Praagse Perspectieven 2
(2004)– [tijdschrift] Praagse Perspectieven– Auteursrechtelijk beschermdHandelingen van het colloquium van de sectie Nederlands van de Karelsuniversiteit te Praag
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
‘Pootige menschen’ op de Gelderse Veluwe
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
voor de imagoloog niet zelden van secundair belang. In tijden waarin de roep om interdisciplinaire benaderingen alomtegenwoordig is, is het belangrijk om te onderstrepen dat de analyse van literaire teksten een speciale expertise vraagt, ook wanneer die analyse geen doel op zich is. Ook literaire teksten herbergen een ideologie, maar deze zal in de regel minder eenduidig zijn dan in nietliteraire teksten. Een imagoloog zal zich rekenschap moeten geven van de functie van specifiek literaire codes. Het ligt voor de hand dat imagologen een voorkeur hebben voor díe teksten waarin nationale stereotypen voor het oprapen liggen. Voor wat betreft de Nederlandse literatuur dringen vermaarde romans als Sara Burgerhart en Max Havelaar zich dan al snel op: Wolff en Dekens Abraham Blankaart en Multatuli's Droogstoppel lijken immers ‘typisch Nederlandse’ personages. Zeker achteraf maken ze de indruk van vleesgeworden cliché-beelden, al mag daarbij niet vergeten worden dat de stereotypering voor een belangrijk deel door de auteurs in gang is gezet (Leerssen 1999: 121). Couperus' Eline Vere past op het eerste gezicht slecht in dit rijtje. Anders dan Wolff en Deken en ook Multatuli lijkt Louis Couperus er niet zozeer op uit te zijn geweest zijn lezerspubliek een spiegel voor te houden. Met Eline Vere zijn we aangeland bij het aan het eind van de negentiende eeuw zo populaire genre van de psychologische roman. Het is het tragische verhaal van een nerveuze jonge vrouw die geen vrede heeft met de eentonigheid van haar bestaan. Ze wordt in de loop van de roman ten huwelijk gevraagd door Otto van Erlevoort, een degelijke jurist, die haar aanvankelijk gelukkig lijkt te maken. Maar de twijfel slaat toe en Eline verbreekt het engagement. Allengs zakt ze weg in een depressie. Ze trekt zich terug en gaat gebukt onder waanvoorstellingen. Uiteindelijk sterft ze, alleen in een Haags pension, aan een overdosis morfine. Het ‘typisch Hollandse’ lijkt hier ver te zoeken: Eline had voor hetzelfde geld een creatie van Flaubert of Tolstoj kunnen zijn; Emma Bovary en Anna Karenina zijn haar halfzusters. De Haagse en later ook de Brusselse wereld waarin Eline zich beweegt hebben een sterk francofiele inslag: het Nederlands van deze beau monde is doorspekt met Franse uitdrukkingen. Elines milieu is ook in artistiek opzicht op het buitenland georiënteerd: men dweept met de opera's van de Franse componist Charles Gounod, droomt weg bij de melodramatische romans van de Engelse schrijfster Ouida en verlustigt zich aan tableaux vivants, geïnspireerd op de salonschilderkunst van de Oostenrijker Hans Makart. 's-Gravenhage, de belangrijkste plaats van handeling in Eline Vere, staat ook al niet bekend als de Hollandse stad bij uitstek: meer dan in bijvoorbeeld Amsterdam leeft hier, zo wil het cliché, in de schaduw van de hofcultuur van de Oranjes een aristokratisch getinte gemeenschap. Het voor Holland zo typisch burgerlijke karakter zoeke men liever elders. En ook Couperus zelf, Elines geestelijke vader, gaat door voor een schrijver met een on-Nederlandse allure: als verfijnd estheet leefde hij bij voorkeur in Zuid-Frankrijk en Italië. Met zijn Nederlandse collega-auteurs had hij weinig tot geen | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
contact. Kortom: de imagoloog die uit is op Hollandse stereotypen heeft in Eline Vere weinig te zoeken. De imagologische benadering kan in principe op elke literaire tekst een nieuw licht werpen, ook wanneer de interpreet de stereotypen niet op een presenteerblaadje aangereikt krijgt. Een nationaal zelfbeeld komt immers voor een belangrijk deel tot stand door confrontaties met buitenstaanders en met andere nationaliteiten. In het navolgende hoop ik te laten zien dat Eline Vere ook voor de imagoloog voldoende stof tot nadenken biedt, juist waar het gaat om het ‘afgrenzen tegen een Ander’ (Leersen 1999: 116). | ||||||||||||||||||||||||||||||
Natuur en onnatuur: de personages in Eline VereUit mijn summiere samenvatting van Couperus' verhaal zou men de indruk kunnen krijgen dat de titelheldin het enige belangrijke personage is in de roman. Die indruk wordt dan nog eens bevestigd wanneer men de secundaire literatuur over Eline Vere naslaat. Traditioneel wordt Couperus' eerste roman gezien als een van de meest uitgesproken naturalistische werken die de Nederlandse literatuur rijk is.Ga naar eind2 In dit licht gaat de aandacht vooral uit naar de persoonlijkheid van Eline: zij gaat door voor een typisch naturalistische anti-heldin, wier karakter gedetermineerd is door erfelijke factoren en door de inwerking van het milieu. Voor zover er sprake is van discussie gaat deze over het al dan niet fatalistische karakter van Couperus' werk in het algemeen en van Eline Vere in het bijzonder.Ga naar eind3 Een aantal personages in de roman, met name Elines neef Vincent en diens Amerikaanse vriend St. Clare, filosoferen ook over deze thematiek. St. Clare verzet zich fel tegen de pessimistische levensvisie waartoe Vincent en ook Eline neigen. De auctoriale vertelinstantie houdt zich daarbij op de vlakte waardoor het niet eenvoudig is om te bepalen wat de strekking van de roman in dezen is. Meer recent is Eline Vere vooral het object geweest van op genderproblematiek gericht onderzoek: Eline heet hier een goed voorbeeld van de in het fin de siècle zo populaire ‘femme fragile’.Ga naar eind4 Ook in dit type publikaties valt echter op dat de aandacht bijna uitsluitend naar Eline uitgaat. Slaat de lezer dan zelf de roman open, dan ontdekt hij, wellicht tot zijn verrassing, dat het niet alleen om een zeer omvangrijk werk gaat - zo'n 500 pagina's - maar ook dat het wemelt van meer of minder uitgewerkte personages en nevenintriges. Couperus gebruikt in Eline Vere de in het fin de siècle niet ongebruikelijke afwisseling van auctoriële en personale vertelsituaties. Behalve van Eline leren we van een hele reeks van personages de gedachtenwereld kennen. Veelvuldig past Couperus bovendien de techniek van de vrije indirecte rede toe. In mijn lezing van de roman wil ik nu eens niet zozeer Eline als uitgangspunt nemen, maar me juist concentreren op de rol van een aantal andere personages in de roman. Couperus werkt in Eline Vere namelijk met scherpe contrasten: de hoofdpersoon Eline krijgt mede reliëf door de wijze waarop | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Couperus haar antagonisten schildert. Juist die tegenspelers blijken vanuit een imagologisch perspectief bijzonder interessant. In het vervolg van mijn betoog zal ik daarom bij een aantal van deze personages wat uitgebreider stilstaan. Daarbij zal ik relatief veel citeren uit de romantekst, juist ook om te laten zien hoe Couperus de contrasten tussen de personages vorm geeft in concreet taalgebruik. Een aantal van de hier te bespreken romanpersonages treft de lezer aan in het hoofdstuk dat zich afspeelt op ‘De Horze’, een buitenverblijf op de Gelderse Veluwe. Eline logeert hier met haar verloofde Otto. Het buiten is een bezit van Otto's familie, de Van Erlevoorts. Eline is in dit deel van het verhaal erg gelukkig, iets wat in interpretaties wel verklaard wordt door de inwerking van de natuur op haar nerveuze temperament. In deze plattelandsomgeving komt Elines overspannen fantasie bijna geheel tot rust. Ze laat zich betoveren door het ‘onkunstige’ psalmgezang van de kerkgangers in het dorpje bij De Horze. Het zingen harmonieert in haar beleving met ‘de poëzie der donkere tinten van het loover met den geur der dennenaalden’ (246) in het bos waar zij met Otto wandelt.Ga naar eind5 De auctoriële verteller schildert haar metamorfose: En Eline werd door haar geluk en door de weelde van dit zonnige landleven zoo geheel zichzelve, dat zij zich verwonderde, hoe zij nog de zelfde was van vóór eenige maanden geleden. Zij gevoelde zich eene geheel andere: het was haar of heure ziel zich uit glanzende draperieën had losgewonden en eenvoudig, met de naakte blankheid van een beeld, vóor haar stond. Zij omsluierde zich niet meer in hare gemaaktheid; zij speelde geen rol meer; zij was zooals zij was: het vrouwtje van Otto, en deze oprechtheid gaf [..] eene nieuwe bekoring aan heure gebaren, aan het minste woord dat zij uitte (247). De Gelderse natuur maakt dat Eline haar eigen natuur, haar wezen ontdekt. Zij geeft zich in deze setting bloot: de ‘glanzende draperieën’ waarvan Eline zich ontdoet, veewijzen naar de toneelmatige wereld waarin ze tot voor kort leefde. Het is overigens niet alleen hier dat Couperus speelt met de tegenstelling tussen het ‘natuurlijke’ en het ‘gemaakte’. De hele roman is van deze antithese doortrokken, zoals hierna nog duidelijk zal worden. Niet enkel de natuur heeft een louterende invloed op Eline. Van de huiselijke kring waarin zij op De Horze wordt opgenomen blijkt een al even heilzame uitwerking uit te gaan. De Van Erlevoorts, Otto's familie, vormen een idyllische enclave in het verder zo trieste landschap van Couperus' roman. De idylle beperkt zich niet tot het leven op het platteland: ook in de Haagse woning van Otto's moeder is het een en al vrolijkheid. Mevrouw van Erlevoort is de weduwe van een baron die tijdens zijn leven parlementslid is geweest. Vier van haar zeven kinderen wonen nog bij haar in: haar zoons Otto en Etienne, haar jongste dochter Frédérique én de wat oudere Mathilde, die na een onfortuinlijke | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
scheiding met haar vier jonge en vooral zeer levendige kinderen weer bij haar moeder is ingetrokken. Met de opvoeding van die kinderen bemoeit de hele familie zich, maar van een ‘strenge pedagogie’ (73) is geen sprake: bij de Van Erlevoorts heerst veeleer een prettige anarchie. De leden van deze familie worden in Eline Vere bijna zonder uitzondering in positieve termen gekarakteriseerd. Niet zelden kunnen ze beschouwd worden als de lichtkant van een ander personage in de roman. De oude, maar vitale mater familias mevrouw Van Erlevoort bijvoorbeeld, ‘met haar gezond gestel, dat geen neuroze scheen te kennen’ (103), is het tegendeel van de wat indolente mevrouw Van Raat, in wier neiging tot melancholie Eline zich herkent. Elines verloofde Otto, een ambtenaar bij het departement van Binnenlandse Zaken, is de tegenvoeter van haar dandy-achtige neef Vincent Vere: Otto gevoelde geen sympathie voor Vincent, ofschoon hij met dezen nooit de minste onaangenaamheid gehad had; in zijn eigen degelijk, kalm, mannelijk karakter, waarvan het gezonde evenwicht zich nooit verbrak, in zijn hartelijke flinkheid kon hij geen vriendschap koesteren voor iemand, die zich, naar zijn meening, geheel en al beheerschen liet door een ziekelijke nervoziteit, zonder ooit eenige geestkracht in te spannen, om er zich boven te verheffen (117). Nog belangrijker is wellicht Otto's zusje Frédérique, Freddy voor haar intimi: in haar, zo schijnt mij toe, schildert Couperus het positief van zijn tragische heldin Eline. De in Eline Vere zo belangrijke tegenstelling tussen natuur en onnatuur spiegelt zich in de verschillen tussen de karakters van Eline en Freddy. Freddy is letterlijk van het eerste tot het laatste hoofdstuk aanwezig. In de openingsscène van de roman treffen we haar aan in een van de tableaux vivants: in de verbeelding van Makarts schilderdij ‘Der Tod der Kleopatra’ heeft Freddy de taak ‘de waardigheid’ van deze ‘antieke vorstin [..] op te houden’ (7). Met deze archetypische femme fatale heeft Frédérique, zo blijkt in de loop van het verhaal, wel het ‘vorstelijke’ maar niet het ‘noodlottige’ gemeen. De eerste confrontatie tussen Freddy en Eline vindt plaats in het huls van de Van Erlevoorts, als daar een Sinterklaasavond wordt gevierd. Eline is een van de genodigden. Ze krijgt een elegante waaier, een creatie van de Italiaanse societykunstenaar Bucchi. Eline voelt niet van dat het geschenk afkomstig is van Otto, die haar op dit moment van de roman nog geen openlijk blijk van zijn affectie heeft gegeven. Frédérique ergert zich aan de coquette verwondering waarmee Eline het cadeau in ontvangst neemt. ‘Iets onverklaarbaar antipathieks scheen haar uit dien gazellenblik toe te lichten, straalde haar ook uit die affectatie, die wanhoop over den onbekenden gever tegen’ (105), zo wordt Freddy's reaktie op Eline beschreven. In Eline ziet Frédérique een ‘sirene’ die haar broer Otto als een tweede Odysseus in het ongeluk probeert te storten. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Niet lang na deze avond confronteert Freddy Otto met haar twijfels omtrent Eline. Opmerkelijk is de wijze waarop de auctoriële verteller Frédérique neerzet: in haar gesprek met Otto probeert zij enig raffinement te leggen, maar ‘haar natuurlijke oprechtheid deed haar niets vinden’ (132). Haar reserve kan ze slechts in alle ‘eenvoud’ uitdrukken. Eline is in Freddy's ogen ‘een koude steen vol egoïsme’ (134). Het irriteert haar dat Eline alle mannen om haar vingers weet te winden: ‘Wat al die jongens toch in haar vonden, ze begreep het niet, zij vond Eline een en al onnatuur en affectatie, een actrice, Eline speelde altijd comedie...’ (170). Haar ergernis houdt stand tot het al gememoreerde verblijf op De Horze: daar geeft ook Freddy zich gewonnen aan de herboren Eline. Als Eline kort daarna echter haar verloving verbreekt, is de antipathie op slag weer terug: ‘een groote haat voor Eline sloeg als eene vlam uit smeulende asch in haar hart omhoog’ (309). In de rest van het boek vinden we geen directe confrontaties meer tussen Eline en Frédérique, hetgeen allerminst betekent dat de laatste uit het verhaal verdwijnt: hun beider levens worden nu parallel door Couperus uit de doeken gedaan. De zwart-wit-tegenstelling blijft de hele roman overeind. Freddy wordt bij herhaling van epitheta als ‘oprecht’, ‘natuurlijk’ en ‘eerlijk’ voorzien, terwijl het Eline is die een ‘rol’ speelt en die zich verliest in ‘coquetterie’ en ‘gemaaktheid’. Tegen het einde van de roman vergelijkt de oude mevrouw Van Raat de twee jonge vrouwen: ze contrasteert ‘Eline's verwelkte elegance’ met ‘de rozige frischheid van Frédérique’. Freddy, meent de oude vrouw, is ‘eenvoudig, vriendelijk, lief, en dat zonder de behaagzieke aanlokkelijkheid van Eline!’ (522). | ||||||||||||||||||||||||||||||
Liefde als remedieDe tegenstelling tussen Eline en Frédérique is ook te vinden in hun beider liefdesrelaties. Tegenover Elines onfortuinlijke engagement met Otto van Erlevoort staat de uiteindelijk gelukkige liefde van Freddy voor Paul de Raat. Men zou ook kunnen zeggen: terwijl Otto er niet in slaagt om Eline uit haar geestelijk lijden te verlossen, lukt het zijn zus wel om Paul de Raat tot een beter mens te maken. De figuur Paul behoeft hier enige toelichting: binnen het verhaal is hij interessant, omdat hij van alle personages in Eline Vere de grootste ontwikkeling lijkt door te maken. In het begin van de roman lijkt hij een soort van tweede Vincent Vere: Eline meent zelfs dat zowel Paul als Vincent iets van haar vader hebben. Elines vader, jong gestorven, had een artistieke aanleg, maar miste de daadkracht om zijn genie in grote kunst om te zetten. Hetzefde gebrek aan doorzettingsvermogen manifesteert zich aanvankelijk in Paul de Raat.Ga naar eind6 Als Eline hem voorhoudt dat hij iets met zijn talenten moet doen, wimpelt hij dit af: | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[..] ik zoû toch niet kunnen volhouden in het een of ander. Ik heb vlagen, rages, weet je, en dan meen ik alles te kunnen doen, dan zoek ik groote onderwerpen voor een schilderij... [..] En dan ben ik vol ijver om van mijn stem te maken, wat er van te maken is, maar heel gauw branden die mooie plannen uit als afgestoken lucifers (37). Paul gaat gebukt onder de lethargie, de spleen die bij zoveel personages in Eline Vere een rol lijkt te spelen. Maar anders dan bijvoorbeeld Vincent weet hij uiteindelijk aan zijn ‘dandy’-bestaan te ontsnappen.Ga naar eind7 Van Vincent leert de lezer overigens al in een vroeg stadium dat Paul uit ander hout gesneden is dan hij: tijdens een drinkgelag benijdt Vincent Paul om ‘zijn goede, krachtige gezondheid; slechts een weinig ontzenuwd door eenige energielooze artisticiteit’ (122). Zoals gezegd is het Frédérique van Erlevoort die Paul uit zijn lethargie weet weg te trekken. Vanaf het begin van de roman steekt zij haar ergernis over zijn gebrek aan daadkracht niet onder stoelen of banken. Paul blijkt ook zelf niet tevreden met zijn bestaan. In het vijftiende hoofdstuk treft de lezer Paul aan in zijn kunstatelier waar de chaos volgens de auctoriële verteller een weerslag is van Pauls ‘machteloos dilettantengemoed [..] waaruit zelden een schepping voortkwam’ (171). Hier ook worden we deelgenoot van Pauls twijfels: [..] terwijl hij in zijn teleurstelling op en neêr wandelde, scheen het hem, dat hij een verluchting zoû gevoelen, wanneer hij al dien artistieken rommel eens opruimen, zijn ezel op zolder brengen, en nooit meer aan een penseel denken zoû. Het scheen hem toe, dat, ware zijn kamer gezuiverd van kunst, zijn geest van zelven ook geen kunst meer verlangen en geen teleurstellingen ondervinden zoû... Het was tijd verknoeien; hij kon toch niets, hij kon zich beter amuzeeren dan met dit geldadder... En hij bedacht, hoe hij zijn kamer dan opnieuw zoû inrichten, ruim en eenvoudig, zoodat men er zich in bewegen kon, zonder nu een beeld om te gooien of dan over een Oostersche draperie te struikelen. Maar toch, iets als weemoed overviel hem bij die gedachte; het was toch een illuzie... wel reeds lang gebroken en neêrgestort van haar voetstuk, maar waarvan hij nu ten laatste de scherven nog weg zoû vagen... (171-172). In het vervolg herwint Paul dan zijn levenskracht. Hij laat de ‘artistieke neigingen’ (378) voor wat ze zijn en wordt een echte levensgenieter: [..] hij gevoelde zich gezond en krachtig in zijn materialistisch epicurisme, een jongen stier gelijk, die, brieschende van levenslust, dronken van zon en zomer, door zijn wereld van lachend weiland rent (378). | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De aanvankelijke lusteloosheid lijkt voorgoed plaats te hebben gemaakt voor vitaliteit. Op feesten is Paul een bruisend middelpunt. Het komt nu tot een moeizame toenadering tussen Paul en Freddy. Frédérique heeft nog steeds de neiging om Paul de les te lezen, maar raakt steeds meer in verwarring over haar gevoelens voor Paul. Als Freddy in de zomer weer op De Horze verblijft, maakt zij indruk op haar oudste broer Théodore: Zij geleek eene jonge godin, eene spottende Diana met hare lenige, volle gestalte en haar fier hoofd, dat zij nu uittartend in den nek wierp, terwijl hare glanzende oogen hem dartel en overmoedig aanzagen. Er was, niettegenstaande die overmoedige dartelheid, iets treffend waars en oprechts in hare schoonheid, iets koninklijks in hare houding; iets, waaruit hij opmaakte, dat zij niet coquetteerde, maar dat zij zich, al schertste zij er over, hoog stelde (430). Er zit ‘ras’ in haar, vertrouwt Théodore haar toe. Freddy voelt dit zelf ook, al staat de trots haar wel eens in de weg. Het was [..] geen fierheid op haar geboorte en haar naam alleen, maar een fierheid, die in de minste harer zenuwen trilde, als met een ingeboren aristocraticiteit, overgeërfd uit een edel voorgeslacht, dat zich steeds hoog gesteld had (434). Paul komt haar op De Horze opzoeken en zij ziet hem nu, net als ooit Otto Eline, anders: ‘Was het de landelijke lucht van De Horze, die hem zoo innemend deed zijn, zoo eenvoudig en hartelijk?’ (440). De twee gaan paardrijden. De stalknecht geniet als hij ze weg ziet rijden: Hij vond hen een flink paar, beiden gezond en sterk, met vroolijkheid in de oogen en kleur op de wangen. De freule zat als een kaars zoo recht en vast in het zaâl en de jonker scheen hem een pootige baas. Hij hield van pootige menschen (442). Van het dandy-achtige, het ‘fatterige’ is bij Paul blijkbaar niets meer te bespeuren. Tijdens de tocht komt Freddy in botsing met een boomtak. Paul maakt voorzichtig haar in een tak verstrikte haren los en kust haar vervolgens. Zij schrikt en wijst hem af. Paul verlaat De Horze en vertrekt naar Rome waar hij blijkbaar een korte wijle in zijn oude bestaan van pseudo-artiest vervalt. Al snel echter vat hij het plan op om burgemeester te worden. Na veel misverstanden vinden de twee geliefden elkaar toch nog en trekken zich terug in een Zuid-Hollands provincieplaatsje: | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Paul had met veel weelde zijne woning ingericht, en Frédérique vond die pracht wel eenigszins overdreven voor zoo een dorp, waar zij niemand ontvingen dan den dominé. Maar zij weêrstreefde haren man niet in zijn liefde voor luxe, die iets was als eene uiting zijner onmachtige artisticiteit, en zij gevoelde zich gelukkig, nu zij hem, met een warm hart voor zijne gemeente, tevreden zag in zijn ambt (566). Men ziet: de idylle is compleet. De oprechte maar trotse Frédérique heeft Paul genezen van zijn decadentie; grootmoedig tolereert zij een laatste onschuldig overblijfsel van de vroegere levensstijl van haar echtgenoot. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Eline Vere als anti-decadente romanMijns inziens pleit veel ervoor - niet in de laatste plaats de ontwikkeling van Paul de Raat - om Eline Vere te lezen als een anti-decadente roman. Het al te esthetische, al te verfijnde wordt in Couperus' roman voorgesteld als een ziekte, waarvan men maar beter zo snel mogelijk kan proberen te genezen. Het is letterlijk de terugkeer tot de natuur, zowel de uitwendige als de inwendige, die een uitweg biedt. De Van Erlevoorts keren de stad aan het eind van de roman zelfs de rug toe, daartoe gedwongen door financiële zorgen. Definitief distantiëren zij zich daarmee van de Haagse leisure class met haar spleen. Zelfs het zwarte schaap van de familie, de jongste zoon Etienne, kiest voor een carrière als advocaat. Eline ten slotte betreurt steeds meer haar beslissing om met Otto te breken. Een afbeeldinkje van Otto bewaart ze in een medaillon dat ze op haar borst draagt. Vlak voor haar dood bekijkt ze het fotootje en realiseert zich dat Otto haar grote liefde is geweest. Met gevoel voor symboliek laat Couperus Eline dan het portretje ‘verslinden’, als nam zij haar eigen Messias alsnog tot zich. Otto had haar wellicht kunnen genezen van haar zenuwziekte als zij hem daarvoor de ruimte had gegeven. Zoals Freddy uiteindelijk wel de kans kreeg Paul gezond te maken, zou men er bij kunnen denken. In hoeverre is het verhaal van de Van Erlevoorts nu interessant vanuit een imagologische optiek? Ik denk, dat het duidelijk maakt dat Couperus zich met Eline Vere voegt in een traditie, waarin een ethisch reveil gezocht wordt in een terugkeer naar de natuur, naar de wortels van het bestaan. Het is daar dat de personages in Eline Vere tijdelijk of permanent tot zichzelf komen. Hun natuur, hun wortels vinden zij in een inheemse herkomst: de Van Erlevoorts keren als trotse aristocratische familie terug naar een bijna feodaal verleden. Théodore, Freddy's oudste broer, vindt - als een tweede Konstantin Levin uit Tolstois Anna Karenina - zijn levensvervulling in een bestaan als herenboer. We zagen al eerder hoe zelfs Eline op De Horze onder de indruk raakt van de authenticiteit van de lokale bevolking. Couperus legt in Eline Vere weliswaar geen expliciet verband tussen het inheemse en de Hollandse volksaard, maar de | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
goede verstaander had dit misschien ook niet nodig. Tegenover de idylle van het platteland krijgt het andere, hier: het stadse leven, vanzelf het odium van het ongezonde en decadente. In eerdere interpretaties van Eline Vere is wel gesuggereerd dat de roman een afrekening met de bekrompen burgerlijkheid van Elines Haagse milieu behelst. In een aantal passages is inderdaad een collectieve stem te beluisteren, die het gedrag van ‘juffrouw Vere’ op roddelachtige wijze bekritiseert.Ga naar eind8 Dat echter louter het Haagse milieu een noodlottige invloed op Eline zou hebben, zoals Klein heeft gesuggereerd, lijkt me een misverstand (Klein 2000: 20-21). Eline vlucht, na een hoogoplopende ruzie met haar zus, naar Brussel, waar zij bij haar oom en diens Franse vrouw gaat wonen. Veel meer dan in Den Haag raakt ze hier verzeild in de mondaine wereld van het fin de siècle. De Haagse fatsoenregels lijken in Brussel niet te gelden, iets wat bij Eline gemengde gevoelens oproept. De Brusselaars die ze bij haar oom ontmoet, hebben [..] iets vreemds [..] dat haar zoowel afstuitte als boeide. In Den Haag was zij steeds gewend geweest aan een côterie van gelijk- en gelijkvormige menschen; trots hun verschil van fortuin, van éen zelfden stand, van een zelfde denkwijze over zeden en fatsoen, menschen, die hoffelijk beleefdheden wisselden, elkander op diners en soirées vroegen en elkaâr visites maakten. Men had in die côterie onderlinge maatschappelijke verplichtingen: men scheen die hier niet te hebben. Zij hoorde soms vreemde theorieën, die men bij Betsy of bij de Eekhofs zelfs niet geuit zoû hebben. Ze gevoelde zich niet thuis bij die lieden, welke allen als een stempel van emancipatie droegen en toch boezemden zij haar belang in door hunne exotische tint (472). Eline ervaart de Belgische metropool, anders dan Den Haag, als een haar vreemde ‘exotische’ stad. Er valt iets voor te zeggen om niet Den Haag, maar Brussel als de tegenpool van de natuur van De Horze te beschouwen. Elize, haar jonge tante, probeert Eline te verleiden tot een meer hedonistische levensstijl, maar Eline wimpelt de suggestie af: ‘Zij verlangde ook niet zulk een genot: zij had honger genot gekend, zij was gelukkig geweest met hem, Otto’ (471). Hoe vriendelijk haar oom en zijn jonge vrouw haar ook behandelen, Eline blijft een reserve houden. Als zij St. Clare ontmoet, een levenskrachtige Amerikaan die met haar neef Vincent door Europa reist, valt het haar op hoeveel hartelijker deze wildvreemde man is dan haar Brusselse familie: Zijn open glimlach, zijn zachte, doord?ngende oogen boeiden haar en wekten haar op, en het trof haar eensklaps, toen zij aan tafel een blik over allen, die daar zaten, weidde, hoe hij van eene rustige, gezonde waarheid straalde, waarbij de hoffelijkheid van oom, de schuimachtige, lichtzinnige oppervlakkigheid van Elize, de nevelachtige melancholie van | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Vincent en van haarzelve als huichelarij en ziekelijke bedorvenheid afstaken (476-477). En daarmee is de lezer weer terug bij de al meermalen gememoreerde tegenstelling tussen ‘natuur’ en ‘onnatuur’, tussen het oprechte en gezonde versus het oppervlakkige, huichelachtige en ziekelijke. St. Clare doet een poging Eline uit het decadente Brusselse milieu weg te trekken. Als zij al toegestemd heeft om samen met haar oom en tante naar een ‘bal masqué’ te gaan, dwingt hij haar om hiervan af te zien en de avond met hem door te brengen. Net als op De Horze geeft Eline zich ook hier weer bloot - letterlijk zelfs: ze draagt enkel een ‘négligé’ (499) - en als St. Clare haar op een oudere foto ziet, vertrouwt hij haar toe dat hij weinig op heeft met de ‘coquetterie’ die toen van haar uitging. Hij is blij dat ze nu niet meer zo ‘poseert’ (500-501). St. Clares poging om Eline te redden blijkt uiteindelijk te laat te komen. Dit doet echter weinig af aan de heilzame invloed die hij in de roman op haar heeft. Voor Eline is hij een tweede Otto. Vanuit een imagologische optiek is het uiteraard interessant dat deze Amerikaan op zo'n uitgesproken positieve wijze wordt gekarakteriseerd. Ook hier plaatst Couperus zich in een traditie: het beeld van de Amerikaan als een soort van antidotum tegen de decadente vermoeidheid van het ‘oude’ Europa is bijvoorbeeld ook al bij Potgieter terug te vinden.Ga naar eind9 St. Clare past met de Van Erlevoorts in een categorie van ‘gezonde’ en ‘oprechte’ personages. Voor Eline en haar neef Vincent zijn het lichtende voorbeelden aan wie zij zich proberen op te trekken.
Jaap Goedegebuure heeft Couperus gekarakteriseerd als de enige grote ‘decadent’ die de Nederlandse literatuur rijk is (Goedegebuure 1985: 81).Ga naar eind10 Het lijkt wat paradoxaal dat juist deze auteur in de Eline Vere, zoals ik in het voorgaande heb proberen aan te tonen, kritiek levert op het ‘decadente’. Uiteraard hebben we het hier over Couperus' prozadebuut en is het goed mogelijk dat hij in latere werken - te denken valt aan de historische romans - een andere ideologie uitdraagt. Dit neemt niet weg dat in ieder geval de vroege Couperus zich lijkt te voegen in een ‘typisch Nederlandse’ benadering van het concept van de ‘decadentie’, een discours waarop Van Halsema al in 1994 heeft gewezen. De ‘decadentie’ blijkt in het cultuurdebat van het Nederlandse fin de siècle zeer aanwezig, al is het in de regel in een negatieve context. Hier dringt zich een parallel op met de wijze waarop het ‘romantische’ ruim een halve eeuw eerder de Nederlandse gemoederen bezighield. Het verweer tegen het decadente kan zelfs, net als de kritiek op het romantische, als een ingrediënt van een nationalistisch discours beschouwd worden.Ga naar eind11 Deze conclusie lijkt me voor wat betreft Eline Vere een brug te ver, al was het maar omdat de term ‘decadent’ er nergens valt. Wel heb ik duidelijk willen maken dat in deze roman een terugkeer naar het inheemse voorgesteld wordt als een middel tegen moreel verval. Een terugkeer naar de Nederlandse wortels, naar het ‘eigene’ is een | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
probaat middel tegen een decadentie, die met vreemde invloeden, met het ‘andere’ wordt verbonden, zo zou men Eline Vere kunnen lezen. Frédérique van Erlevoort en haar familie zijn in Couperus' optiek misschien wel even ‘typisch Nederlands’ als Sara Burgerhart in de visie van Wolff en Deken, al gaat het bij de Van Erlevoorts wel om een aristocratische variant. Een nuanceverschil dat overigens goed past bij de door Couperus aangehangen conservatieve ideologie. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
|
|