Pogen. Jaargang 2(1924)– [tijdschrift] Pogen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 385] [p. 385] De regen Het breken der regen-naalden op den stads-vloer en de spitse wind-mond erbij die floot aan de haven. O, dit was de stad: aangezongen door regen en wind. Over alle daken verschijnen de wolken: zware storm-pruiken, en in alle straten kan men de Scheidewind ruiken. De regen-snaren gonsden luid in elk dok: langs de roest-wanden van de eenzame stoombooten. De regen viel helder op lichter en schuit. O, frisch staal-gesplinter langs de ruige dok-boord en in alle dokken: opspringende kralen. Scaldis' kruik glom op de Waterpoort en nat waren de meerpalen. Hoort ge ginds? De regen-marschen roffen op de jekker van een kapitein, die roept op zijn scheepsbrug: hij heeft een blinkende vernis-rug. Nu klinkt de stad als kristal! Zie naar de verre polder een diepe spiegel, omhuifd van vliegengaas. En de stoomboot ‘Casimir’, dichtbij Calloo, werd haastig met potlood gekrabbeld, ankervast. boven de verre dijk: het was een schip achter de aangedampte dag-ruit. KAREL VAN DEN OEVER. Vorige Volgende