Pogen. Jaargang 3
(1925)– [tijdschrift] Pogen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
ToneelOm een nieuw répertoire, of het ‘Volkstoneel’ in het gedrang.EEN goeie drie maand geleden begon het vernieuwde ‘Vlaamse Volkstoneel’ aan de realizatie-op-de-planken van wat in zijn prospectus voor het toneelseizoen 1924-25 als het doel van de verjongde troep werd aangegeven: ‘het scheppen van een Vlaamse moderne toneelstijl, door aan het streven naar toneelvernieuwing in ons land een eigen, nationaal karakter te verlenen, het stijl-verlangen van de levende generatie vast te knopen aan onze meest levenskrachtige kunsttraditie: de Gothiek en het middeleeuws volkstheater.’ Van bij zijn eerste optreden heeft het Volkstoneel bewezen dat de vernieuwing van ons toneel (waarover iedereen tans meepraat, zoals vroeger Jan en alleman meepraatten over taalwetenschap of opvoedkunde) hem niet zit uitsluitend en alléén in een modernizering van het decoratief (kubistiese, in plaats van realistiese bomen, deuren, ramen, enz!) - maar hoofdzakelik in de wijze van spelen. Het spel der acteurs mag niet langer zijn: de exacte weergave, de fotografie van het gewone, dagelikse leven; het spel moet de handeling overplaatsen op een ander, een geestelik plan: dat van de kunst. Het is de toneelspeler die moet worden vrijgemaakt. Het naturalisties theater (het leven op de planken = het leven zoals het is in de werkelikheid van elke dag) heeft van de acteur een psycholoog gemaakt; zij heeft van hem gemaakt: een spreekbuis van de dichter, de literator, en in het ergste geval, aldus Tairoff, een neurasthenicus! De speler in hem, dat wat de acteur hoofdzakelik zou moeten zijn, heeft het naturalisties toneel verstikt onder karrevrachten literatuur en de realiteit des dageliksen levens die hij maar te kopiéren kreeg. Het modern toneel, dat weer wil huldigen de kunst van het spelen, is in de grond niets meer dan een vernieuwing van de poging, in vroeger eeuwen door de Commedia del' Arte ondernomen, om de ban van de literatuur op het theater te verbreken en de speelman los te laten. Vandaar dat het modern theater weinig gediend is van ‘praatstukken’ waarin weliswaar op voortreffelike wijze wordt geredeneerd en gefilosofeerd (als in De Spelbreker van Paul de Mont, een ‘eersteling’ die alleen om zijn dokumentaire waarde in dit tijdschrift wordt overgedrukt) | |
[pagina 13]
| |
maar waarin de ‘aktie’ is gereduceerd tot het staan of zitten der personages om 'n gedekte of 'n ongedekte tafel. Dat Johan de Meester Jr, tot het realizeren van zijn ideaal ener nieuwe toneelspeelkunst op karakteristiek - Vlaamse motieven, in ‘Marieken van Nymegen’ een zo dankbaar stuk vond, ligt hem dan ook grotendeels hieraan: dat dit 15de-eeuws mirakelspel, zoals door Poelhekke met glans werd aangetoond, één drama (d.i. één handeling) is van het begin tot het einde. De meest verheugende ontdekking, tot dewelke de regisseur kwam bij het instuderen én monteren van Marieken van Nymegen, was deze: dat het stuk geen woord te véél, maar ook geen woord te weinig bevatte. Hier was juist genoeg literatuur, om de handeling, het spel, niet op te houden, te vervlakken of te belemmeren. Wanneer nu, altijd met dit artistieke doel (waarover het hier in 't biezonder gaat) vóór ogen, het in zijn vernieuwde staat voor de Kristen Gemeenschap in Vlaanderen gedachte Volkstoneel een zekere voorliefde toont voor stukken waarin de ‘literatuur’, het ‘woord’ in een dienende verhouding staat tot de handeling, het eigenlike drama,Ga naar voetnoot(1) breekt in het kamp der critici een koor los van verwijten die ten duidelikste bewijzen: hoe diep het naturalisties toneel-beeld er ten onzent nog ingeworteld zit. De kritiek verwijt Joh. de Meester Jr dat hij zich goedmoedig een répertoire laat opdringen hetwelk van een literaire voosheid is ‘nonpareil zonder weergae’ - om met de Spaanse Brabander te spreken! - en daarbij ‘totaal ongeschikt voor het theater’. - Tussen haakjes: ik begrijp eigenlik niet goed waarom de regisseur van het Volkstoneel zich deze voor zijn kunstenaarsidealisme wel weinig vleiende benaming van ruggraatloze goedzak zou laten welgevallen! - Het merkwaardigste van de hele geschiedenis is wel dat, naar het zeggen van diezelfde kritiek, de regisseur van het Volkstoneel wonderen van toneelspeelkunst verricht met een voor het toneel ongeschikt répertoire! Ik geloof hier zonder vrees voor tegenspraak te mogen neerschrijven: dat de kritiek daar een absurditeit heeft uitgeflapt, die stellig niet pleit voor de ernst waarmee zij haar taak verricht. De recensenten, die Strindberg's Advent - wegens de | |
[pagina 14]
| |
duur van het spel (vier en een half uur! wat dan nog te wijten is aan de stuntelige techniese middelen waarmee het Volkstoneel zich op het miniatuur-theatertje in de Pletinckxstraat te Brussel moet behelpen) als een vervelende cerebrale draak hebben gedoodverfd, raad ik aan de passus te lezen uit Shaw's inleiding tot zijn Saint Joan, getieteld ‘To the critics, lest they should feel ignored’.
* * *
Wij worden niet enkel beschuldigd van ‘literaire wansmaak’. Vóór de voeten wordt ons nog gegooid het monotone van het tot nog toe afgehandeld répertorium. De heren toneelrecensenten die drie keer achter mekaar Dood en Duivel op de planken zagen verschijnen, houden het niet langer uit. Wij zijn geneigd te zeggen: spijtig voor hen. Want die tegenzin, die zich na drie voorstellingen van het Volkstoneel bij hen openbaart, zal ook straks op een ander gebied moeten tot uiting komen, en het ogenblik kan dus niet lang meer uitblijven waarop deze heren de middeleeuwse schilderkunst met haar ‘bar-vervelende’ helvizioenen en duivelsverbeeldingen de rug zullen toekeren, en niets meer zullen willen weten van onze volkspoëzie waarin spoken en heilegasten een overwegende rol spelen. Maar - alle gekheid op een stokje - wij willen geredelik toegeven dat het een psychologiese vergissing kan geweest zijn van het Volkstoneel drie- viermaal achter mekaar met een ‘ernstig’ (of hebt U liever: ‘zwaar’, ‘somber?’) stuk voor de dag te treden. Er rest ons nog de helft van het winter-répertoire af te werken, dan krijgen wij het openluchtseizoen. Gelegenheid te óver dus om te bewijzen dat wij niet alleen het volk zijn van een Breughel, een Hieronimus Bosch, maar ook het volk van Uilenspiegel en Pallieter! Intussen mag het Volkstoneel zich blijven verheugen in de ‘gunst van het volk’, dat in stukken als Marieken van Nymegen, De Nacht en Advent niet louter zijn ‘kijklust’ mocht bevredigen, maar uiting vond gegeven aan gevoelens, verbeeldingen die al te weinig vóór deze door het Toneel in Vlaanderen plasties werden veruitwendigd. Deze stijgende volksgunst, waarvan klinkklare bewijzen te leveren zijn, is wel de zwaarste post op het aktief van het Volkstoneel. Een post die ook de steller van dit korte pleidooi ‘pro domo sua’ ruimschoots schadeloos vermag te stellen voor de stokslagen hem, na de première van Advent, door een meer naar zelfbehagen dan esthetiese én kulturele roeping georienteerde kritiek met echte, gulle Kerstdag-mildheid toegediend! WIES MOENS. |
|