Pogen. Jaargang 2(1924)– [tijdschrift] Pogen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 401] [p. 401] [Nummer 12] Kerst-deuntje Als Jezusken in zijn kribbeken lag te bibberen en te beven, dan stegen berg op en daalden berg neer drie herderkens langs de wegen. De boomen zaten van engelen vol, die zongen als nachtegalen; en, hoog in den hemel, deed 't ster-gerol als 't schuiven van de signalen. Met moeite stapten de herderkens voort over 't dik-besneeuwde land; maar hoorden langs alle kanten muziek, en dàt vonden ze wel plezant. Inééns, daar viel er een sterre neer; doch vallende bleef zij hangen; en uit heur hert schoot, keer op keer, een bundel van stralen - als zangen. De herderkens waren danig verschrikt en keken elkander aan! Toen kwam er een engel, met blijden blik, en die zei: ‘Ge moet medegaan! ‘Ge moet, zoolang ge die sterre ziet, ‘die u den weg wel zal toonen, ‘gedrieën gaan naar den kleinen stal, ‘en God, Hij zal het U loonen.’ [pagina 402] [p. 402] Terwijl die engel nog sprekende was, begon de sterre te wenken, en langs de baan die blonk als glas, gingen d'herderkens zonder te denken. Een stalleken stond onder vredige kap van een eeuwenoude linde. Daar lag Het - gewikkeld in een lap, en beschut tegen weêr en winden. Door os en ezel beschut, lag 't wicht dat Maria en Jozef aanbaden; en der herderkens hart werd ineens zoo licht zoo gauw zij in 't stalleken traden. Zij klopten hun dikke mantels af en ontdeden zich van hun klompen; dan bogen zij diep en zij knielden neer voor dat kindeken in die lompen. En 'wijl zij gedriên daar baden zoo vroom, naast Jozef en Moeder Maria, omruischten engelen den linde-boom, en die zongen en zongen: ‘Alleîa!’ De nacht was zoo schoon - en de wereld zoo blij - en de herderkens, och! zoo tevreden: want, in Jezuskens blik daar zagen zij al hun plaats in het eeuwige Eden! AUGUST VAN BOECKXSEL, St Martens Laethem. Vorige Volgende