Reve voor een godslasteraar en een schrijver van obsceniteiten, wiens enige beweegredenen de zucht naar publiciteit en de hang naar roem zouden zijn, omdat hij zelf slechts kan vaststellen wat alles kost en hoe het smaakt.) En hij zal nooit begrijpen, dat ook zijn eigen bestaan zin noch duiding kan hebben buiten Gods genade’. Het gaat hier om iets essentieels bij Reve. Bepaalde dingen, zoals geloofswaarheden kunnen alleen via de letterlijkheid tot allegorie of symbool worden, zoals hij in hoofdstuk 8 van Moeder en zoon uiteenzet: ‘Voorwaarde voor het op schrift of in beeld uitdrukken van een symbool was, dat de schrijver of schilder onwetend was van het feit, dat hij een symbool hanteerde. Wat er uitgedrukt werd, was iets, dat op geen enkele andere wijze vertolkt kon worden. En wat met het symbool bedoeld werd, kon nooit adequaat worden uitgelegd. Men wist niet, wat het symbool betekende, maar wel, dat het iets betekende, namelijk een waarheid die grenzenloos was en de gehele persoon van de toeschouwer of lezer overweldigde, echter zonder dat diens verstand haar kon begrijpen.’ In feite omschrijft Reve hier ook zijn ambitie als schrijver. Zie bijvoorbeeld een passage als deze uit zijn verdedigingsrede voor de rechtbank (opgenomen in Vier pleidooien): ‘Ik ben vaak somber gestemd over de waarde en de zin van mijn werk, maar van enkele tientallen regels durf ik, soms, te geloven dat, bij het neerschrijven ervan, de Geest mijn hand heeft geleid, zoals bij de eerste | |
[pagina 28]
| |
schrijflessen de hand van de schoolmeester die van het kind. [...] Wat deze teksten precies voor mij betekenen, weet ik niet, maar wel hoeveel, en dat is: alles. Deze totale betekenis eist ook een totaal, het geheel omvattend begrip. Ik vind dat degene die de geïncrimineerde teksten letterlijk wil opvatten, daartoe het volste recht heeft, maar dat dan zijn oordeel geen grotere geldigheid heeft dan dat van de mensen die - volgens getuigenissen van vertegenwoordigers der aan de mijne voorafgaande generaties - buiten de schouwburg de boef uit het stuk stonden op te wachten om hem een pak slaag te geven.’ | |
CommunicatieAls we na deze uitstapjes nu terugkeren naar De avonden zien we duidelijker een belangrijk verschil tussen Frits en zijn vrienden: hij is de enige met een zekere gevoeligheid, lijkt het, bij al zijn cynisme. Ik wijs op zijn omgang met het konijn en de verzoening die de film Green Pastures teweeg brengt. Reve heeft steeds geklaagd dat hij met niemand kon praten over de dingen waar het om gaat. De onmogelijkheid van communicatie is een thema in Reves latere werk, maar we kunnen dat ook herkennen in De avonden. Met zijn ouders, zijn broer en zijn vrienden wordt alleen maar ritueel gesproken, zonder echt contact (‘We moeten aan de praat blijven’). Even lijkt er beter begrip tussen hem en Victor Spoor, maar dat is alleen maar in dronkenschap. Ook Victor toont geen begrip voor het verlangen van Frits van Egters naar een kerstboom. Aardig komt het gebrek aan communicatie nog aan bod tijdens de ontmoeting met de buren aan het eind van het hoofdstuk 7: ‘Frits bekeek de beide gezichten “Is hier sprake van een misverstand?” vroeg hij, “of bent u onze geachte buren?” “Ja zeker,” zei de man. “Dan bent u de gordijntjes op halve hoogte,” zei Frits. “Ja,” zei de dame. “Hoe is toch de naam?” vroeg Frits. “Visser,” zei de man. “Een eenvoudige naam,” zei Frits met nadruk, “een eerlijke naam. Je ziet elkaar dagelijks, maar je gaat langs elkaar heen, terwijl we eigenlijk broeders zouden moeten zijn. U bent een beetje christelijk, nietwaar? Ik heb te veel gebruikt, dat is zondig. Het is slecht. Ik ben een slecht mens. Maar God ziet het.”’ Interessant is ook het gesprek met zijn vader in het laatste hoofdstuk: ‘“Nu moet ik het zeggen,” zei hij bij zichzelf “ik moet het zeggen. Hoe? Nog enkele ogenblikken. Het moet. Het is nog niet te laat.” | |
[pagina 29]
| |
niet.” Het bonsde in zijn hoofd. “Als ik nu niet onmiddellijk spreek, gebeurt er iets verschrikkelijks.” Er is natuurlijk gespeculeerd over wat Frits wilde zeggen, en Reve heeft later zelf wel eens gesuggereerd dat hij tegen zijn vader wilde zeggen dat hij homoseksueel was. Dat lijkt me onzin: die gedachte liet Reve toen nog niet bij zichzelf toe, dus het is onwaarschijnlijk dat hij zijn alter ego Frits van Egters daarmee op pad had willen sturen. Nee, het gaat, denk ik, om het maken van contact, wat hem niet lukt. De avonden is, zo gezien, ook een boek dat gaat over de onmogelijkheid van communicatie. Dat is op biografische niveau iets waarmee Reve worstelde, maar het is wel degelijk ook een thema dat het persoonlijke, het nationaal-culturele, of, als u wilt, het provinciale te boven gaat. Het is een groot thema voor een groot schrijver. Maar ik maak geen enkel bezwaar als men het anders wil zien. |