| |
| |
| |
Zwitserse literatuur
Heinrich Federer
door Fritz Flueler.
TOEN Heinrich Federer in 1911 z'n eerste boek uitgaf, werd hij tevens tot de eerste levende dichter-in-proza van Zwitserland. Z'n naam, die gedurende ongeveer 44 jaren slechts aan weinig mensen bekend was geweest (Federer werd geboren in 1866), geraakte in dat jaar 1911 in ieders mond. De geleerde die in de stad woonde en de boerin op 't land bladerden, zoal niet met gelijkwaardig inzicht, dan toch met even grote liefde in 't boek, dat veel wist te vertellen van 't onverstand van de mensen en nog meer van de alles genezende liefde. Voorheen was Federers werk van uit z'n ziel direkt in de tafellade gegaan. Dat waren daden van innerlike bevrijding, nog niet rijp genoeg geoordeeld om ook de naaste te verlossen. Enige kleinere werken zijn verschenen in tijdschriften, zo zag 't jaar 1908 van zijn hand de geschreven tekst bij 'n platenbundel van Fritz Kunz, die z'n kleurige rijkdom putte uit 't leven van Frans van Assisi. Eveneens in 1908 gebeurde 't dat de vertelling ‘Vater und Sohn im Examen’ naar aanleiding van 'n prijsuitloving voor novellen, de ogen der jury op zich vestigde en glansrijk met de eerste prijs uit de wedstrijd te voorschijn kwam.
Maar 1911 is 't eigenlike geboortejaar van Federers roem. Toen verschenen de ‘Lachweiler Geschichten’, waartoe ook ‘Vater und Sohn in Examen’ behoort. Het boek bevat vijf novellen, die even zoveel vensters zijn, waardoor we 'n uitstekende kijk in de zielekamer van hun auteur genieten. Want deze is wel één der redenen, waarom we Federer zo liefhebben: Hij geeft z'n geesteskinderen steeds 'n stuk van z'n eigen leven mee ter begeleiding. Dat geeft aan Federers verhalen 'n intieme stemming zoals de gloeiende kachel die geeft aan 'n kamer.
‘Unser Nachtwaechter Prometheus’, zoo heet de eerste der ‘Lachweiler Geschichten’. Ze vertelt ons van de vriendschap tussen twee jongens, die sinds kort op de Latijnse school gaan, en de nachtwaker van hun moederdorp. Deze laatste is arm aan geld, maar rijk aan innerlike plannen, waarmee hij de wereld zou willen verbeteren. Reeds hier openbaart zich Federers liefde voor de armen en zwakken
| |
| |
dezer aarde. Hier reeds toont ie 'n begrijpende vergevingsgezindheid ten aanzien hunner zwakheden. ‘Der Gestohlene König von Belgiën’, (ga asjeblieft niet denken aan één of andere politieke insinuatie: Federer is geen polietieker) namelik 'n vijffrankstuk met de beeldenaar van de koning van België, dat zwaar weegt in de broekzak van 'n jongen, die 't in de papiermand van z'n moeder heeft gevonden. Het laat 'm geen rust, tot ie z'n zonde bekend en 't geld teruggegeven heeft. De zielsuitbeelding bereikt hier 'n hoogte, die wij slechts in de beste Franse romans gewoon zijn te vinden. ‘Der Erzengel Michael’, wat de bouw betreft 't zwakste stuk, is hierom van waarde, wijl 't ons die neiging van de auteur tot geschiedkundige onderwerpen leert kennen en in ons de hoop wekt later de vruchten dezer neiging te kunnen genieten. ‘Die Manöver’, 'n Zwitserse soldategeschiedenis, tevens 'n kleine liefdeshistorie, geeft getuigenis van de opofferingsgezinde vaderlandsliefde van de schrijver. Ook hier weer 't liefdevolle begrijpen der zwakheden en kleine ijdelheden van de naaste; hier 'n bijna onmerkbaar maar ondeugend lachje over 't plezier dat de Zwitsers hebben aan hun ongevaarlik militarisme, dat, waar 't in dienst staat van de ware vaderlandsliefde, nog altijd meer waard is dan van buitenaf aangebrachte kleingeestigheden.
Eindelik de kroon dezer vertellingen ‘Vater und Sohn im Examen’. Daar treedt de mens in Federer geheel te voorschijn, de mens, die de goede kern weet te vinden al is deze verborgen onder nog zo ruwe schalen, zij 't ook 'n vermufte schoolvos of 'n dikdoenige volksopruier of 'n zich-in-macht-bewuste burger. Ik zou graag deze innige vertelling oververtellen, maar ik vrees dat de gemakzucht van menig lezer daarmee genoegen zou nemen, wat stellig zeer tot z'n nadeel zou strekken. Ik vergenoeg me dus de lof te zingen van- en te verwijzen naar deze bekroonde novelle.
In 't zelfde jaar verschijnt de grote roman ‘Berge und Menschen’. Ik zal de inhoud weergeven zonder in te gaan op de bij-handelingen, die zich naast de hoofdhandeling ontwikkelen. Ernst Manuss, 'n ingenieur, heeft opdracht gekregen om 'n bergspoor te leggen tegen de helling van de Absamer. 'n Ferme jonge man, Many genaamd, wordt z'n helper. Wat in Manuss eerst slechts in vermoeden was, blijkt waarheid te zijn: deze Many is z'n zoon, als gevolg van 'n ras begane en nog vlugger vergeten jeugdzonde. Door 'n toeval komt ook Many te weten wiens kind hij is. En spoedig krijgt hij gelegenheid z'n liefde
| |
| |
voor z'n vader te tonen. 'n Onweer heeft de spooraanleg verwoest, de bergbewoners keren zich tegen de ingenieur; Many echter, die toch bij deze mensen is opgegroeid, kiest de zijde van de ingenieur, voor z'n vader. 't Volk heeft eerbied voor deze heilige herinnering. De ingenieur herstelt de door 't onweer aangebrachte schade, zorgt voor nieuwe verkeersmogelikheden en weet de liefde van 't volk te winnen. Many wordt voor de wet erkend als z'n zoon.
Ik weet heel goed, hoe weinig ik vermag uit te drukken door deze ruwe samenvatting. Ik geef slechts 'n schema. En dat bewijst hoezeer de krietiekus altijd te kort schiet naast 't echte kunstwerk.
De ‘ewige, heilige Berge’ geven de hoofdlijn van Federers gehele oeuvre weer. Ze oefenen 'n louterende invloed op iedere ontvankelike geest uit, ze worden tot 'n tastbaar geweten, tot getuigen en rechters over hen die handelen; ze worden ook tot de tegenpartij van de mens, die hem uitdaagt tot de strijd, zich rustig voegt onder 'n vreemd juk en plotseling de last afwerpt, aldus de mensen deemoedigheid lerend. De berg overwint de mensen, maar vernietigt hen niet.
Hiermee is niet gezegd dat hij de rol van 'n Deus ex machina speelt. Niet alleen de bergen bepalen de handeling, ook de mens heeft daaraan 'n groot aandeel. Zo is in de roman ook de vrouw van de ingenieur, die 'n zwakke plek weet bloot te leggen in de gletschernatuur van haar man, zodat uit de harde rots stromen van de innigste liefde vloeien. Als in 't leven van de ingenieur 't moeilik tijdstip nadert waarop hij niet weet hoe te moeten handelen, hoe wenst ie dan niet dat z'n vrouw bij 'm is, en hoe flink treedt deze vrouw op als ze weer aan de zijde van haar man zich bevindt! In de ‘Lachweiler Geschichten’ toont Federer voornamelik z'n liefde tot de zwakken; z'n talent bewijst zich doordat hij hun sterke kanten weet te ontdekken. In ‘Bergen en Mensen’ is de mensheerser 't onderwerp zijner schilderkunst en hij heeft 'n kwajongensachtig plezier als hij de sterke 'n zwakheid kan verwijten. Of is deze zwakheid niets anders als 'n onderdrukte deugd.
‘Pilatus’ verschijnt in 1902, weer 'n vertelling uit de bergen. De onthulling van 't verband tussen berg en mens, natuur en ziel, groeit hier uit tot de weergave van 'n ontstellende tragiek. Marn Omlis, jager, boer en berggids, heeft zijn berg, de Pilatus, hartstochteliek lief. Aan deze hartstocht offert hij kind, vriend en bekenden. Hij wordt verbannen en komt, ver van z'n lievelingsberg, tot erkenning zijner
| |
| |
schuld. Hij leert weer de menselike liefde kennen. 't Heimwee laat hem geen rust. 't Drijft 'm terug in de eenzaamheid der ballingschap, waar hij z'n trots, woest en koninklik leven verliest.
De vertelling ‘Jungfer Therese’ is aan de lezers van ‘Het Vlaamsche Land’ al bekend. Het is 'n vreugde voor ons, mensen van 't gebergte, dat de bewoners der vlakte zo simpathiek meeleven met onze gunstelingen. Federer, die in Poggenburg ('n hoog-dal van 't kanton St. Gallen) pastoor is geworden, nadat hij literatuur en katholieke theologie had gestudeerd, geeft in ‘Jungfer Therese’ veel uit z'n eigen leven. 'n Jong kapelaan, gestudeerd en belezen, komt in 'n kleine boeregemeente en vindt hier niet alles naar z'n smaak. Met hoogvliegerige plannen wil hij dit kleine stukje van God's aarde 'n ander aanzien geven. Maar z'n huishoudster ‘Jungfer Therese’, 'n praktiese en gerijpte persoonlikheid, stilt de uitstortingen van z'n gekwetst idealisme, beteugelt de zijsprongen van z'n fantasie. Daar wordt meneer pastoor, de superieur van onze kapelaan, op 'n reis naar Italië ziek. Therese reist 'm achterna om 'm te verplegen. De kapelaan benut deze vrijheid om z'n plannen te verwezenliken. Hij schrijft 'n boek, laat 't drukken, krijgt echter berouw over 't gebeurde en wil de druk beletten: Te laat! Therese komt terug en vindt de kapelaan diep bedroefd. Ze ontdekt de oorzaak, namelik 't gedrukte boek, koopt met haar geld de gehele oplage en verbrandt ze. De kapelaan wordt ziek. Ze verpleegt ook hem, totdat ie tot 'n nieuw leven herstelt. In dit verhaal vinden we de strijd tussen oud en nieuw, tradiesie en hervorming op 'n verzoenende wijze beslist. Alles blijft bij 't oude, maar waar fouten waren wordt naar beste kunnen verbeterd.
In 1916, juist in 't jaar toen Federer 50 jaar oud werd, beleefden z'n lezers 'n grote vreugde: In 't boek ‘Matteliseppi’ verhaalt ie de meest wonderlike dingen uit z'n kindsheid en jeugd. Hoofdpersonen zijn Matteliseppi, Paul Spichtiger en diens zoon Alois. (In deze vermoeden wij niet ten onrechte de auteur zelf.) Matteliseppi lijkt wat haar karakter betreft op ‘Jungfer Therese’, is eveneens 'n ongetrouwdejuffer-op-jaren, van beroep onderwijzeres in de godsdienst op de boerenhofstede Soldern. Bij boer en pastoor staat ze even hoog in aanzien als bij de erst-kommunikant en - kommunikante. Zij is de baas, maar ze heerst met veel handigheid en gezond verstand. Zo b.v. staat de straf altijd in betrekking tot 't misdrijf: daarin bestaat geen siesteem. Paul Spichtiger is 'n ‘goede, arme en geniale klant’. Muziek en
| |
| |
schilderkunst hebben in z'n geest 'n kostelik huwelik gesloten, maar uit dat huwelik spruiten geen kinderen. De innerlike geestesbeelden laten zich niet belichamen, z'n kunstwerken sterven als stukwerk. Hij lijdt gebrek en z'n gezin met hem. Z'n zoon Alois, heeft van z'n vader de kunstenaarsnatuur en van z'n moeder de vroomheid. Hij zal priester worden. Naast deze drie personen leven en streven nog vele anderen, ieder heeft z'n eigen geschiedenis en z'n eigen levenskringetje. Federer bekommert zich niet om de eenheid van bouw. Hij vertelt zoals de Oosterling op de straathoek 't doet: van de hak op de tak springend, en toch kan de toehoorder voor nacht en nog langer blijven luisteren, hij zal zich niet vervelen. Maar bestaat er dan 'n volstrekt schema, waarin 't kunstwerk als in 'n Prokrustesbed moet worden geperst, en wanneer 't niet er in past, deugt 't dan niet? Nu, ieder kunstwerk draagt in zich zelf mee de wetten zijner schoonheid en z'n bestaansrecht. Federer weet wel waarom hij niet van siestemen houdt: zij waren de maatstaven waarmee z'n vertelkunst werd doodgeslagen. Er zit in de tegenwoordige kunst al veel te veel teorie, te veel redenering, te veel programma en boekewijsheid. 'n Fris en blij er op los gaan en 'n beminnelike ongedwongenheid, dat zijn de krachten, die Federer's kunst hebben groot gemaakt. Kinderen, die zijn Federers lievelingen, kinderen, die niet vroeg-wijs zijn, kinderen, die niet tot schoolprikjes zijn geworden, kinderen, maar kinderen, voor wie 't spel der fantasie 't hoogste genot is. Van kinderen en als de kinderen te kunnen vertellen, dat eist veel liefde en zelfs passie, want kinderzielen zijn niet slechts gladde, stille oppervlakten, hun diepte kan 'n volwassene slechts vagelik benaderen.
In 1921 verschijnt de vertelling waarin Federer de geschiedkundige studies verwerkt heeft waarvan hij in de ‘Lachweiler Geschichten’ gewaagt: ‘Spitzbube über Spitzbube’. Er zijn twee taalgenoten: Rauflust en Broeder Klaus. Vreemde vorsten hadden deze zeldzame persoonlikheden graag in hun land gehad. Broeder Nikolaus von der Flue, de Zwitserse nationale held en heilige, was bij z'n volk zeer in tel, en z'n woord woog zwaar in staat en land, z'n woord was evenveel waard als 'n leger. Hertog Lodovico Sfoza van Mailand zond z'n dienstknecht Heinz Bürgler er op af. Daar deze 'n landgenoot was van Broeder Klaus, was eerder te hopen op goed resultaat. Hertog Sigismund van Innsbruck zond z'n kanselier. Deze was 'n gierige vrek en verwaarloosde om 't goude munt z'n goudlukkige vrouw, die door
| |
| |
gemis aan verpleging lam in 'n stoel lag. Deze vrouw smeekte hem: ‘Breng me 'n wonder mee!’ en de man ging nadat de hertog hem 'n goed loon had toegezegd. In Luzern aangekomen, was hij de gast van de weduwe Göldli, wier enig zoontje ziek was en die met 'm naar broeder Klaus wilde, opdat deze hem zou genezen. 'n Luie kerel vaart de Oostenrijker en de Luzerner over 't meer: de veerman was niemand anders dan Heinz Bürgler. Hij had bij broeder Klaus geen sukses gehad en wil dit ook aan de Oostenrijker gunnen. Maar als de twee met de jonge Göldli bij de kluis van Klaus zijn aangekomen, is de jongen dood. En als hij daar zo dood neerligt, houdt hij de twee spitsboeven 'n prediking over de vergankelikheid van 't aardse en broeder Klaus weet deze prediking heel juist te verklaren. De gierige kanselier zal zichzelf als 'n wonder thuis brengen voor z'n vrouw; als 'n nieuw mens zal hij 'n liefhebbend echtgenoot zijn voor z'n vrouw. En Heinz Bürgler zal z'n liefste niet halen in 't lichtzinnige Italië daar beneden, maar hij zal in 't land blijven en daar 'n gelukkig huisgezin vestigen. Van de twee spitsboeven is geen de ergste, de kleine Göldli heeft hen beiden beschaamd.
Het is voor mij 'n aangename plicht nog opmerkzaam te maken op de kleinere werken van Federer. De schoonste paarlen van z'n novellistiese kunst zijn 't bescheidenst van uiterlik. ‘Sisto e Sesto’, ‘Das lezte Stündlein des Papstes’, ‘Eine Nacht in den Abruzzen’, ‘Im Franzens Poetenstube’, ‘Gebt mir meine Wildnis wieder’, zijn vervuld van 't talent om histories verleden in hedendaagse realiteit te veranderen. Deze vertellingen spreken ook van de innige liefde van hun auteur voor Italië, 't land van de schone kunsten en de heilige helden. Als de held-jongeling Tarzisius of de heilige Fransiskus met ons praten, dan moeten we erkennen, dat deze liefelike legenden uit de middeleeuwen zeer uitdrukkelik voor ons, moderne mensen zijn geschreven. ‘Patria’, 'n verhaal uit de Ierse heldeperiode, heeft tot onderwerp de jeugd uit die tijd, die so mannelik wist te strijden en te lijden voor geloof en vaderland. Misschien zal Federer ook eenmaal aan de Vlaamse grond 'n geschiedenis van haar helden wijden. Federer bezit 't talent ervoor en Vlaanderens verleden en hedendaags zijn heeft genoeg persoonlikheden die zo 'n gedenkteken verdienen. Maar misschien ziet Federer over de Vlaamse vlakte heen: het valt licht over haar heen te zien daar ze geen bergen heeft. ‘Der Fürchtemacher’ en ‘Das Wunder in Holzschuhen’, verhalen uit 't oudste Zwitserland, zijn ook gekleed
| |
| |
in 'n histories gewaad, waarin legendariese trekjes, uit 't leven van broeder Klaus op dichterlike wijze zijn verwerkt.
Hiermee geloof ik, dat ik 't werk van Federer zoals tot op heden voor ons ligt, in hoofdlijnen heb aangeduid. De kleine opstellen, verhandelingen en schetsen, die Federer bijna dageliks in onberekenbare en onuitputtelike menigte in tijdschriften, koeranten en kalenders doet verschijnen, zijn niet genoemd geworden. Juist de grote voorliefde voor Federer in alle lezerskringen bewijst, dat z'n kunst noch 't snobisme noch de grote massa wil vleien. Federers kunst is aan de edelste en meest gezonde gemeenschapszin ontsproten. Voor 't volk geschikt zijn stijl en stof.
Wat de stijl betreft: Federer spreekt als 't volk, altijd in beelden. De boer kent geen abstrakte woorden. Wil de eenvoudige mens zich iets klaar voorstellen dan moet hij 't zich in de vorm van 'n beeld voorstellen. En deze beelderijkdom is de bron der poëzie, is de vurige adem der heilige Schrift, is Federers rijkdom. Deze rijkdom wordt steeds op de juiste plaats ten toon gespreid, is zelden overladen of te onpas gebruikt, zeer vaak geestig aangewend en altijd volkomen persoonlik bezit van Federer. De spraak is de ware lijst van goed en mooi gesneden hout voor deze schilderijen. Graag slingert zich 'n krul om 'n lachend schilderwerk. Maar - waar nodig kan 'n kort woord met één slag de toestand helder uiteenzetten. Ook gaarne geeft de Zwitserse spraak haar beste uitdrukkingen af, als 'n toestand scherp en klaar moet worden geschetst. De Zwitserse tongval bepaalt 't rietme dezer spraak, die hier en daar door de epiese bespraaktheid van de schrijver te zeer in de lengte is gerekt. Als 't oorlog is, klinkt deze taal als tromgeroffel, als 't vrede is zingt ze als 'n merel, in 't onweer dondert ze, in zonneschijn hobbelt ze als 'n beekje door bloembezaaide weiden.
Wat betreft de stof: de bergen en de mensen, of de heiligen en de helden, die uit 't hart van 't volk zijn opgestaan, die vormen de stof van Federers werken. Daarbij zijn voor Federer de bergen niet van zulke bovenaardse geweldigheid en schoonheid, als ze voor de stedeling, die ze uit de verte ziet, zijn. Hij beziet ze met gerechtvaardigde trots, daar onze voet hun nek bedwingt en omdat ze toch in hun grootse gezondheid 't volkskarakter bepalen. Deze karakters zijn niet als de sentimentele persoonlikheden van Haller of Rousseau, ook niet als de toneelspelers van Ernst Zahn of Heer. Ze hebben naast hun sterke deugden ook hun grote zwakheden. De bergen zijn er om deze zwakken
| |
| |
te genezen en Federer laat bij dit genezingsproces 'n diedaktiese toon dringend hoewel niet opdringerig medeklinken.
Federer is ziek. Op zijn bevende knieën ontwerpt hij de schema's voor nieuwe, grote werken. Is 't niet 'n schoon voorbeeld, dat 'n ziek mens z'n leven aanwendt om z'n medemensen de gezonde bronnen der natuur te leren kennen?
(Vertaald door P.G. BAUDUIN).
|
|