Praagse Perspectieven 1
(2003)– [tijdschrift] Praagse Perspectieven– Auteursrechtelijk beschermdHandelingen van het colloquium van de sectie Nederlands van de Karelsuniversiteit te Praag
[pagina 49]
| |
Berry Dongelmans
| |
1. Van reisgids naar taalgidsEen vrij objectieve manier om dat per land vast te stellen lijkt het voorhanden zijn van een reisgids die de reiziger mee kan nemen op zijn reis, waarin allerlei bezienswaardigheden staan vermeld. Het betreft een genre teksten dat van een ander karakter is dan reisjournalen, reisverslagen of reisverhalen, zoals we ze uit | |
[pagina 50]
| |
bijvoorbeeld de zeventiende en achttiende eeuw kennen. Dit zijn, naast de geografische stads-, plaats- en landbeschrijvingen,Ga naar eind1 veelal persoonlijke getuigenissen van individuele reizigers die op een subjectieve manier verslag doen van hun wederwaardigheden. En hoewel plezierreisjes in het midden van de achttiende eeuw aarzelend op gang kwamen bij de elite, hadden ze nog een beperkte actieradius: ‘Spa en Kleef met hun geneeskrachtige bronnen waren geliefde reisdoelen: niet te ver weg, goed te bereiken en toch zo anders dan het vlakke Hollandse landschap.’Ga naar eind2 De reisgids, zoals wij die anno 2002 kennen, dateert van ongeveer de jaren dertig van de negentiende eeuw. Toen is met name iemand als Karl Baedeker (1801-1859) er zich in gaan specialiseren.Ga naar eind3 Kort nadat hij zich in 1827 in Koblenz had gevestigd, ontdekte hij de toeristen die het Rijngebied bezochten als een aantrekkelijke doelgroep. Al in 1832 begon hij als pionier op het gebied van reisgidsen met een heruitgave van de Rheinreise van J.A. Klein, spoedig gevolg door andere gidsen. Baedekers uitgangspunt was, dat de toerist zelfstandig, zonder hulp van reisleider of hoteleigenaar, de bezienswaardigheden van het buitenland moest kunnen verkennen. Deze in rood linnen gebonden ‘Reiseführer’ kregen op den duur grote faam vanwege hun betrouwbaarheid. De auteurs van de reisgidsen stelden deze namelijk samen op basis van eigen aanschouwing, maar het waren, in tegenstelling tot de reisverslagen, reisjournalen en reisverhalen, geen persoonlijke, subjectieve beschrijvingen meer, maar algemene, neutrale, objectieve gidsen. Ze werden in de loop van de eeuw zo populair dat ‘Baedeker’ inmiddels een algemene aanduiding, een soortnaam, voor een reisgids werd.Ga naar eind4 Naast de reisgidsen produceerde hij ook de zogenoemde Conversationsbücher fur Reisenden. Vanaf 1836 was er The traveller's manual of conversations, dat een nieuw handboek voor reizenden wilde zijn, met gesprekken en een woordenboek. Het Conversationsbuch was ingericht op een kortstondig verblijf van een reiziger in het buitenland en beperkte zich daarom alleen tot de bij het reizen behorende situaties.Ga naar eind5 En op dat concept gaan de taalgidsjes voor op reis feitelijk terug. De afbakening van de diverse typen vormt, zeker in de beginperiode, een probleem, omdat een reisgids, een reiswoordenboek, een taalgids, een reistaalgids en taalgrammatica's nog door elkaar heen lopen. Immers, er zijn altijd al leerboeken - grammatica's geweest. Taalboekjes en grammatica's voor het aanleren van een vreemde taal bestaan al vanaf de opkomst van de typografie. De bekende ‘Donaten’ - Latijnse schoolgrammatica genoemd naar de maker ervan Donatus (4e eeuw) - waaruit de middeleeuwse student Latijn leerde, zijn het vroegste voorbeeld. De taalboekjes François-Flameng zijn in de zestiende eeuw al prominent in het fonds van de bekende Antwerpse uitgever Christoffel Plantijn aanwezig. Voor een deel in de vorm van grammatica's, maar vooral gepresenteerd als Erasmiaanse samenspraken waaruit de leerling hele zinnen kon memoriseren, die hem later in het handelsverkeer van pas zouden komen. Daar waren de eerste taalboekjes vooral op gericht: het aanleren van een vreemde taal met het oog op wetenschap of handel.Ga naar eind6 Het zijn dan ook vooral schoolboekjes, waarin steeds | |
[pagina 51]
| |
dezelfde elementen terugkeren: een deel lexicografie (woordenboek), een deel grammatica (spraakkkonst) en een deel praktijk (gesprekken). | |
2. TaalgidsjesHet fenomeen van taalgidsjes speciaal voor de reiziger is van veel later datum en de ontwikkeling ervan gaat hand in hand met de ontdekking van het buitenland door de vakantieganger. Ze vindt plaats in de negentiende eeuw en brengt in beeld hoe het gedrag van de negentiende eeuwer in de loop van een halve eeuw is veranderd. Bleef deze aan het begin van zijn eeuw nog thuis, met de steeds verdergaande ontsluiting van de wereld via verschillende transportmogelijkheden, aan het eind van de eeuw lag de hele wereld binnen handbereik. Vooral met de opkomst van het Europese spoorwegnet, werd het voor grotere groepen mogelijk het buitenland te ontdekken. Onder invloed van onderwijshervormingen en toenemende industrialisatie nam de vraag naar taalboeken in het algemeen en schoolboeken in het bijzonder toe. Met de introductie van de stoomtrein en de voortdurende uitbreiding van het spoorwegnet, binnenslands - en buitenslands - werd het buitenland steeds verder ontsloten. Daarbij bleken de bestaande taalmethoden om bijvoorbeeld Frans, Duits of Engels te leren voor een toeristisch publiek in praktische bruikbaarheid tekort te schieten. Deze bleven vooral gericht op scholieren en beoogden vooral een uitvoerige en volledige leergang voor het aanleren van een taal. Er ontstond echter behoefte aan taalgidsjes waarmee een volwassene binnen een beperkte periode de elementaire beginselen van een vreemde taal onder de knie kon krijgen: via een beknopte grammatica, een dito woordenlijst en een aantal dialogen. De nadruk blijft - en dat kan je van de inhoud zien - nog lange tijd liggen op de handelsreiziger, getuige bijvoorbeeld het in 1850 bij M.H. Binger en Zonen verschenen: (1) Sprechen Sie Deutsch of Hoogduitsch-Nederlandsche winkelgesprekken benevens eene verzameling der meest gebruikelijke spreekwijzen en uitdrukkingen in den handel. Een handboek voor allen, die bij den in- en verkoop, juiste en gepaste bewoordingen willen bezigen. Een type dat het lang heeft volgehouden getuige een nog een in 1891 verschenen boekje voor zelfstudie: Parla italiano (Spreekt gij Italiaansch?) Eenvoudige leidraad om zonder meester Italiaansch te leren van Servaas de Bruin. Als we nu een aantal van de taalgidsjes voor de reiziger uit de tweede helft van de negentiende eeuw de revue laten passeren, dan zien we dat er een duidelijke overgangsperiode is aan te geven, waarin het echte toeristische taalgidsje zich uiteindelijk als apart genre gaat losmaken van dat van de handelsreiziger. Tussen 1850 en 1877 verschijnen diverse soorten gidsen, waarbij iemand als de zojuist genoemde M.H. Binger nog duidelijk aan de kant van de handelsreiziger staat. Maar rond 1860 is er al de Nederlandse Karl Baedeker in de persoon van de Zutphense uitgever Plantenga. In 1860 publiceert hij (2) Plantenga's Nederland, België, de Rijn, Parijs en in 1866 een gids voor reizen naar onder meer Londen, | |
[pagina 52]
| |
Parijs en Zwitserland. Toch zijn ook deze ‘Reiseführer’ nog te karakteriseren als reisgidsen met een nog algemene inhoud. Ze bevatten vooral toeristische bezienswaardigheden. Een van de volgende taalgidsen voor op reis die in Nederland op de markt komt, dateert uit 1864 en verschijnt eveneens bij Plantenga, namelijk (3) Plantega's Taalgids voor Nederlanders, om zich op reis gemakkelijk in de Fransche, Duitsche en Engelsche talen uit te drukken, gevolgd in 1865 door een (4) Taalgids voor reizigers, tot het voeren van gesprekken in de Hollandsche, Fransche, Duitsche en Engelsche talen. Het is een bewerking van Baedeker's Conversationsbuch. De Deventer uitgever A. ter Gunne volgde eveneens in 1865 met een (5) Spraakboek voor reizenden, in vier talen. Een vergelijking tussen deze Duitse taalgids van Baedeker en dit Spraakboek leert dat het een vrijwel letterlijke vertaling is: er staan afdelingen in als: Uitnodingsbriefjes, Aanbevelingsbrieven, of Briefje wanneer men iemand niet thuis heeft getroffen. Het gaat nog niet om de zelfstandige Nederlandse toerist, maar het gaat ook hier nog om de Nederlandse reiziger in het algemeen of zelfs meer specifiek de zakenman op reis. Dat laatste is ook duidelijk in de in 1868 verschenen: (6) Nieuwe leiddraad tot hedendaagsche gesprekken in de Nederlandsche en Engelsche talen of Zamenspraken over gewone, gemeenzame onderwerpen, vermeerderd met die over reizen, spoorwegen, stoomvaart eenz. Ten gebruike van reizigers en taal-beoefenaars dezer verschillende natien van Calisch en Witcomb, dat in Berlijn verschijnt. En hetzelfde geldt voor het twee jaar later in 1870 eveneens in 1870 in Berlijn geproduceerde boekje: (7) Handleiding bij gewone gesprekken in het Nederlandsch en Duitsch. Ten gebruike van reizigers en hen welke bovengenoemde talen wenschen te leeren van Calisch en Fischer, waarin modellen voor handelsbrieven zijn te vinden. Maar: er wordt ook met de normale toerist al rekening gehouden. In 1873 verscheen nog een (8) Guide polyglotte/Gesprekken in vier talen. Voor school- en huisonderwijs en op reis bij de Bossche uitgever W.C. van Heusden, waarin dus nog drie doelgroepen worden aangesproken: de scholier, de autodidact en de reiziger. Wat bij de bovengenoemde taalgidsen opvalt, is dat in deze periode de markt nog niet echt rijp was voor aparte tweetalige toeristen taalboekjes, behalve Duits-Nederlands. Tot nu toe was er een algemeen, gecombineerd publiek, variërend van toerist, scholier, handelsreiziger en autodidact. Bovendien waren veel van de boekjes polyglot, meertalig: Hollands-Frans-Duits en Engels, waarmee je als uitgever vier vliegen in één klap sloeg. Het zijn deze acht titels die de opmaat vormen tot de taalboekjes voor uitsluitend de toerist. | |
[pagina 53]
| |
3. ReistaalgidsjesIk citeer uit 1886: ‘(...) naarmate de spoorbanen zich vermenigvuldigen, de landen nader tot elkander brengen en den reizigers tijd en geld uitsparen, wordt het hoekje van den haard met zijn gezellige reisverhaal verlaten en gaat men met eigen oogen zien wat natuur en wereldsteden te bewonderen geven, voorgelicht door handboeken en papieren gidsen, die u in geen enkel opzicht verlegen laten staan, maar den lust tot heen en weêr trekken niet weinig in de hand werken. Plantenga's Reisgidsen, naast de veelgezochte Duitsche en Engelsche, liggen voor de hand in elke boekwinkel.’Ga naar eind7 De Haarlemse uitgever-boekhandelaar A.C. Kruseman bespreekt hier de categorie reisgidsen, gevuld met route-, stads- en landbeschrijvingen, waarbij hij met ‘veelgezochte Duitsche’ ongetwijfeld op die van Baedeker doelt, en met de ‘Engelsche’ op die van John Murray III (1808-1892). Deze Londense uitgever was in 1836 begonnen met het uitgeven van het eerste deel van een reeks Handbooks for travellers, waarvan hij het eerste deel zelf schreef.Ga naar eind8 De taalreisgidsjes die B.P. Plantenga, boekhandelaar in Zutphen, publiceert, neemt hij anno 1886 nog niet als aparte groep hoewel er voor deze gidsjes een groeiende markt is. Zijn taalgidsjes vormen zonder meer de opmaat tot een reeks | |
[pagina 54]
| |
van taalboekjes voor op reis van de hand van Servaas de Bruin. Ze behandelen elk een afzonderlijke taal en sluiten in vormgeving geheel aan bij de bekende in rood linnen gebonden Baedeker Reidsgidsen. Ze completeerden als het ware de reisuitrusting die zonder de Baedeker en pseudo-Baedeker niet volledig was: ‘Gij zult u den Gulden, dien gij voor zulk een boekje hebt besteed, nimmer beklagen’, adverteerde de uitgever vol verve. De maker is Servaas de Bruin (Schoonhoven 1821 - Den Haag 1901), wiens naam we als eerste kunnen verbinden aan een reeks reistaalgidsen, die allemaal volgens hetzelfde stramien zijn opgebouwd. Onder de algemene titel Help uzelf op reis met ... redigeert hij in 1877 gidsjes voor Engels, Frans, Duits en Italiaans, die in de jaren daarna worden gevolgd door gelijke boekjes over het Spaans (1892), het Deens-Noors (1899) en het Zweeds (1901).Ga naar eind9 Ze zijn allemaal dus tweetalig en niet meer polyglot/meertalig.Ga naar eind10 Daarbij schuwt hij niet van een groot aantal taalboekjes die hij in ander verband al had gemaakt, gebruik te maken. Zijn boekje De vlugge Zweed werkt hij zo om, dat het ook in de Help u zelf-reeks kan worden opgenomen. Van zijn hand was al eerder De Duitsche gids voor thuis en op reis verschenen. Met zijn taalreisgidjes heeft De Bruin in menig opzicht pionierswerk verricht in Nederland, want pas in 1905 krijgt hij postuum concurrentie in de persoon van J.M. Schnitzler die met Mijn Engelsche reisgezel, Engelsch-Nederlandsche samenspraken en woordenlijst voor ieder die zich op reis verstaanbaar wil maken. Zoals gezegd zijn de reistaalgidsjes volgens een vast en herkenbaar stramien opgebouwd. De boekjes van Servaas de Bruin verschijnen niet los, maar vormen tevens een reeks van reistaalgidsjes en in dat opzicht markeren ze eveneens het begin van een nieuw genre. Een korte algemene introductie over de taal in het algemeen, waarbinnen ook de spraakkunst valt, een verzameling van de woorden die in het dagelijkse leven het meest te pas komen en een deel gesprekken. Deze gesprekken zijn specifiek op het reizen van de toeristische reiziger toegespitst. Inhoudelijk bieden ze diverse mogelijkheden. Vanuit taalkundig oogpunt bieden de in deze reisgidjes opgenomen grammatica's een uitstekende bijdrage aan de bestudering van het vreemde talenonderwijs in de Nederlanden. Vergelijking met andere taalmethodes geeft ons inzicht in de ontwikkeling die het grammaticaonderwijs bij het leren van een vreemde taal heeft doorgemaakt. De uitvoerige woordenlijsten die zijn opgenomen bieden ook de nodige informatie: zo laat de vergelijking van SPAANS 1892 en ZWEEDS 1901, zien, dat beide boekjes niet wezenlijk in woordkeus verschillen. ‘Stierengevecht’ komt even prominent in het Zweeds als in het Spaans voor, hetgeen de indruk bevestigt dat aan elk boekje een vaste standaardwoordenlijst ten grondslag ligt. Aanpassingen aan het specifieke land vinden maar mondjesmaat plaats en worden pas na verloop van tijd aangebracht. De oorsprong van alle ‘Help u zelf-boekjes’ lijkt in een Engels voorbeeld te liggen, want Londen, de overtocht, het Engelse landschap en de mijlen, guinies en shillings komen in vrijwel elk boekje terug, of we ons nu in Italië, Denemarken of Noorwegen bevinden. ‘Muss man die Wagen wechseln, ehe | |
[pagina 55]
| |
wir in Bristol ankommen?’ is geen vraag die we direct in DUITS 1877 zouden verwachten, althans niet van een Nederlander. En diezelfde Nederlander moet een anglofiel zijn om in een Duitse boekwinkel ‘Was kostet diese Ausgabe von Byron's werken?’ te vragen, een frase die we zowel tegenkomen in het Engels-Nederlandse boekje als in Duits-Nederlands.Ga naar eind11 Naarmate de reeks vordert en de verschillende drukken elkaar in een afwisselend tempo gaan opvolgens, vinden aanpassingen plaats, want ITALIAANS 1894 heeft al: ‘Moet ik van wagen verwisselen eer wij te Florence aankomen?’ (p. 111)Ga naar eind12 en ‘Hebt gij de werken van G... fraai ingebonden?’ (p. 126) (ZWEEDS 1901 vraagt - terecht en begrijpelijk - naar de werken van de Zweedse dichter Erik Gustav Gever, fraai gebonden). De dialogen geven tweeërlei soort informatie: in de eerste plaats over het publiek waarvoor deze boekjes bestemd waren. Conversaties over het huren van een knecht, het bezoek aan de kleermaker en ‘Bij een juwelier’ wijzen erop dat het in de tweede helft van de negentiende eeuw nog vooral de kapitaalkrachtige Nederlander was die als toerist op reis naar het buitenland ging. Voor de gemiddelde Nederlander zat het reizen naar het buitenland er dus voorlopig nog niet in. Daarnaast geven ze op een unieke manier informatie over allerlei aspecten van het dagelijkse leven. Uit de dialogen leren we bijvoorbeeld ook hoe de Nederlander in de | |
[pagina 56]
| |
laatste decennia van de negentiende eeuw reisde, van wat voor vervoermiddelen er bijvoorbeeld gebruik gemaakt kon worden: SPAANS 1892: Doordat de drukgeschiedenis van de ‘Help u zelf op reis-reeks’ loopt van 1877 tot 1958 zijn we in de gelegenheid een beeld te krijgen van allerlei ontwikkelingen die in deze periode hebben plaatsgevonden. Huurde men in DUITS 1877 nog een rijtuig, in ITALIAANS 1905 doen ‘Automobielen en fietsen’ hun intrede en deze boekjes, lopend over een lange periode, geven dus een goed inzicht in de ontwikkeling van de vervoermiddelen waarvan de toerist bij het reizen gebruik maakte. En dit is slechts één voorbeeld dat met vele tientallen uit te breiden is. Want naast het vervoer zijn er dialogen over hoe en wat ze aten, hoe ze zich vermaakten, hoe ze zich kleedden, hoe ze schreven, maar ook over hun bezoeken aan: de dokter, de kapper, de schouwburg, de kleermaker, de schoenmaker, de wasvrouw, etc. etc. Aanvankelijk zijn de dialogen in de onderscheiden boekjes nog identiek, maar na verloop van tijd krijgen we land-specifieke gegevens en kunnen we ontwikkelingen in verschillende landen in beeld krijgen. En nu benader ik deze ontwikkelingen alleen nog maar vanuit de reistaalgidsen voor toeristen uit Nederland. Maar allerlei verschijnselen die betrekking hebben op Nederland zelf zouden vanzelfsprekend heel goed in kaart gebracht kunnen worden vanuit reistaalgidsjes die in Frankrijk, Duitsland of Tsjechië op de markt komen voor Franse, Duitse of Tsjechische toeristen die Nederlands voor op reis willen leren. | |
[pagina 57]
| |
4. Verdere ontwikkelingDe vragen hoe en wanneer die taalgidsjes voor op reis eigenlijk zijn ontstaan en wat voor mogelijkheden ze bieden als bronnen voor onderzoek hebben een voorlopig antwoord gekregen. Resteert nog de vraag wanneer de gemiddelde Nederlander Europa ging ontdekken. Op grond van de specifieke reistaalgidsjes voor de toerist zou dat in de jaren zeventig van de negentiende eeuw moeten zijn geweest, meer specifiek vanaf 1877, het jaar waarin Servaas de Bruins eerste ‘Help uzelf op reis’-boekje op de markt komt. Nu komt dat ongeveer overeen met de ontwikkeling van het toerisme in Nederland zelf. Dat komt dat voor het grote publiek pas in de jaren zeventig en tachtig van de negentiende eeuw op gang. Voorheen was de toerist in Nederland nog grotendeels aangewezen op eigen initiatief en organisatietalent. In een land als Engeland was Thomas Cook al in 1841 begonnen met het organiseren van groepsreizen vanuit zijn woonplaats Leicester. Plezierreizen in Nederland bleef toch nog lange tijd beperkt tot het maken van dagtochten en het zogenaamde gezondheidstoerisme. Pas in 1876 - dus één jaar voordat het eerste deeltje van Servaas de Bruin verscheen - begint Jac. P. Lissone in Amsterdam met het organiseren van groepsreizen naar ander meer Londen, het eiland Wight en de Schotse Hooglanden.Ga naar eind14 En heel kort daarna is het toerisme in een stroomversnelling geraakt. Anno 1895 lijkt de wereld open te liggen, tenminste als we Reizen en pleisteren mogen geloven: Reizen! | |
5. Tsjechië ontdektNu ook op mijn laatste vraag een antwoord is gegeven, blijft eigenlijk nog de meest intrigerende vraag over: namelijk wanneer de Nederlander Tsjechië heeft ontdekt. Ook daarvoor zou het verschijnen van een reistaalgids in de trant van ‘Help Uzelf op reis in het Tsjechisch’ het startsein moeten zijn. In de reeks van Servaas de Bruin is zo'n gidsje nooit verschenen. Maar dan is de vraag: Wanneer is precies de eerste taalreisgids Nederlands-Tsjechisch verschenen, of, vanuit Tsjechië geredeneerd, een gids met als titel: ‘Help uzelf op reis in Nederland’ op de markt gekomen? | |
[pagina 58]
| |
Eén van de vroegste Nederlandstalige reisgidsen, speciaal voor Tsjechië/Tsjechoslowakije die ik heb kunnen traceren is die van de A.N.W.B. Toeristenbond voor Nederland: Tsjechoslowakije. 1933. (Reiswijzer voor het buitenland voor automobilisten, wielrijders en motorrijders; dl. 7). Rondom dat jaar verschijnt ook van W. Valk Reizen in de Republiek Tsjechoslowakije. Amsterdam [etc.]: A.N.W.B, ca. 1930. In 1936 brengt Van Goor in in de reeks ‘Van Goor's miniatuur woordenboeken’ bij mijn weten ook het eerste Tsjechisch-Nederlands en Nederlands-Tsjechisch woordenboek van de hand van A.E. Boutelje op de markt. De echte toeristische taalgidsjes dateren evenwel van veel later. Eén van, of misschien wel hét eerste taalgidsjes voor op reis Nederlands-Tsjechisch is: P. Janota, H.J. Krijt Tsjechisch en Slowaaks op reis, dat dateert uit 1976, verschenen in de reeks Van Goor's taalgidsen. De titelpagina vermeldt 4e druk. Twee jaar later verscheen er een identieke 5e druk. Op p. 7 merken de samenstellers op: ‘In de laatste jaren is de belangstelling voor Tsjechoslowakije als vakantieland sterk toegenomen.’Ga naar eind16 Ik vermoed dat in de jaren zestig de Nederlander langzaam maar zeker Tjechoslowakije is gaan ont- | |
[pagina 59]
| |
dekken. Er verschijnt dan ook in 1962 de Gids voor Tsjechoslowakije van dr. L. van Egeraat, herdrukt in 1965 en ook uit datzelfde jaar dateert een Rapport inzake basketballtraining in Tsjecho-Slowakije door Jannie Westenbrink ten behoeve van Sportfonds Leo van der Kar en Nederlandse Basketballbond. Vooral deze laatste publicatie geeft onmiskenbaar aan dat Tsjechoslowakije voor de gemiddelde Nederlander een open en bereikbaar land is geworden. En als dan in 1987 in de reeks ‘Wat en hoe’ ook een conversatiegids voor het Tsjechisch verschijnt, kan elke Nederlander onbekommerd afreizen naar het land van de Karelsbrug, Comenius en het ‘paradijs’ van Bohemen. |
|