Inleiding
Wie reist doet vele verhalen, zegt het spreekwoord en reisverhalen zijn dan ook zo oud als de wereld. Als een Baedeker-avant-la-lettre kan de schrijver als gids willen dienen voor toekomstige bezoekers, of juist de thuisblijvers in hun leunstoel van de rijke ervaringen laten genieten. Even zovele termen pogen de genres onderling van elkaar te onderscheiden, zoals reisliteratuur, reisgeschriften, reisjournalen, reisbeschrijvingen, en ga zo maar door. Reisjournalen zouden dan een beschrijving van dag tot dag geven, naar het voorbeeld van scheepsjournalen. De reisbeschrijvingen zouden gebruikt worden voor beschrijvingen die niet echt van dag tot dag een beschrijving geven, maar een globaler beeld. Kenmerkend is dat de auteur persoonlijk in de tekst optreedt, en dat er bij de beschrijving ook duidelijk met het publiek rekening gehouden wordt. Toch is de grens moeilijk scherp te trekken. Imaginaire reisverhalen zijn in zekere zin makkelijker te onderscheiden, waar het een reis naar de maan betreft, een onderzeese reis, een reis naar het Apenland of een utopische reis. Het lijkt hier te gaan om het onderscheid tussen fictieve en niet fictieve teksten, van de beschrijving van een reis die werkelijk plaatsvond tegenover een imaginair reisverhaal, een reis die nooit heeft plaatsgevonden.
Deze indeling klinkt helder, maar in principe is moeilijk te controleren of een reiziger zijn ooggetuigeverslag zelf meemaakt of uit boeken overpent. Is de doelstelling van de schrijver een beter indelingscriterium, of mogelijk het beoogd publiek? Of, zoals een van de sprekers zich af zal vragen, zijn de productiefactoren misschien hulpmiddel ter identificatie of de vormgevingsaspecten. De vraag naar het genre is eenvoudig op te lossen door te kiezen voor de overkoepelende term ‘reisteksten’; een term waarmee, naar we hopen, iedere spreker uit de voeten kan. Maar het gaat ons niet om gemakkelijke oplossingen te bieden, maar om vragen te stellen, ook over andere onderwerpen dan genre alleen. Met de vraag naar ‘Reisteksten als onderzoeksobject’ willen we aan de hand van een aantal casussen laten zien welke vragen een onderzoeker zich moet stellen om een reistekst op juiste wijze historisch te interpreteren.
Ons uitgangspunt is geweest te speuren naar een diversiteit aan invalshoeken over geschriften van reizigers in verschillende eeuwen. Zo confronteert Piet Verkruijsse twee totaal verschillende reisteksten uit het midden van de 17e eeuw met elkaar. Aan de hand van twaalf reisverhalen van een onbekende 19e- eeuwse dominee-extra-muros worden negen invalshoeken voor cultuurhistorisch onderzoek gedemonstreerd. En wat de 20e eeuw betreft voert Berry Dongelmans ons naar de opkomst van het genre van de taalgidsjes voor reizigers. Wanneer ontdekte de Nederlander Europa, en meer specifiek, wanneer ontdekte de Nederlander Tsjechië of Praag?
Ellen Krol