Praagse Perspectieven 1
(2003)– [tijdschrift] Praagse Perspectieven– Auteursrechtelijk beschermdHandelingen van het colloquium van de sectie Nederlands van de Karelsuniversiteit te Praag
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Ellen Krol
| |||||||||||||||||||||||||||||
1. BeroepsreizigerBij schrijvers van reisverhalen denkt men in eerste instantie aan beroepsreizigers als zeelieden en kooplieden, maar binnen het kader van de zending behoorden ook predikanten tot de beroepsreizigers, wanneer zij er op uitgestuurd werden om de wereld te evangeliseren. De Nederlandse dominee Hebelius Potter (1769-1824) combineerde naar eigen zeggen zijn hobby (reizen) met zijn werk als dominee van Nederlandse gemeenten in het buitenland zoals in Engeland, Duitsland, Nederlands-Indië en -volgens een mislukt plan- in Zuid-Afrika. Onderweg naar buitenlandse standplaatsen reisde hij de halve wereld af, en wist daarover in zijn reisboeken meeslepend te vertellen. Eenmaal op een standplaats kon hij het reizen ook niet laten, en schreef hij reisverslagen over de omgeving, en over andere tripjes. Toen het publiek in 1806 het debuut van H. Potter over zijn eerste reis onder ogen kreeg, was het meteen een sensatie: Lotgevallen en ontmoetingen op een mislukte reize naar De Kaap de Goede Hoop in de jaren 1804, 1805 en 1806, in brieven aan eenen vriend.Ga naar eind2 Het sensationele zat hem in het onderwerp: een dominee die op weg naar zijn standplaats in Zuid-Afrika in Napoleontische tijd door een oorlogsschip geënterd wordt, en zijn standplaats nooit zal bereiken. Het boek maakte hem in een klap bekend. Het belangrijkste deel van Potters reisverhalen speelt zich af in de periode 1806 tot 1815, in de tijd dat Napoleon Europa stevig in zijn greep had. Reizen in de Napoleontische tijd was in feite reizen in oorlogstijd, en Potter werd, tegen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||
wil en dank, oorlogsjournalist. Door een ongelukkig toeval (of door uitverkiezing, het is maar hoe je het bekijkt), is hij juist op de plaats waar de ongeregeldheden uitbreken. Zo gaat hij in 1805 onderweg naar zijn standplaats in de Kaap de Goede Hoop op het moment, dat de Zesde Engelse oorlog (1803-1813) uitbreekt met als gevolg, dat hij in een zeegevecht tussen Engelse en Franse oorlogsschepen belandt. Voor één mensenleven zijn deze ervaringen enerverend genoeg, maar zo niet voor Potter. In 1813 is hij dominee van de Nederlandse gemeente in de Duitse plaats Hanau als daar de Slag bij Hanau plaatsvindt en Napoleon ongeveer in zijn achtertuin de aftocht blaast. In zijn eigen woorden: ‘In een tijdstip van vrede werd ik naar de Kaap de Goede Hoop beroepen, - het werd oorlog, ik vertrok [...], en had de noodlottigste Reize, die een reiziger misschien met mogelijkheid hebben kan; terwijl intusschen dat geheele gedeelte van Afrika voor het vaderland verloren ging. -Ik word naar Hanau, [...] beroepen, -[...] ik streel mij met de heerlijkste vooruitzigten, en [...] -geheel Duitschland wordt wederom in vuur en vlam gezet, door eenen verschrikkelijken oorlog, waarvan Hanau, [...] de rampzalige gevolgen misschien ook degelijk zal ondervinden’Ga naar eind3 Vooral het gebruik van de toekomstige tijd ‘zal ondervinden’ in het vorige citaat geeft blijk van Potters vooruitziende blik, want op het moment van schrijven in 1809 weet hij nog niet wat hem in 1813 te wachten zal staan. In zijn ooggetuige verslag maken we dit alles mee. Het verslag van een opmerkelijk leven van een ten onrechte vergeten negentiende-eeuwse auteur. | |||||||||||||||||||||||||||||
2. Wie is Hebelius Potter?Potters wieg stond in Dokkum in Friesland in 1769, en na zijn studie in Franeker en Groningen, vond hij zijn eerste standplaats ook in Friesland, in Peins van circa 1793 tot 1804, waar hij in de problemen kwam, omdat hij te verlicht patriot was. Zijn ervaringen in deze standplaats leverden naast het genoemde reishobbyisme waarvan iedere bladzijde in zijn werk getuigt, toch nog een ander, navranter drijfveer voor zijn reiswoede, waarop hij al in zijn eerste boek zinspeelt. In de allereerste brief uit zijn allereerste reisverhaal, november 1804Ga naar eind4, beschrijft hij hoe hij in zijn studeerkamer in Peins gewanhoopt en geweend had. Om die gemeente te behagen had hij, naar eigen zeggen, de weg naar huichelarij of kwakzalverij moeten inslaan, maar dat wilde hij niet. Potter en z'n vrouw hadden toch alles geprobeerd, maar ‘verfoeilijken ondank, hatelijke laster, en schandelijke verguizing’ waren hem ten deel gevallen. De vreselijke desillusie over zijn eerste gemeente had hem het land doen verlaten. Pas twee jaar later, in een volgend reisverhaalGa naar eind5 komt hij op het verzet van de orthodoxen in Friesland | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||
terug, nu binnen het kader van de protesten tegen de invoering van de Evangelische gezangen, drie jaar na zijn vertrek.Ga naar eind6 Met allerlei sabotage van de gemeente kregen de dominees te maken, met het overstemmen van de koster omdat de gemeente luid de oude gezangen zong, tot omsingeling van de kerk toe. In sommige plaatsen werd het de dominee zo zuur gemaakt, dat hij hoe eerder hoe liever uit deze hel verlost wilde worden, voegt Potter er veelbetekenend aan toe. We begrijpen dat ook zijn eigen, eerdere erva- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ringen meespreken, zeker als hij er aan toevoegt, dat het hem niet verbaast, dat Bonifacius in 154 zomaar te Dokkum vermoord werd.Ga naar eind7 Een paar feiten uit zijn leven, dat voor een deel nog niet onderzocht is. Hij is in 1806 hulppredikant van de Nederlandse gemeente in Londen geweest, van 1807 tot 1809 was hij hulppredikant in Amsterdam, van 1809 tot 1818 predikant van de Nederlandse gemeente in Hanau. Die plaats zal hij met smart verlaten, in het belang van zijn zonen, naar hij meent; hij was er gelukkig ‘bij de beste menschen, in eene aangename stad, in het schoonste land, overvloeijende, als het ware, van melk en honing en van dat alles dan zoo op eenmaal af te scheiden, dit valt zwaar, naar mate de gesmaakte genoegens groot waren.’Ga naar eind8 Wan 1819 tot 1824, zijn sterfjaar, was hij predikant in Soerabaja. Over zijn Indische jaren is nagenoeg niets bekend, ook al omdat na 1818 geen biografische reisverhalen meer van hem bekend zijn. Potter was getrouwd met Anna Visscher en had 3 kinderen, waarvan een (een meisje) jong overleed. Een tweede onduidelijkheid is, dat bij een deel van zijn reisverhalen over zijn vrouw niet gerept wordt. Als ik naar de vraagstelling van ons colloquiumGa naar eind9 kijk, dan is de bespreking van reisverhalen als onderzoeksobject aan de orde. In dit geval zou ik de mogelijke invalshoeken voor cultuurhistorisch onderzoek willen bekijken die de twaalf reisverhalen van Hebelius Potter verschaffen. Ten eerste de politiekhistorische invalshoek. | |||||||||||||||||||||||||||||
3. Ervaringen ten tijde van de Napoleontische oorlogen.Lezen we Potters reisverhalen als oorlogsverslaggeving, dan krijgen we in zijn debuut informatie over de gevaren van reizen vanuit Embden naar Zuid-Afrika over zee in 1804 tijdens de Zesde Engelse oorlog. Zijn reizen over land door Duitsland in 1813 laten de onrust van de (nog) niet getroffen bevolking zienGa naar eind10 en zijn berichten uit de brandhaard Hanau berichten uit de eerste hand over de ervaringen van de wél getroffen bevolkingGa naar eind11. Tijdens Potters zeereis naar Zuid Afrika in 1804 heerst Engeland over de zee. Pas in 1806 zal Napoleon wraak nemen met het Continentaal Stelsel, dat alle handel met Engeland verbiedt. Maar ook dan blijft Engeland heer en meester op zee. Hier volgt een proeve uit zijn ervaringen. Als vertrekpunt is voor Potter de minder belangrijke havenstad Embden gekozen. Hij komt een heel eind met zijn Nederlandse fregatGa naar eind12, tot de derde graad Noorderbreedte om precies te zijn, als het noodlot toeslaat en het schip door een Engels oorlogsschip wordt geënterd. Eerst wordt het fregat op sleeptouw genomen, wat in die tijd betekent dat het mee moet kruisen. Dit heeft tot gevolg dat | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||
het bungelende schip schoksgewijs overal langs schuurt en tegenaan botst, zodat roer en boegspriet afbreken. Verbetering van de situatie lijkt te komen als het schip in een storm ineens los van het vijandelijk oorlogsschip raakt, maar deze ‘bevrijding’ leidt tot andere ellende. Potters fregat is stuurloos en mastloos, en met de zeilen aan flarden zijn ze speelbal der golven. Alleen door op de grond te zitten kunnen de passagiers binnenboord blijven, en vastgeklonken op het wilddobberend dek, met weinig eten en drinken aan boord ziet Potter de meest onwaarschijnlijke kusten aan zich voorbijtrekken, zoals de kust van Brazilië; dan waant hij zich weer zo zuidelijk als de Steenbokskeerkring. Ter hoogte van de bocht van Afrika drijven ze ineens de haven van Sint Helena binnen, waar het Engelse oorlogsschip zijn gehavende buit weer oppikt. Na een oponthoud gaat de sleeppartij weer verder, nu terug richting Engeland. Zo vastgeklonken aan een Engels schip is Potter nu als de dood voor de Franse vijand, en niet ten onrechte, zo blijkt, wanneer ze al spoedig in een bloederige zeestrijd verzeild raken met een Frans oorlogsschip: ‘In den donkeren avond, [kwamen] de ijsselijke dikke stroomen vuurs uit de monden der bulderende kanonnen, [er klonk] het sissen der kogels, het kraken, breken, vallen van stengen, raas en masten, het naar gekerm der schepelingen... Met elken laag zag ik een aantal jeugdige levens weggevaagd, hier afgeschoten armen en beenen, verbrijzelde rompen, daar met den dood worstelende zich in hun bloed wentelen: ik verbeeldde mij den wanhopigen toestand der passagiers, vooral die der vrouwen, in het benedenste gedeelte van het schip opgesloten, eene onzekere uitkomst met schrik en vreeze afwachtende.’Ga naar eind13 Maar het lot is Potter gunstig gezind: tijdens de zeeslag breekt de ketting, die het kleine fregat met het Engelse oorlogsschip verbindt, en op het moment dat de Engelsen zich moeten overgeven aan de Fransen kan het kleine schip tijdens de vijandelijkheden ongemerkt wegkomen. Het gehavende fregat van Potter landt in Plymouth. Hoewel zeer anglofiel komt Potter in nieuwe problemen, omdat hij nu eenmaal onderdaan is van een land dat met Engeland in oorlog is. Waar Potter politiek staat lijkt hij door het gedobber al lang vergeten te zijn. Hij besluit incognito te blijven en uit veiligheidsoverwegingen reist hij door Engeland als Pruisisch onderdaan en niet als Nederlander. Nog jaren zal Potter in Engeland moeten bijven, waar hij zich als hulppredikant in Londen aardig doorheen slaat. Zuid-Afrika hoeft niet meer op hem te rekenen, want Potter heeft meer dan genoeg van de zee. Negen jaar later, in 1813, krijgt Potter te maken met de dodenakkers van Napoleon. In 1813 is hij al vier jaar (sinds 1809) predikant bij de Nederlandse gemeente in Hanau in de Pfalz. Potter is toevallig op familiebezoek in Nederland, als hij zich begint te realiseren dat Napoleon met zijn gehavende leger hoogst | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||
waarschijnlijk langs zijn woonplaats Hanau zal komen, met alle gevolgen van dien. Even een paar jaartallen: Napoleon verovert in najaar 1812 weliswaar Moskou, maar dank zij de tactiek van de verschroeide aarde, komt zijn leger er bijna van kou en honger om. Bij de overtocht van de Berezina op de terugweg verliest
Links: Potters twee zoontjes, een reisgenoot met berenmuts, Potter zelf en de Nederlandse officier in Frans tenue. (Potter 1816)
hij bijna zijn hele leger. Begin 1813 zendt hij weer nieuwe troepen over de Rijn naar het oosten, die aan het eind van dat jaar in de zogenaamde ‘volkerenslag’ bij Leipzig van 16 tot 19 oktober 1813 terecht komen. Ze staan tegenover Russen, Pruisen, Oostenrijkers en Zweden. Napoleon verliest, maar weet de aftocht te blazen, zodat hij kan terugtrekken via Hanau. Daar breekt Napoleon door de Beierse verdedigingslinie heen, in de slag bij Hanau, en na gedeeltelijke vernieling van de stad en met achterlating van zijn manschappen, glipt Napoleon terug naar Frankrijk. Aldus het geschiedenisboek. Wat gebeurt er met Hebelius Potter? Wanneer Potter uit Nederland in allerijl naar zijn Duitse standplaats vertrekt, met als reisgenoten zijn twee kinderen en | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||
een vriend, is hij uitermate bezorgd om zijn Duitse bezittingen, zijn huis met inboedel en de kerk. Nauwgezet beschrijft Potter de route, en de omwegen die zij moeten nemen, om het oorlogsgeweld te vermijdenGa naar eind14. Daarbij wordt hij gehinderd door een verkeerde beslissing die hij neemt na de ontmoeting met een Nederlands officier. Tamelijk naïef besluit Potter met de gelijkgestemde landgenoot samen te reizen, die ook naar Duitsland moet om zich tegen wil en dank bij Napoleon te melden. Hij geeft zich daarbij geen rekenschap van het feit dat je onder de dreiging van de kozakken beter niet met een reisgenoot in Frans uniform kunt reizen. Deze reisgenoot bezorgt Potter vele benauwde momenten, zodat het gezelschap opgelucht ademhaalt als hun wegen scheiden. Volgens zijn gewoonte kan Potter daarna weer in schutkleur verder reizen, Frans bij de Fransen, anti-Frans bij de kozakken. Zijn beschrijving van de razende vlucht naar zijn huis, geeft een goed beeld van de ontreddering in Duitsland tijdens Napoleons terugtocht. In Hanau maakt Potter op de ochtend van de 30e oktober de bloedige slag mee die de stad Hanau voor altijd een plaats in de geschiedenisboeken bezorgde.Ga naar eind15 Potter eert in zijn boek de verdediger van Hanau tegen de Fransen, de Beierse graaf, Graaf von Wrede, met een titelvignet. Tijdens de veldslag besluit Potter om de twee stappen van zijn huis gelegen toren van zijn kerk te beklimmen met zijn kinderen om uitzicht op de slag bij Hanau te hebben. ‘Verschrikkelijk schouw- spel!!- dat heerlijke woud [...] thans in eenen poel van sulfer veranderd, vuur en vlammen brakende, terwijl trotsche eiken vallen als koornhalmen en honderden menschen in een oogenblik verpletteren! - dat zelfde woud thans stroomende van menschenbloed!’Ga naar eind16 De toren moet ijlings verlaten worden als het slagveld zich binnen de stad verplaatst. Men vlucht voor het gebulder der kanonnen de kelders in. Potter maakt als ooggetuige alle wisselende fasen van de strijd mee, zowel de intocht van de geallieerden, die proberen alles wat Frans is te vermoorden, als de intocht van de Fransen, die proberen alles wat geallieerd is te vermoorden. Hanau is duidelijk op de hand der geallieerden, en tijdens de adempauze van de gevechten worden de Oostenrijkers/Beiers door de burgers van Hanau verzorgd. Potters eigen positie is niet ongevaarlijk, want hij heeft met ontzetting kennis genomen van het feit, datGa naar eind17 in het naburige dorp Kesselstad zijn collega-dominee zeer te lijden heeft gehad: nadat diens woning was vernield, was deze collega van al zijn kleding ontdaan en onderworpen aan de brutaalste beschimpingen. Potter brengt de nacht biddend door. Er volgt een spoedige evacuatie, een vlucht, een nare ontmoeting met kozakken, maar dan kan Potter naar zijn huis terug, dat wonder boven wonder gespaard is. Als een volwaardig rampentoerist wandelt Potter tenslotte door Hanau, voor zijn lezers alle verwoestingen opsommend. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Wat de politiek-historische invalshoek betreft bieden de ego-documenten van Potter over zijn ervaringen met oorlogshandelingen in Napoleontische tijd tal van aanknopingspunten voor verder onderzoek, zowel op het gebied van de maritieme geschiedenis voor en tijdens het Continentaal stelsel als op het gebied van de veldslagen in de buurt van Leipzig en Hanau. Behalve de invalshoek van de Napoleontische oorlogen, en het lot van de Europese burgers in deze oorlog geven de reisverhalen van Potter ook op vele andere gebieden informatie. Zo bieden ze een prachtige blik op het openbaar vervoer in de eerste twintig jaar van de negentiende eeuw. | |||||||||||||||||||||||||||||
4. Een blik op het openbaar vervoer.Het werk van Hebelius Potter blijkt een ware catalogus aan openbare vervoersmiddelen van 1800 tot 1820 te bevatten. Openbaar vervoer inderdaad, want het privé-rijtuig is te duur voor deze dominee. Potter is aangewezen op de nare en bedompte postkoets, en neemt soms, wanneer hij haast heeft, de toevlucht tot de iets duurdere postkoets met extra service, de zogenaamde extrapost. Dat is een gewone postkoets die je met anderen deelt, maar met het voordeel, dat je zelf met je medepassagiers de stopplaatsen mag bepalen. Dan hoef je niet te overnachten in de plaats waar de koetsier toevallig een vriendinnetje heeft, zo klaagt Potter. Alleen zo'n extrapost nemen kan Potter niet betalen, dus hij blijft afhankelijk van de toevallige aanwezigheid van medereizigers in dezelfde richting. Een doodenkele keer, als hij in nood is of buitengewoon veel haast heeft huurt Potter een privé-rijtuig. Potter spot met de reizigers als La RocheGa naar eind18, die ‘reizen is eene aaneenschakeling van genoegen’ noemen. Als men zo reist als zij waarschijnlijk deed, dan kan Potter het ook: ‘-in eene gemakkelijke koets, geheel op reizen ingerigt, en waarin men misschien met even veel gemak als in eene goede herberg eenen nacht kan doorbrengen, waarin men eene geheele keuken en voorraadkamer met zich sleept, zoo dat men elk oogenblik de dringende behoeften van eene | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||
naar spijs of drank verlangende maag, naar wensch voldoen kan;- wanneer men nergens zijn hoofd heeft mede te breken, maar alle lasten aan zijn bedienden overlaat en zelve zorgeloos al het goede en schoone dat zich opdoet, genieten kan;’Ga naar eind19 Potters problemen zijn juist de niet vriendelijke herbergiers, die hem op ongelukkige momenten de deur gesloten houden, de stadspoorten die soms op verbazende momenten dicht zijn, zodat hij terug moet om elders te overnachten, het gebrek aan voedsel in de herbergen, of het gebrek aan fatsoenlijke slaapplaatsten. Privé-rijtuigen kan Potter zich van het karige traktement zelden of nooit veroorloven. Een stap lager dan de postkoets is hij soms wel gedwongen te gaan, als hij een boerenkar moet huren. Dat overkomt hem als in geval van dreigende oorlog of van onbegaanbaarheid van de wegen door grote regenval de postwagen niet durft te rijden, en de eigenaar van de boerenkar het risico voor een extra zakcentje wel wil nemen. Potter zelf is een groot liefhebber van voettochten maken, en zo vaak mogelijk wandelt hij. Toch is hij niet blind voor het bezwaar, dat een reiziger te voet in het buitenland vaak onbeschoft behandeld wordt. In Duitsland en Engeland, is zijn ervaring, hebben voetreizigers een geringe status, omdat men een voetreiziger als iemand van weinig allooi beschouwt. In Nederland heeft hij die ervaring niet, omdat men, zijns inziens, meer aan voetreizigers gewend is. Potters grote zorg is dan ook tijdens zijn wandeltochten altijd fatsoenlijk gekleed te zijn, passend bij zijn stand. Soms wandelt Potter ook noodgedwongen te voet, als hij met bagage zelfs geen boerenkar kan huren, wanneer het oorlogsgeweld of de slechte wegen hem daartoe dwingen. Zo'n moment doet zich voor in 1813 als Potter op de haastige tocht naar Hanau om Napoleon vóór te zijn geen vervoermiddel kan huren. Te voet reizend neemt hij z'n toevlucht tot een drager, een lastman voor de bagage, die ook weer voor de nodige problemen zorgt. Midden in het Duits hooggebergte gooit de drager tot twee keer toe de last op de grond en weigert verder te gaan. Aileen met (loze) dreigementen van klachten bij vage instanties weet Potter hem te bewegen verder te gaan.Ga naar eind20 Op andere momenten zijn de modderpoelen zo hevig, dat de weg zelfs te voet nauwelijks begaanbaar is. In Noord-Duitsland, in het hertogdom Oldenburg bezwijkt hij bijna aan de vermoeienis van de voettocht: ‘Langs den vreesselijksten en veeal eenzamen kleiweg kwam ik te Dijkhuizen: met moeite moest men bij elken stap de beenen uit den grond trekken, en de weinige vorst, die nog in dezelven was, maakte het alleen nog mogelijk denzelven doorteworstelen. Nooit heb ik zulk eene vermoeijenis op eene reize uitgestaan als op deze, en daar bij aan het gedurig gevaar blootgesteld van boven van den hoogen en steilen dijk neerteglijden, doordien slechts een smal paadje langs de buitenzijde gangbaar was, ter- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||
wijl het middelste bestond uit diepe en bijkans grondelooze modderkolken.’Ga naar eind21 Potter voelde zich flauw worden van vermoeienis, maar bezweek niet ter plekke, omdat hij een broodje in zijn zak had meegenomen, wat hij kon nuttigen samen met een nog niet weggesmolten stukje sneeuw. ‘Daaraan heb ik misschien mijn behoud te danken.’ De vele voettochten in Potters boeken leiden tot even zovele verhalen over modderpoelen. Maar in hartje winter heeft hij het gemakkelijker, omdat dan door de bevroren bodem de arrenslee ineens uitkomst bood, waarvan Potter graag gebruik maakt. Het watertransport bood hem even zovele mogelijkheden van openbaar vervoer. Potter reist, behalve op het fregat dat hem naar Zuid Afrika moest brengen, ook veel per schip, zij het verder vooral binnen Nederland. Wanneer er een trekvaart is, gebruikt Potter de saaie maar toch comfortabele trekschuit. Verder bevallen de jaagschuiten hem wel, met name die, waarvan de grote glazen ruiten in de roef ten weerszijde hem een panoramisch uitzicht bieden, ook maakt hij gebruik van kleine zeilschepen om van Friesland naar Amsterdam te gaai, van jachten of waterdiligences, en van de aak. Aan zijn vervoer per aak over de Rijn bij Keulen danken we een opmerkelijke beschrijving van de bootsmannen op de Rijn: ‘De lieden die zich met dit soort van transporteren bemoeijen, zijn dikwijls weinig of niets meer dan dagloners of sjouwers, behoordende tot de geringste klasse van Keulens inwoners, die voor door en door slecht gehouden wordt; en het is niet geheel zonder voorbeeld, dat onkundige reizigers, die zich aan dezelve hadden toevertrouwd, geheel te zoek geraakt, van hunne goederen beroofd, en op de deerlijkste wijze zijn mishandeld geworden: aan de wal zijn deze klanten Engelen, spreken vriendelijk, en gebruiken de innemendste drangredenen en woorden, om iemand tot zulk eenen togt over te halen: op het water zijn ze, zoo zij tot de slechtste soort behooren, en de overmagt op weerloze passagiers hebben, ware duivelen. Niemand vertrouwe zich, en nooit alleen, al te ligt aan dezelver geleide.’Ga naar eind22 Voor gegevens over een reis per fregat gaar Zuid-Afrika anno 1805 kan Potters debuut een ware vraagbaak zijn. Allereerst de vertraging door de winter in afwachting van de komst van de boot, vervolgens de beschrijving van de (te?) kleine boot, de inrichting van de boot, de onervaren bemanning, en de onverantwoorde wijze waarop het dek is volgeladen met watervaten, tonnen vlees, en aardappelen, terwijl de matrozen wanhopig hun best doen het schip en dek op te ruimen. De medepassagiers, waar onder zijn hutgenoot, een opzichter over de Afrikaanse walviscompagnie, een ervaren en vriendelijk man. Verder zijn strikte dagindeling van afwisselende samenkomsten van passagiers en het in afzondering lezen, met het doel de dagelijkse verveling te lijf te gaan, en de inrichting | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||
van zijn deel van de hut bij vertrek: boeken en linnen onder de matras, lessenaar en schrijfgerei aan het boveneind van de kooi. Kleding hing hij aan de schutting en aan de balken van de zolder, op de richels van de balken plaatst hij potjes ‘aarbeziengelei’, marmelade van citroenen, een fles azijn, brandewijn, ingemaakte zuren. Op de richels der balken verder een hamer, spijkers, theegoed, droge medicijnen, citroenen, glazen, zeep, messen, koffie, thee, suiker en een boterpot, en ‘een ander meubel dat men op een schip niet kan missen, in een klein kastje aan het benedeneind der kooi’. Wijn en likeur verstopt hij elders, op een plaats waar hij er gemakkelijk bij kan.Ga naar eind23 Al deze zorgvuldig bijeengebrachte bagage raakt in de zeeslag verloren. Als Potter weer aan land kruipt in Engeland is hij zelfs al zijn papieren kwijt: hij bezit bijna niets. Niet alleen voor de beschrijving van de openbaarvervoersmogelijkheden en hun kenmerken zijn de geschriften van Potter een bron van informatie; ook wat betreft reisroutes met name in Nederland, Engeland en Duitsland bieden zijn boeken een goudmijn aan gegevens. De staat waarin de wegen verkeren beschrijft hij met naam en toenaam, de keuzemogelijkheden van vervoer, de alternatieve routes tussen twee plaatsen, de verbeteringen van vervoer, wanneer hij routes met jaren tussenpoos weer kiest, ases is (of lijkt) met een historische kaart exact te volgen. Maar contemporaine bronnen signaleren hier een probleem. Een recensie van Potters werk uit 1809 in de Vaderlandsche letteroefeningenGa naar eind24 wijst op de tekortkomingen in de plaatsbeschrijvingen. Zolang het om verre buitenlandse reizen ging, was de inhoud moeilijk te controleren. Maar bij een beschrijving in de buurt van Leeuwarden wijst de plaatselijk zeer bekende recensent op vele onnauwkeurigheden in Potters beschrijvingen, zoals een beschrijving van bossages in de omgeving van Leeuwarden. Anderzijds mag men toch verwachten, dat de Fries Potter toch wel weet hoe het Friese platteland er uit ziet, zodat het niet duidelijk is of hier van slordigheid sprake is. In elk geval roept dit de vraag op naar het belang van Potter voor het streekonderzoek. | |||||||||||||||||||||||||||||
5. Streekonderzoek.De reikwijdte van Potters blik is breed, maar dat gaat niet gepaard met verlies van aandacht voor het detail. Op St. Helena geland, maakt hij vele voetreizen over het eiland, waarvan hij gedetailleerd verslag doet, zowel van prachtig natuurschoon als van ziektes en van sociale bijzonderheden als het feit dat op dit eiland de slavernij is afgeschaft. Eenmaal in Plymouth aan wal gekomen stelt hij het vertrek naar London gedurig uit om de gelegenheid te hebben de kusten en binnenlanden van Zuid-Engeland te bereizenGa naar eind25. Hij wordt er ongeneselijk Anglofiel door. Het land dat hij het meeste zal doorkruisen is Duitsland, zowel de vele routes van Noord-Nederland naar HanauGa naar eind26, door het door hem verafschuwde Westfalen als ook via oostelijker routes. Zijn laatste terugtocht voert | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||
via zuidelijk Nederlandse routeGa naar eind27. Verder beschrijft hij vele uitstapjes vanuit Hanau, langs de Lahnstroom, en de Wetterau en in het gebied NassauGa naar eind28. In Nederland probeert hij bijna alle provincies te doorkruisenGa naar eind29, als ook de drie departementen in Oost-Friesland die in Franse tijd aan Nederland waren toegevoegdGa naar eind30. Potter beziet de streken met veel gevoel voor de politieke en sociale omstandigheden. In Nederland beschrijft hij de verpaupering die bijvoorbeeld de bloeiende Franeker HoogeschoolGa naar eind31 onderging tijdens de Franse bezetting; in Westfalen beziet hij de onmenselijke armoede, waaronder een bijna dierlijke bevolking lijdt, en omdat hij bepaalde reizen meermalen maakt, heeft hij ook oog voor verbeteringen of verslechteringen van de omstandigheden. Echter ook bij reisverhalen is de voorzichtigheid geboden, die voor fictioneel proza geldt, waardoor het gebodene niet zomaar als afspiegeling van de werkelijkheid gezien kan worden. De werkwijze van Potter geeft daartoe zeker aanleiding. | |||||||||||||||||||||||||||||
6. De werkwijze van de reisbeschrijver.Van ieder klooster, kasteel of kerk weet Potter bijzonderheden te melden, die hij, -daar maakt hij geen geheim van-, uit naslagwerken opdiept. Voor Nederlandse cultuurhistorische gegevens noemt hij soms zijn naslagwerken, zoals voor de provincie Drenthe Picardt, Drenthse Antiquiteiten, en verder citeert hij veelvuldig uit het Zakboekje voor reisenden uit 1807. Maar ook in Duitsland vermeldt hij in steden vaak zijn bezoek aan boekhandels, in Münster zelfs met name.Ga naar eind32 Van de twee stedelijke boekhandels aldaar, ‘Theissink’, en ‘Waldek’, weet hij te vertellen, dat ze beide uitmuntend wel voorzien zijn van oude en nieuwe werken; terwijl de eerstgenoemde ook nog ‘eene aanzienlijke leesbibliotheek bezit’. Na zijn gemelde bezoek aan de boekhandel volgen bladzijdenlang vele bijzonderheden over Münster alsmede een uitvoerige beschrijving van de volksaard van de Münsterlander, waarover later meer. Het is duidelijk: Potter pent rechtstreeks over uit zijn naslagwerken, zij het, dat we uit de bijzonderheden van zijn reis, bijvoorbeeld de krijgsverrichtingen, wel mogen aannemen, dat hij er wel daadwerkelijk geweest is. Maar zeker is dat niet. De drijfveer van Potter voor deze werkwijze zal tweeledig zijn: in de eerste plaats biedt hij de lezer waar voor z'n geld door van zijn reisbeschrijving een naslagwerk te maken, in de tweede plaats levert iedere bladzijde kopij en dus geld op. Uit de meer dan tien delen reisverhalen van Potter kan gevoeglijk de helft van de oudheidkundige bijzonderheden geschrapt worden en daarbij ook nog de vele en stereotype overdenkingen over de schoonheid van de natuur, en andere overbodigheden. Maar dan blijft over een dik boekwerk van hoogst curieuze of vermakelijke particuliere ervaringen, die op zeer karakteristieke levendige wijze zijn neergeschreven. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||
7. Imagologische beschouwingen?Verwacht kan worden dat deze reisverhalen stof te over beiden voor een onderzoek vanuit imagologisch perspectief, temeer daar de auteur een schrijver uit de late verlichtingstijd is, toen de belangstelling voor vergelijkingen van de volkskarakters van de volkeren erg in de mode was. De aandacht voor nationale karaktertrekken is in Potters werk echter slechts terloops te vinden, en wat er te vinden is betreft meer neg de regionale bepaaldheid van de inwoners dan de nationale. Nu ligt dat in het verbrokkelde Duitsland ook heel anders dan in Nederland. Zo beschrijft hij bij zijn tocht door Oost-Friesland dat de bevolking bij lange na niet de ondernemingszucht manifesteert als hun ‘westelijke buren’. Oost-Friesland ligt zeer gunstig voor de handel, aldus Potter, maar de bouw van een gewone trekvaart heeft er twee eeuwen geduurd, in welke tijd de Nederlanders hele zeeën hebben drooggemalen en tot vruchtbaar land gemaakt hebben, en de loop van rivieren verlegd hebben.Ga naar eind33 Na zijn bezoek aan Münster geeft hij een beschouwing over de volksaard van de Münsterlander ten beste, die de indruk wekt uit een naslagwerk overgeschreven te zijnGa naar eind34. Vanaf 1809 tot 1818 werkt hij in Duitsland en niet alles bevalt hem daar. Nederlandse dominees mogen in hun vrije tijd veel informeler gekleed gaan dan in Duitsland te doen gebruikelijk is. Dit gaat zelfs zo ver dat een predikant, zonder opspraak niet eens ‘eene wandeling zou kunnen doen, of naar zijn tuintje gaan, of naar zijnen buurman op een kopje thee, zonder van mantel en bef voorzien te zijn: hier ziet men zoo hoog bij op, als of het ware wezen van den Godsdienst in deze uiterlijke teekenen gelegen was’.Ga naar eind35 Maar dergelijke ongemakken leiden niet tot een idealisering van zijn vaderlandse medeburger. Potters perspectief is niet dat van een Nederlander, die verre reizen maakt, maar van een wereldburger, die nu weer in Londen, dan in Duitsland woont, zich overal thuis voelt als hij maar in de vrije natuur is. Hij maakt zelfs tijdens zijn gedwongen verblijf in Engeland niet de indruk naar het vaderland te verlangen, maar geniet volop van de vele uitjes en wandelingen door het land; pas in de laatste bladzijden van zijn avontuur verandert hij ineens in de hunkerende vader, die zijn gezin en vaderland wil terug zien. Potter heeft een zwerversnatuur, en wel van een zwerver die meer van de natuur dan van mensen houdt. Misschien ligt in dat feit wel de belangrijkste reden voor de weinig uitgesproken aandacht voor volkskarakters in zijn boeken. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||
8. Boekhistorische naspeuringen.Een vergeten auteur wordt vaak bij toeval teruggevonden, en ook meestal om oneigenlijke redenen. Het kan zijn, dat hij in een reeks opgenomen is, of dat het werk als prijsbandje de aandacht trekt, of om de mooie kaft.Ga naar eind36 Van Potters werken zijn weinig exemplaren bewaard gebleven, en de bibliografie is nog niet compleet. Ook publiceerde hij naast de reisverhalen nog een paar preken, en maakte een aantal vertalingen. Mondjesmaat is in de Nederlandse bibliotheken zijn werk bij elkaar te sprokkelen, en van een enkel werk, Wandelingen en kleine reizen in den omtrek van Hanau, Frankfort en andere voorname gedeelten van Duitsland, is zelfs geen enkel exemplaar bekend. Dit boekje zou ‘het misnoegen van de keizer of een van de zijnen’ gewekt hebben, en alhoewel het de keizerlijke censor gepasseerd was, werd het ‘met een zwaar arrest belegd’, zodat niemand het kon ‘verlossen’. Na 1813 kan het, aldus Potter, weer ‘vrij de wandeling doen’. Tussen 1811 en 1813 is het dus getroffen door de censuur, en daarna is het eerste deel toch uitgegeven. Een tweede deel zou nooit verschenen zijn. Naspeuringen naar meer exemplaren van Potters werk bij Nederlandse antiquaren kan altijd nog meer exemplaren opleveren. Van een werk van hem verscheen in 1851 een nieuwe bewerkingGa naar eind37. Verder is het in kaart brengen van Duitse en (mogelijk ook Engelse) vertalingen van zijn werk nog niet voltooid. En ook bieden de archieven van zijn vijf uitgevers (Loosjes, Bohn, Saakes, Schleijer en Schierbeek) misschien nadere informatie over oplagen en andere afspraken, alsook over problemen met de Franse censuur. | |||||||||||||||||||||||||||||
9. Sociale positie van de dominee in de late verlichtingstijd.Misschien is het belangrijkste aspect van Potters reisboeken, dat ze inzicht geven in de sociale positie van de dominee in de late verlichtingstijd. Potter is wat je noemt een calculerende dominee. In alle plaatsen die hij doortrekt noteert hij nauwgezet de mate van aantrekkelijkheid van de pastorie, als gebouw, qua ligging, de omvang van huis en tuin, en de afstand van huis naar kerk. In feite zijn Potters boeken te gebruiken als consumentengidsen voor de aspirant dominee. Een van zijn reisverhalen blijkt - zo wordt stukje bij beetje duidelijk - een sollicitatiereis te betreffen, n.l. Reize door de oude en nieuwe oostelijke departementen van het Koninklijk Holland en het Hertogdom Oldenburg, gedaan in den jare 1808. We komen uit de eerste brief alleen te weten, dat hij naar Norden als plaats van bestemming wil. Pas halverwege dit reisboekGa naar eind38 komt hij dan te Norden aan, waar op zondag ‘aan het voorname oogmerk van deze reize voldaan moet worden’. De lezer begrijpt dan, dat Potter zondag zal preken voor de hervormde gemeente te Norden. Als hij dan weer twintig pagina's verder meldt dat er in de kerk der Nordense gemeente ‘de leeraarsplaats vacant is’, omdat Knot- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||
nerus naar de meer voordelige standplaats Hinte vertrokken is, dan wordt het duidelijk: dit reisverhaal is een sollicitatiereis. Potter somt de voors en tegens van deze standplaats Norden op, zonder overigens te vermelden dat hij zijn eigen afwegingen bespreekt. Punten van afweging: de kerk ligt vijftien minuten buiten de stad, de afstand van pastorie naar kerk is een half uur, maar er is een goed pad aangelegd en de dominee krijgt een koets, zomer en winter. De tweede kerkdienst mag ook gehouden worden in een speciale kamer in de pastorie. Dat deze plek toch niets voor Potter is, blijkt al uit het feit dat hij er zijn grootste hobby niet kan beoefenen, namelijk wandelen. Ten eerste is hij er door ‘koude, wind, hagel, sneeuw, vorst en regen en langs de vreeselijkste wegen hier gekomen’, en verder stelt hij, dat een wandeling in de buurt maken onmogelijk is, omdat men ‘door de vreeselijk diepe kleiwegen zoo min te voet als met een rijtuig kan gaan.’ De weg terug op een open postwagen is ook ongemakkelijk en Potter raadt zijn vriend aan nooit een winterreisje te maken zonder noodzaak. Nee, dan Engeland waar men schone postkoetsen, geheel effen wegen. nette zindelijke herbergen aantreft, het kan in geen land der wereld aangenamer zijn.Ga naar eind39 Vandaar dat het stadje Norden in Duitsland niet gauw een nieuwe dominee zal krijgen. Een waar consumentenonderzoek van Nederlandse, Duitse en Engelse pastorieën bieden zijn boeken bij tijd en wijle. Hoewel Engeland hem zeer beviel, wil Potter daar om zakelijke motieven ook niet blijven: de dominee daar moet de standplaats kopen, en bovendien heerst er in Engeland de slechte gewoonte, dat de predikant zijn dienst mag laten waarnemen, wat weer geleid heeft tot een groot aantal van ‘leeglopende proponenten. Nee, zijn liefde voor Albion ten spijt is Potter daarvan niet gediend. In Duitsland is het beter gesteld met de arbeidsvoorwaarden, zij het dat Hebelius Potter zeer door de vormelijkheid der Duitsers gehinderd wordt. De levenswijze is er deftig en ingetogen, en voor het uiterlijke zelfs min of meer stijf en statig. In feite haat Potter de stad: zijn standplaatsen in Londen en Amsterdam ervaart hij als een hel, en ook de vormelijkheid in Hanau verstikt hem. Ook tijdens zijn reis door het Rijnland ervaart hij de frisse lucht, de rust en eenzaamheid van het landleven als een verademing na ‘de kunst en pracht en stijve wellevendheid’ van zijn beroepswerkzaamheden in de stad Hanau. Potters leven lang zal weerzin tegen etiquette een rol blijven spelen, zeker in zijn Duitse jaren waarin hij meent dat soort leven te moeten verdragen om, zoals hij zegt, de carrièremogelijkheden van zijn zonen te vergroten.Ga naar eind40 En wat voor Hanau zeer pleit is dat hij er prachtig kan wandelen in zijn geliefde berglandschap. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||
10. Blijft de vraag waarom Potter geheel vergeten is.Er is in de biografische naslagwerken van predikanten wel opgemerkt, dat dominee Potter weinig godsdienstige werken schreef, en dat zijn reisboeken (hooguit) een godsdienstige ondertoon hadden. Enerzijds moet bedacht worden, dat Potter nog een achttiende-eeuwer in hart en nieren was. Hij is een verlicht predikant uit de levenssfeer van de fysicotheologie, en de natuur ziet hij in zijn eerste boeken louter als manifestatie van Gods grootheid. Hij citeert uit E.M Posts' Reinhart, Natuur en Godsdienst.Ga naar eind41 Maar in later werken verandert die instelling: dan komt ook de misantropische aard van Hebelius Potter meer uit de verf. Potter verwacht, na zijn slechte ervaringen in Peins, van zijn domineeschap geen hemel op aarde. ‘O, neen mijn vriend, (schrijft hij aan een waarschijnlijk denkbeeldige vriend), o nee, daar toe kende ik de betrekking van eenen geestelijken, daar toe kende ik de menschen in het algemeen te wel [...].’ Wanneer Potter in een brief uitweidt over ‘het voordeelige, aangename en onaangename’ van reizen, dan is zijn eerste argument, dat het reizen ‘de nare droefgeestigheid’ doet verdwijnen. ‘Verheugd en vrolijk als de ontwaakte natuur, grijp ik mijnen stok en hoed, neem afscheid, begeeft mij op den weg en lach met de mij aanlachende natuur, en ben zoo regt hartellijk verheugd, wannneer de gansche schepping random mij vrolijk is. Ik sla mijne oogen dan om hoog [...]’Ga naar eind42 Een even opmerkelijk argument voor het reizen is, dat iemand die twintig jaar op dezelfde plaatst woont, sommige mede-inwoners ‘van een slechte, van eene verachtelijke zijde [leert] kennen’. ‘Hij ervaart dan, dat hoogmoed, heerszucht, nijd, gierigheid en eigenbelang bij vele het voorname of eenige beginsel hunner handelingen zijn, hij ziet, dat ondeugd en geveinsdheid vergood, en braafheid, eerlijkheid, kunde en deugd, schandelijk vergeten of vertreden worden. [...] Ja, [...] het gebeurt wel eens, dat hij onverdiend het voorwerp is des snoodsten lasters, dat zijne goede handelingen aan de onedelste bedoelingen worden toegeschreven, dat zijn zuivere, hartelijke menschenliefde met haat, zijne welwillendheid met ondank wordt beantwoord.’Ga naar eind43 Dit veroorzaakt bij Potter een gedurige onaangename kwelling die een puur genot van het aardse geluk belemmert. Kortom: de reiziger is veel minder in de gelegenheid de mens van een slechte kant te leren kennen. Ook het domineeschap is minder een roeping dan in latere tijden gebruikelijk wordt. In Londen is Potter hulppredikant, en het is niet bepaald een baan die Potter op z'n sloffen aankan. Zo overlijdt bijvoorbeeld op 1 maart 1806 op door- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||
reis in Londen plotseling een voorganger van de afwezige Londens predikant, emerituspredikant L.H. Schippers Paal, inmiddels woonachtig te Demerary. Potter krijgt de verantwoordelijke taak om bij afwezigheid van de predikant de schitterende uitvaartdienst te leiden. En alsof dat nog niet genoeg is overvalt hem, als hij 's middags na die dienst uitgeput thuis komt, meteen het verzoek van de Kerkeraad om de volgende ochtend een lijkrede te houden voor de overledene. In zeer korte tijd, een paar nachtelijke uren, moet Potter ook nog een lijkrede schijven, die meteen na de redevoering de volgende dag in Londen uitgegeven wordt bij Bensley.Ga naar eind44 Potter laat duidelijk merken dat deze taak hem niet in de koude kleren ging zitten. In Engeland voelt hij zich soms gewoon misbruikt als dominee, zoals tussen de regels door te lezen is. Eenmaal in Nederland vestigt Potter zich met zijn gezin in Dokkum, en hij houdt het korte tijd voor gezien met het predikambt, zo komen we te weten uit zijn volgend reisboek, Reizen door een groot gedeelte van Zuid-Holland gedaan in de jaren 1807 en 1808. Na zoveel ‘doornen op zijn levenspad’ en smadelijke mislukkingen had Potter zich voorgenomen zich op andere wijze in dit leven nuttig te maken, en naar eigen zeggen kreeg hij ‘inderdaad een zoo aangenaam leven als een onafhankelijk mensch hebben kan’. Voor zover bekend heeft Potter in de tussentijd twee romans vertaald, maar of dat zijn enige broodwinning was is nog niet bekend. Even later zwicht hij toch weer voor een benoeming in Amsterdam en hij deelt zijn lezers vertrouwelijk mee, dat het hem niet bezwaart in Amsterdam minste in rang te worden en dus ook het minste te verdienen, omdat hij dan ook niet veel verplichtingen op de schouders heeft. Het is duidelijk dat Potters avontuur hem behoorlijk zwaar gevallen is, en dat hij niet zo nodig meer hogerop hoeft. Over zijn nieuwe werk is Potter ook pessimistisch: het domineeschap is: ‘een betrekking waarin ik tot dus verre niet veel bestendig geluk gevonden had, waarin alles in tegendeel op onrust, nadeel en teleurstelling was uitgeloopen:-’ In deze calculerende houding moet ook een van de redenen schuilen dat Potter na 1818 bijna vergeten is. Het zal te wijten zijn aan al deze zaken, het nuchtere consumentisme, het misanthropisme, en de gemakkelijke manier waarop Potter het predikambt kan inwisselen voor een aangenamer bestaan, dat de volgende generatie ‘afhaakte’ als het om bewondering voor Hebelius Potter ging. Een zo zakelijke instelling is niet meer te verenigen met het belijdend domineeschap zoals vanaf de jaren dertig door het Reveil gepredikt werd. | |||||||||||||||||||||||||||||
11. Belang voor de literatuur?Dit leidt tot de laatste invalshoek, het literair-historisch belang. In de persoon van Hebelius Potter is een negentiende-eeuws schrijver van twaalf reisverhalen herontdekt. Het belang daarvan moet niet overdreven worden: deze reisbeschrijver draagt sporen van de broodschrijver, die bijna de helft van zijn boeken over- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||
pent uit oudheidkundige naslagwerken en andere streekbeschrijvingen, en verder als stoplappen menigmaal gebruik maakt van bespiegelingen over het wisselen der seizoenen, en overdenkingen over de eenzaamheid. Verder heeft Potter een abonnement op de stijlfiguur van de enumeratio en de antithese. Daarbij wijst een recensie van Potters werk uit 1809 in de Vaderlandsche letteroefeningen nog op andere tekortkomingen, zoals genoemde onnauwkeurigheden. Voor het curieuze van Potters werk heeft deze tijdgenoot geen interesse: waarom schrijft Potter niet over het Instituut voor doofstommen te Groningen, in plaats van het gesnap van boerenvrouwen te noteren bij een boerenbegrafenis. Terwijl voor de hedendaagse lezer in deze bijzonderheden het aantrekkelijke van Potter ligt. Volgens de aanmerkelijk positiever recensent van de Vaderlandsche Letteroefeningen van 1807Ga naar eind45 wijkt het werk van Potter vooral af van de normale reisverhalen door wat hij neemt ‘het charactermaatige des Schrijvers’, waarmee hij de persoonlijke stijl van de schrijver bedoelde. De predikant ‘straalt wel degelijk in het werk door, maar geen predikant van eenen somberen stempel; gepaste ernst wordt afgewisseld door aanmerkingen van een vrolijker aart’. En in deze karakteristiek schuilt juist weer het bijzondere van Potter. Schrappen we de helft van zijn werken en nemen we de slordigheden op de koop toe, dan blijft nog een aantal delen persoonlijke en curieuze ervaringen over van een uiterst karakteristiek schrijver, die juist door zijn berekenende trekken absoluut niet spoort met het type dominee-literator waarvan onze negentiende-eeuwse literatuur zo vol is. Maar in dit feit ligt ook de sleutel voor de vergetelheid die Hebelius Potters lot was: als de onmiddellijk volgende generatie qua mentaliteit zo definitief anders gestemd is, dan is de vergetelheid diep. | |||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||
morgen voor het verrukt oog ontwikkelt, die stille dalen, woestijnen, bergen, met geurende bloemen bedekte weiden, koornvelden, bronnen, zeeën en meren, en die menigte van verschillende voorwerpen, welke men in het dagelijksche leven nog niet gezien, van zulk een standpunt nog niet genoten heeft: o, welke hooge gevoelens ontwaken dan op het zien van zoo veel nieuws en bekoorlijks, welk eene tevredenheid en vreugde bemagtigt dan ons hart, in welk een verrukkend helder licht vertoont zich alles aan ons oog en welk eene aangename reisgezel wordt ons alles op onze levensloopbaan! -en nergens vereenigen zich de voorwerpen zich zoo zeer tot ons voordeel, nergens werkt alles zoo om en in den mensch op aangenaam levensgenot als op reizen. Een blik in de heerlijke, alle schoon bevattende natuur, geeft de ziel eene stemming, kalmte, en helderheid, die ons deze oorden tot een hemel maakt; geene hevige driften verbitteren den dag en geene nare droomen storen de onbeschrijfelijk zoete nachtrust; men leeft in een onophoudelijk gevoel van het schoone en ware, in eene gedurige verrukking van zinnen, die zoo sterk als aangenaam geprikkeld worden: men werpt geenen blik in het rond, men doet geene schrede voorwaarts; die niet telkens eene hooge belooning met zich voert. -Hier weidt het oog over effene vlakten, groene velden, ruischende beken; hier wordt het verbaasd oog door hooge bergen en ontzettende rotsgevaarten; ginds groenen voor hetzelve natuurlijke prieelen, schaduwrijke wouden en goudene koornvelden: -hier vertoonen zich bevallige dorpen, eeuwen heugende ridderburgen, kloosters, die in hunnen omvang kleine steden gelijken, rijke hofsteden en eenvoudige landmanswoningen;-daar, de overblijfselen van tot stof zinkende sloten, die aan menschelijke grootheid en nietigheid herinneren, en ginds spiegelen zich prachtige steden in de heldere zonnestralen. Welke verschillende aandoeningen ontstaan dan in ons binnenste, wanneer het verrukt oog dit alles op eenigen afstand beschouwt, hoe sterk gevoelt men zich dan niet gedrongen, om met de schrandere en voor het ware schoon zoo gevoelige LA ROCHEGa naar eind3 uitteroepen: ‘het reizen is eeene aaneenschakeling van genoegens.’ En welk een nieuw en voor hem die nooit gereisd heeft onbekend genoegen geeft het niet, wanneer men, vermoeid van wandelen en beschouwen met het vallen van den avond eene herberg binnen treedt en daar goede vriendelijke menschen aantreft, die ons gulhartig alle mogelijke hulp bewijzen en zich met ons onderhouden over de merkwaardigheden van hunnen oord; wanneer hij dan eene, hoewel niet rijke echter overvloedige tafel voor zich bereidt ziet en met eene hem voorheen onbekende smaak en graagte de eenvoudige spijs en zuivere drank nuttigt, en men zich na dat onbeschrijfelijk heerlijk genot door en door vermoeid op zijne legerstede werpt en slaapt, zoo als alleen de onschuld slapen kan, die door geen beschuldigend geweten gewekt, door geene schrikkelijke droomen gemarteld wordt, en dan den volgenden morgen gesterkt, verkwikt ontwaakt en zich van alle banden zoo ontslagen en zoo vrij, zoo gelukkig gevoelt, als de zingende vogel in de lucht: zie, mijn vriend! Kunt gij dit zalig gevoel, dit genoegen zonder perken verbeelden, zonder mij te benijden, dat ik zoo | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gelukkig, zoo onuitsprekelijk gelukkig ben? Iedere morgen, waarop ik van mijnen herberg afscheid neem, verlevendigt in mij op nieuw het reine, zalige en volkomene gevoel van mijn aanwezen.Ga naar eind4 Verheugd en vrolijk als de ontwaakte natuur, grijp ik mijnen stok en hoed, neem afscheid, begeef mij op den weg en lach met de mij aanlachende natuur, en ben zoo regt hartelijk verheugd, wanneer de gansche schepping rondom mij vrolijk is. Ik sla mijne oogen dan om hoog, beschouw den dampkring in zijne blaauwe pracht en een traan dringt zich in mijn oog, een traan van verrukking om het zaligst gevoel: mijne geheele ziel is dan bewogen, terwijl ik God hartelijk dank, de stad in hare veelvuldige ongenoegens ontvloden te zijn; en dan wanneer de klimmende morgenzon de toppen van het gebergte begint te vergulden; wanneer de eerste stralen dier koningin des dags de natuur als tot een nieuw leven opwekken en het vogelenheer ontwaakt; o wat mijn vol hart dan gevoelt, ben ik niet in staat met woorden uit te drukken! Ik zou u nog veel kunnen schrijven van den invloed van het reizen op de gezondheid en andere zoo algemeene als bijzondere nuttigheden met hetzelve verbonden, of uit hetzelve voortvloeijende, waartoe vooral ook de gelegenheid, om menschenkennis te verkrijgen, behoort; doch dit zou mij te ver afleiden, en ik heb mij alleen tot de genoegens willen bepalen, waarin echter geene geringe nuttigheden liggen opgesloten; zelfs heeft de stand van eene vreemdeling, in het afgetrokkene beschouwdGa naar eind5, zijne bijzondere genoegens: hoe veel edele nieuwsgierigheid toch kan de reiziger veldoen, hoe vele begeerten kan hij vervullen, welke de geringste bewoner van zijn vaderland, die nooit de plek gronds verlaat, waarop hem het toeval plaatste, altijd onderdrukken moet: en, kan de opoffering van eenige vaderlandsche genoegens niet rijkelijk beloond worden door de genietingen, die hij elders vindt? Hij toch, die met een hart voor de schoonheid van het geschapene vatbaar, andere landen bezoekt, kan overal aan alle oorden der wereld voedsel vinden voorzijn edel vermaak; waar hij ook zijne navorschende oogen slaat, waar hij zijne voeten zet, waar hij zijne ooren wendt, overal leeft, overal hoort hij die speelende toon: ‘de Heere regeert, de wereld verheugt zich’, zijne denkbeelden van de onbegrensde almagt, de diepe wijsheid en eindelooze goedheid van den schpper der aarde, die van pool tot pool, van den diepst verholen hoek tot deszelfs uiterste grenzen zoo helder, zoo schoon, zoo harmonisch werken en door de geheele sprakelooze natuur bezongen, worden meer uitgebreid en opgehelderd, zijne liefde voor dat Wezen groeit, en met dezelfde rust en vrede van zijn hart. Wanneer iemand twintig jaren achter elkaar in dezelfde plaats leeft, hoe dikwijls leert hij dan sommige zijner medeinwoneren van een slechte, van eene verachtelijke zijde kennen: hij ervaart dan, dat hoogmoed, heerszucht, nijd, gierigheid en eigenbelang bij vele het voorname of eenige beginsel hunner handelingen zijn, hij ziet, dat ondeugd en geveinsdheid vergood, en braafheid, eerlijkheid, kunde en deugd, schandelijk vergeten of vertreden worden: dikwijls ondervindt hij dit voor zich zelven wel eens, vooral dan, wanneer hij in omstan- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||
digheden gebracht wordt, in welke hij de hulp van anderen noodig heeft. Ja, dit niet allen, het gebeurt wel eens, dat hij onverdiend het voorwerp is des snoodsten lasters, dat zijne goede handelingen aan de onedelste bedoelingen worden toegeschreven, dat zijne zuivere, hartelijke menschenliefde met haat, zijne welwillendheid met ondank wordt beantwoord.Ga naar eind6 Ofschoon ook zijn geweten zuiver is en hetzelve door zulk eene behandeling niet geheel in deszelfs rust gestoord kan worden, zoo verwekt toch het zien of ondervinden van zoo vele menschelijke verkeerdheid, dwaasheid of boosheid eene onaangename kwelling, die ons niet weinig belemmert in het genot der aardsche gelukzaligheid. Van dit alles ondervindt de reiziger niets of weinig. Met eene behoorlijk voorziene beurs van plaats tot plaats trekkende, heeft hij overal de beste aanbeveling en is veel weiniger in de gelegenheid de menschen van eene slechte zijde te leeren kennen. Zie, mijn vriend!, deze zijn de heerlijke voordeelen en genoegens, welke aan het reizen verbonden zijn en over welke ik nog breeder zoude kunnen uitweiden, zoo ik niet vreesde de perken van eenen brief te verre te zullen overschrijden: maar nu zullen wij eens het blaadje omkeeren en zien wat hier tegen ingebragt kan worden. Elke zaak heeft toch doorgaans zijne kwade zijde: die is niet anders, daar niets op deze wereld volkomen is. Ook het reizen maakt hierin geene uitzondering. De bloeijendste gezondheid wordt niet zelden door het reizen geknakt. De beweging des ligchaams, vooral wanneer dezelve met de vereischte regelmatigheid en bedaardheid geschiedt, en het te sterke vermijdt, strekt ter bevordering der gezondheid: doch voorvallen en omstandigheden, aan welke men op reizen is blootgesteld en die men niet vooruit kan zien, kunnen onze gezondheid onherstelbare schade toebrengen. De weg, het toeval of de noodzakelijkheid brengt ons wel eens in herbergen en onder schepselen, die men ten onregte menschen noemt. Dit is een wezenlijk ongeluk voor den reiziger. Moede en afgemat reikhalst men naar rust en verkwikking, en wat vindt men, menschen, zoo hard en onbeschoft, dat ze onze vragen niet eens believen te beantwoorden. Wenscht men te eten, men krijgt niets, vraagt men naar een bed, och, daaraan is niet te denken! en is men dan nog al zoo gelukkig een met stroo bedekt plaatsje aangewezen te krijgen, dan is hetzelve niet zelden zoo ellendig en morsig, en de gezondheid zoo nadelig, dat men niet wel zonder mismoedigheid aan zijnen vorigen toestand denken kan.Ga naar eind7 Onheilen en ellenden van eenen anderen en nog slimmeren aard komen niet zelden den reiziger over.Ga naar eind8 De natuur zelfs stelt zich wel eens tegen hem op. Wolken pakken zich als bergen op elkander en bersten boven zijn hoofd los in een verschrikkelijk onweêr: de regen valt met stroomen neder, de winden loeijen, bliksemstralen vliegen langs den zwarten hemel. De donder brult, de gandsche natuur is ontroerd, zoo dat het einde der dingen schijnt dáár te zijn. Wee dan den armen wandelaar, wanneer er geene herbergzame hut in zijne nabijheid is! En, is hij dan ook zoo gelukkig dóórnat en vermoeid eene dergelijke te vinden, dan ondervindt hij dikwijls weder nieuwe ellende: men veroorlooft hem niet zijne | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||
natte kleederen te droogen, werpt dezelve in eenen hoek en wijst den ongelukkigen vreemdeling wel eens het gat van de deur. Alle vriendelijk tegenspreken helpt niet, en men moet inderdaad eene ongemeene mate van geduld bezitten, om dergelijke verdrietelijkheden te verdragen. Is er verder niets onzekerder dan gezondheid, dan is het ook mogelijk op reizen ziek te worden, ook zonder ongelukstoevallen, die daartoe aanleiding geven. Verschrikkelijke toestand! Gebrek aan eene behoorlijke oppassing en hulpmiddelen, onder menschen, die geen wezenlijk deel aan ons lijden nemen, zoo geheel aan zich zelven en zijn lot overgelaten, en niets anders dan de dood voor oogen te zien en in vreemde aarde te zullen moeten rusten: akelige toestand! En zoo veel erger, daar de ziekte welligt van dien aard is, dat dezelve te huis bij eene behoorlijke oppassing, gemak en levenswijze waarschijnlijk weldra genezen zoude: dit is waarlijk de verschrikkelijkste toestand, die men zich verbeelden kan, de vreselijkste ellende, waaraan een reiziger kan onderworpen worden. Gij dierhalve, mijn vriend! Die meer zwak dan sterk zijt, schort uw voornemen op en reis niet: dagelijksch zouden uwe zinnen vertonningen bejegenen van menschelijke ellende van allerlei aard. Lees en herlees ten minste eerst SALTZMAN's Karel van KarelsbergGa naar eind9, die maar al te veel waarheid bevat, en van die geene alleen als overdreven beschouwd kan worden, die nimmer uit het hoekje van den haard gekomen zijn, om zich van de wezenlijkheid te overtuigen, en daarom niet begrijpen kunnen, dat er zoo veel jammer, ongeluk en ellende ap de wereld gevonden wordt. Lees Professor MORITZ ReizenGa naar eind10 en zie, welke harde behandelingen dezelve op zijne reize te voet door een gedeelte van Engeland ten doele stond.Ga naar eind11 Herinner u het geen mij zelven meermalen bejegende, hoe ik van de onmenselijke waardin te Westöffelen, de laatste station voor Kassel, met eene zieke dochter, drie doodafgematte kinderen en beangstigde vrouw, genoegzaam de deur werd uitgestoten en genoodzaakt tot ene zoo onaangename als gevaarlijke reize in den nachtGa naar eind12; wat mij te Blokzijl overkwam, waar wij, na aan een verschrikkelijk onweêr blootgesteld te zijn geweest, dóórnat en vermoeid de zolder tot eene verblijfplaats aangewezen; hoe ik te Zwol, onder het geleide van soldaten, gaar de hoofdwacht werd gebragt en daar langer dan een uur moest zitten, om dat ik geene pas vertoonen konde, die ik, zoo als van achterenGa naar eind13 bleek, niet noodig had: om van andere onaangenaamheden niet te spreken, welke ik op de hardste wijze bij mijne reizen zoo te voet als anderszins in Duitsland en elders ondervonden heb. - Het is waar, zoo als gij leeft, hoort en ondervindt gij zeker niet veel in een plaatsje, als waarin gij woont; de kerk, het casino, eene kleine wandeling, een paar maal op den dag zien hoe de wind is, dit geeft zeker weinig verandering, maar zoo gij u nu uit zulk een gerust en vreedzaam en gemakkelijk leven in de wijde wereld werpen wildet, om vreemde steden en landen te bezien, zeker, dan zal er geen dag voorbij gaan, waarop gij niet aan deze of geene onaangenaamheid zult onderworpen worden. In uw kamer leeft gij gerust en te vrede, en gevoelt u gelukkig: in de groote wereld, waar gij, losgeraakt van de uwe en uit uwen gewonen kring zoo geheel alleen dáárstaat, als een zon- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||
nestofje in het uitspansel, zonder vriend en zonder bekende, dan eerst zou u elk mensch regt belangrijk worden, wijl uwe neiging en uw gevoel zich dan vooral met iemand zoude wenschen te vereenigen; maar hoe hard zou het dan datzelfde hart niet vallen, wanneer gij zoo vele menschen in dien beklagenswaardigsten toestand aantreft, wantrouwend, hulpeloos, arm, bedorven naar ziel en ligchaam, en dan niet in staat te helpen, ellende weg te nemen of te verzachten en zelve daarenboven nog met het beste hart het voorwerp der hardste behandelingen. Het is zoo. Ik zeide zoo even met LA ROCHE: ‘reizen is eene aaneenschakeling van genoegen’, dit mag, alle ongemakken en ongenoegens afgerekend, waar zijn (en behalve dat men op reizen voor gevaren en onheilen bloot staat, voor welke men te huis niet zoo te vrezen heeft) dit mag, zeg ik, behoudens alle die uitzonderingen, waar zijn, als men zoo reist gelijk mevrouw LA ROCHE hoogstwaarschijnlijk gewoon was: -in eene gemakkelijke koets, geheel op reizen ingerigt, en waarin men misschien met even veel gemak als in eene goede herberg eenen nacht kan doorbrengen, waarin men eene geheele keuken en voorraadkamer met zich sleept, zoo dat men elk oogenblik de dringende behoeften van eene naar spijs of drank verlangende maag, naar wensch voldoen kan;- wanneer men nergens zijn hoofd heeft mede te breken, maar alle lasten aan zijn bedienden overlaat en zelve zorgeloos al het goede en schoone dat zich opdoet, genieten kan; -wanneer men daarbij dan nog op elke plaats goede vrienden of bekenden onder den voornaamsten stand aantreft, en zich wel, wanneer de gelegenheid daartoe is, bij den genadigen vorst of heer vervoegen durft: -ja, zeg ik, dan mag het in vele opzichten waar zijn, dat het reizen eene aaneenschakeling van genoegen is. voor zoo verre namelijk eenige stand of betrekking op aarde eene aaneenschakeling van genoegens kan opleveren. Maar wanneer men zoo geheel afhankelijk is van somtijds niet zeer vriendelijke menschen, wanneer tijden en omstandigheden het onmogelijk of hoogst bezwaarlijk maken, om voort te komen, wanneer men, zooals het mij werkelijk meer dan eens gebeurt is, de stadspoorten, zelfs midden op den dag, voor zijn' neus gesloten vindt en men willens of onwillens terug moet, en dus op eene onaangename wijze in zijne verwachting wordt teleurgesteld, wanneer men zich, hoe afgemat ook, met zijne beenen moet voorthelpen, terwijl door regen uitgeholde wegen en paden het gaan bijna onmogelijk of hoogst gevaarlijk makenGa naar eind14; - wanneer men daarbij afhankelijk is van eenen norschen onvriendelijken leidschman, en elk oogenblik vreezen moet met zijne bagagie op eenen eenzamen weg te zullen moeten blijven liggenGa naar eind15; -wanneer men volstrekt niets te eten of te drinken krijgen kan, dan aardappelenbrood of stinkende foeselGa naar eind16; -wanneer men in een morsig kot op stroo slapen en dan nog alle reden heeft den hemel te danken voor de groote gunst van maar onder een droog en veilig dak te zijn; - wanneer men door onbekende eenzame wouden trekt en elk oogenblik vreezen moet door rovers of moordenaars aangevallen te zullen worden; -wanneer men gestadig berg op en af moet klimmen, en bij eene brandende, doodelijk afmat- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||
tende hitte in uitgedroogde beken en bronnen niet eenen enkelen droppel waters tot lessing van zijnen smachtenden dorst ontmoet; -wanneer men dan op zulk een wijze vele dagen of wekenGa naar eind17 in zulk eenen toestand leven en zijne reize voortzetten moet; o, dan zou er al eene groote mate van onverschilligheid, ongevoeligheid of vooringenomenheid nodig zijn, om met mevrouw LA ROCHE zoo maar ronduit staande te houden, dat het reizen eene aaneenschakeling van genoegens is; neen, dan is het veel beter met onzen vader Cats te zeggen: ‘Oost west, 't huis best.’ En wat dan bijzonder het reizen te voet aangaat, geen mensch ter wereld wordt met minder delicatesse en meerder ruwheid en onbeschoftheid behandeld dan dit soort van reizigers. Men gelooft nog altoos vrij algemeen en vooral in Duitschland en EngelandGa naar eind18, dat dit soort van volk niet veel beteekent en behandelt hetzelve daarom naar dit vooroordeel en naar den uiterlijken schijn. De inwendige overtuiging, dat men toch meer is, dan waarvoor men wordt aangezien, helpt hier veelal niet, en het hart is niet altoos ongevoelig tegen zulk soort van beleedigingen. Gij zoudt u derhalve zonder ophouden ergeren en, voor en al eer gij vijftig mijlen teruggelegdGa naar eind19 hadt, het reizen in den diepsten afgrond verwenschen: ik ondervind alle de hier opgenoemde genoegens en ongenoegens, en handel, daar ik u ken, en weet, wat voor u goed of niet dienstig is, openhartig met u en rade u tehuis te blijven, gij zijt voor zulke verre reizen niet geschikt, gij zijt te openhartig, een te groote en deftige vijand van misbruiken en vooroordeelen, gij zijt al te lang en onafgebroken aan huiselijk gemak, huiselijke rust en gelukzaligheid gewoon en zoudt u dus met reizen veel meer ongelukkig, dan gelukkig maken. Blijf tehuis, al blijft gij dan ook onbekend met en bij de wereld buiten uw vaderland: gij zijt immers gelukkig en dit is genoeg; gij leeft wel is waar in eenen beperkten kring, maar zijt gij daarom der menschheid niet even nuttig als honderd anderen, en zou uw reizen in uwe betrekking u juist wel nuttiger voor anderen maken? -in den grond is het toch eenerlei hoe en waar wij werken, zoo wij maar wezenlijk en edel werken. Blijf tehuis, of liever houd u van vreemde verafgelegene landen verwijderd en maak u, zoo gij dit wenscht, met dezelve bekend door goede Reisbeschrijvingen, en zoo in een ledig uurtje ook het lezen van mijne eenzame wandelingen en reizen u eenig nut of vermaak verschaft, zal zulks mij aangenaam en gij dan in zeker opzigt mijn Reisgenoot zijn, zonder te deelen in de gevaren, ongenoegens en moeiten, die ook niet zelden met deze wandelingen of reizen verbonden waren.
Vaarwel! |
|