Pogen. Jaargang 2
(1924)– [tijdschrift] Pogen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 386]
| |
Eerste bedrijfEen hoekje van een tuin, verlicht met lampions. Op de achtergrond een gebouw à giorno verlicht. Het midden van het toneel bedekt met een bomenmassief: twee grote lanen van links en rechts samenkomend naar het voorplan. Meerdere zijpaadjes, waarin nu en dan gasten opduiken, die een luchtje scheppen. Een bal is aan den gang. Een strijkje speelt, binnen, moderne dansen.
Rechts een zomerhuisje. Er zit iemand in. Van tijd tot tijd is de rode glimp van een sigaret zichtbaar en wat diskreet gerucht er binnen te ontwaren.
| |
Eerste toneel(John en Hilde)
John en Hilde komen haastig en gejaagd de linkse laan afgewandeld. Ze gaan schuilen in een donker hoekje, uit het zicht. Zonder een woord te uiten sluit John Hilde in zijn armen. Ze leunt lang en hartstochtelik tegen hem aan.
Hilde.
(zich rechtend, als in een zucht)
Hoe is het gekomen?
John.
(glimlachend)
Als we het wisten, waar bleef de liefde?
Hilde.
Ik kan het schier niet geloven. Het is als een droom. | |
[pagina 387]
| |
John.
(duwt haar wat achteruit, houdt haar op zijn armen gespannen, kijkt haar een poosje zwijgend in de ogen)
Ik dank-je, liefje.
Hilde.
Waarom?
John.
Je bent steeds dezelfde.
Hilde.
Hoe weet-je het?
John.
Als je de ogen peilt, raak-je de bodem van de ziel.
Hilde.
(heel zacht)
Ik heb je willen vergeten...
John.
Goddank. Zolang dacht je aan me.
Hilde.
Ja, ik heb altijd de breuk gevoeld.
John.
Dus was ze niet voltrokken!
Hilde.
Heb-je geleden?
John.
Nee.
Hilde.
Gelukkig.
John.
Waarom?
Hilde.
Anders had je troost gezocht en... gevonden.
John.
O...
Hilde.
Je bent een man... Dus heb-je nooit gedacht, dat het uit was tussen ons?
John.
Maar nee. Daarvoor kende ik je te goed.
Hilde.
Maar zelfs vroeger... hadden we toch nooit iets bepaalds gezegd...
John.
(lachend)
Maar zooveel te meer laten verstaan... Weet-je nog... bij ons... die avonden in het prieeltje...
Hilde.
... of tehuis op de rieten bank...
John.
Hoe we zwegen...
Hilde.
(zacht)
Zwijgen is de taal van het hart...
John.
Weet-je nog, die eerste kusjes?...
Hilde.
(stopt hem de mond)
John.
Schaam jij er je nu over? 't Is waar: we hebben nog niet eens mekaar gezoend.
Hilde.
Daar zijn we al over heen.
John.
Ik niet... Laat ons dan even terugkeren... (Zoent haar lang en innig).
Hilde.
Maar na zo'n scheiding. Hoe ben-je er achtergekomen, dat ik je nog liefhad?
John.
Heb-je er geen vermoeden van?
Hilde.
(in de war)
Geen flauw...
John.
Heb-je me nooit zien staan, tehuis, achter het gordijn?
Hilde.
Jawel; maar er gaan andere meisjes voorbij...
John.
Kijk, kijk: dus wist je, dat het voor een meisje was en zei-je dat niks?
Hilde.
(blikt beschaamd naar beneden)
John.
Alle dagen stond ik daar... (met gewilde emphase).
En als je dan voorbijkwam stroomde mijn ziel in de straat... Je kleine heupen wiegelende gestalte sneed er door als een ranke boot... En lang nadien bleef het hierbinnen nog klotsen en voelde ik het zog klieven...
Hilde.
(lachend)
Hoe mooi je dat zegt!
John.
(lachend)
Ik heb tijd genoeg gehad om me voor te bereiden...
Hilde.
Nu is dat allemaal duidelik... Maar toen voelde ik bijster verward.
John.
(lachend)
Maar dat was het beste bewijs!...
Hilde.
Gelukkig heb ik het eindelik begrepen! | |
[pagina 388]
| |
John.
(haar weer bij de armen vattend)
Laat me nog eens neerdalen in die groene kijkers.
Hilde.
Is dit zo wonder?
John.
Dit is de wonderste teleskoop... Een hele andere wereld zie-je er in: die van de ziel... Die kleine bronzen John daar, in 't goud van je oogappel...
Hilde.
Zo, zo: 't is naar jezelf, dat je kijkt... Dat is mannelik!
John.
(met een vrindelik tikje op haar wang)
Daar vind ik je terug, kwâtong... Die kleine John is ook nog juist dezelfde, als vroeger.
Hilde.
(dromerig)
Je verandert niet in ogen, die beminnen.
John.
En er is toch zoveel veranderd rondom ons...
Hilde.
(schuchter)
Ja... Ik ben je een woordje uitleg verschuldigd...
John.
(sussend)
Waar haal-je zo'n onzin?
Hilde.
Toch wel: je moet me begrijpen.
John.
Zou ik hier anders staan?
Hilde.
(kust hem)
John.
(met ingetoomde hartstocht)
Ik zelf, liefje, ik heb mijn vader... (met moeite)
... verlochend... (op een gebaar van Hilde)
... ja verlochend... Maanden heeft er tussen ons iets onbehaagliks gehangen... Iets, dat ik uit lafheid niet durfde en hij uit fierheid niet wou aanroeren... Maanden aan een stuk heb ik geleden door hem - in plaats van met hem... Ik dierf niet oordelen...
Hilde.
(half fluisterend)
Om niet te veroordelen? Net als ik...
John.
(met meer gelatenheid)
Hoe gaat het? Je komt terug in een roes... Alles duizelt... Alle normale verhoudingen zijn verbroken... Alle dagen blokletters en sensasieberichten in de kranten... Je bent er aan gewend geraakt alles te slikken, met de ogen toe en je alleen te laten leiden door impulsies... De zedelike opium, die je gesnuifd hebt, om je recht te houden in de oorlog stijgt je naar het hoofd... Je kontroleert niks meer. Je hoort: Braak... hm... zijn houding is niet zuiver geweest... Je slikt het venijn met de wierook... Je ziet hem inrekenen... Je hebt er zoveel zien inrekenen, die je niet eigen waren, zonder dat de gedachte ooit bij je opkwam, dat ze wel eens niet schuldig konden zijn... Je twijfelt... Je denkt aan Brutus... Misschien was het ook jouw plicht je vader te offeren op het altaar van de gemeenschap... (lacht een poosje zenuwachtig.)
Hilde.
We vermoedden toen nog niet, dat men zo zwaar betichten kon zonder grond...
John.
Slijk is ook grond: dit brengen anderen aan. Je wordt te lijf gegaan door een bende schuimers, die je bemorsen met hun kwijl: en jij bent vuil... Begrijp-je: zij maken je reputatie...
Hilde.
(misprijzend)
Als je weet, wie ze zijn...
John.
Dan ga-je eerst rillen, als je bedenkt, dat zij zullen uitmaken wie jij bent...
Hilde.
Hoe ben-je zo veranderd zeg?
John.
Ja, hoe? Hoe is de roes opgeklaard?... De eerste dagen na de Wapenstilstand waren heerlike dagen...
Hilde.
Net als de eerste na de oorlogsverklaring... Je treedt in een oorlog en je komt er uit - onder een kermispoort... Zo vergeten de mensen, wat tussen beide ligt... | |
[pagina 389]
| |
John
De eerste maal spraken de mensen van ons, van de teruggekeerde soldaten... Dan was alles goed en heerlik en edel... De twede maal begonnen ze van henzelf te spreken: dan waren het wolen-koper histories en duizend andere variteiten van heldenmoed... Toen werd het vermakelik. De derde maal spraken ze van de anderen - en dan werd het walgelik. Daarna kwam de aap uit de mouw, met vader. En dan ook zijn mijn ogen beginnen open gaan, als ik gezien heb, hoe dezelfde kerels, die gewoekerd hadden met de volksellende, makelaars geworden zijn in burgersdeugd... Zij zijn de eersten geweest om de alarmkreet de slaken: Verraad!
Hilde.
De klassieke krijgslist van de dief, die roept: ‘houdt de dief...’
John.
Daar heb-je het. Terwijl de mensen klopjachten inrichtten op denkbeeldige boosdoeners en elkaar aanklampten trokken de profiteerders ongestoord hun bootje op 't zand... En hesen de nationale vlag in top...
Hilde.
... om de lading te dekken...
John.
En ze konden er een verdomd brede kopen, met 't geld, dat ze verdiend hadden... Terwijl mensen als vader... Kijk: je kan in één frans woordje samenvatten, hoe die gevaren zijn...
Hilde.
Hoe?
John.
Ils ont écopé... (Hilde trekt plots febriel John wat achteruit. Twee mannen komen afgewandeld; ze slaan echter een zijpadje in.)
Hilde.
(gejaagd)
Ik was bang, dat ze ons zouden zien...
John.
(eer koud)
Bang?
Hilde.
(gaat zachtjes aan het snikken.)
John.
(angstvallig)
Nou... nou... wat is er?
Hilde.
Ik ben bang...
John.
Waarvoor?
Hilde.
Ik weet niet... voor het geluk...
John.
Wie was dat?
Hilde.
(heel zacht)
Vader...
John.
(intens)
En de andere?
Hilde -
Dubois. (poosje stilte)
Je hebt misschien opgemerkt... hoe hij rond me draait...
John.
(levendig)
Je kan hem toch naar de maan zenden?
Hilde.
Ja. Maar vader heeft me al een paar malen diskreet gepolst... Ik voel... dat het een zware slag voor hem zou zijn moest ik nu Dubois afwijzen. Vader moet zware verplichtingen tegenover hem hebben...
John.
(gefronsd)
Wat wil-je dan ten slotte?
Hilde.
Enkel onze verloving nog wat geheim houden... Wat tijd winnen...
John.
(zacht)
Om wille van mijn vader?
Hilde.
Daarom ook... - (met passie)
Je moet me laten openhartig zijn, John. Je weet niet hoe het er tehuis toegaat tussen vader en Jaak... Vader is een man van het verleden, mijn broer een man van de toekomst: elke dag scheidt ze wat meer... Het geringste incidentje kan de broze bloedband, die ze nog samenhoudt doorhakken... Je weet hoe Jaak van jou houdt... Vader zal misschien | |
[pagina 390]
| |
niet dadelik toestemmen... En dan... dan moet je Jaak kennen om te weten, wat er ons te wachten staat... Wat zal er van moeder geworden, als het tussen hen op een breuk uitloopt?
John.
(met een beetje wrevel)
Je vader... je broer... je moeder... En ik: wat doe-je met mij?
Hilde.
(heel zacht)
Denk ik aan me zelf? Later... wij: daarvoor hebben we elkaar lief...
John.
Zo?
Hilde.
(snikt weer zachtjes.)
John.
(ontroerd)
Kom, kom: het was maar een vlaagje wrevel... (glimlachend)...
het mannelik egoïsme, dat zich luchten moest...
Hilde.
(luider snikkend)
Mijn arme John, mijn arme John, dat ik dat van jou al moet vragen...
John.
Pas op... Men zal merken, dat je gehuild hebt... (Hilde haalt werktuigelik haar poederdoosje voor de dag en dopt haar tranen op. Ze glimlachen allebei onwillekeurig.)
John.
Dat helpt altijd.
Hilde.
Hm... Je hebt wel veel ondervinding opgedaan?
John.
Niks beter dan die kleine remedies tegen de grote smarten... Alleman kan er gaan liedjes van maken, zoals Heine... Ben-je nu weer wat opgeknapt?
Hilde.
(gelukkig)
Ja... Ik was bevreesd, dat je me niet zoudt begrepen hebben.
John.
Dan was ik je niet waard geweest... (Hij omhelst ze nog eens vurig.)
Hilde.
(los komend)
Nu is het genoeg voor vandaag...
John.
(lachend)
Zie-je dat serpent: ze dozeert al... Maar 't is waar: dit heten we charme in de vrouw... (Hilde werpt zich om zijn hals. Ze staan in die houding, wanneer Mevrouw Bronwater, die met Jaak de laan rechts komt afgewandeld, de hoek omdraait. Mevrouw slaakt een gilletje en wil haastig terug. Maar Jaak vat ze bij de mouw.)
| |
Tweede toneelHilde - John - Mevrouw Bronwater - Jaak.
Jaak.
Te laat moedertje... (Mevrouw naar de verloofden toeduwend, die zij aan zij staan, verrast.)
Nieuwsgierig, als alle Eva's dochters...
Mevr.
Hoe durf-je?
Hilde.
(kalm)
Mijn verloofde...
Mevr.
Och God.
Jaak.
(geestdriftig)
Dat is flink van jou meisje... (kust haar. John de hand drukkend)
En jou, ouwe jongen... Hoe hebt jullie dat klaargespeeld... Al lang?
John.
(lachend)
Niet zo heel lang... We vertellen je dat dadelik...
Jaak.
Best, best... (tot Mevrouw)
En jij, moedertje: is het alles, wat je er van zegt?
Mevr.
(in de war)
Och God... de verrassing...
Hilde.
Zo'n grote? | |
[pagina 391]
| |
Mevr.
Ik vermoedde wel, dat er tussen jullie iets was... maar ik verwachtte er me heus zo vroeg niet aan...
Jaak.
Ben je niet gelukkig?
Mevr.
Toch wel...
Jaak.
Hoe je dat zegt. Wat hapert er?
Mevr.
Je weet, dat ik altijd veel van John gehouden heb...
John.
(lachend)
Aï... Er moet wel een kwade boodschap volgen, als U begint met zooveel goeds te zeggen...
Mevr.
Zo erg niet... Ik zal jullie alleen vragen jullie verloving nog een poosje stil te houden...
Jaak.
(bruusk)
Waarom?
Mevr.
Om je vader voor te bereiden...
Jaak.
(hard)
Hij heeft toch geen hartziekte!...
Mevr.
(heeft een ontmoedigd gebaar.)
John.
We begrijpen, Mevrouw...
Jaak.
(opgewonden)
Jij?...
John.
(kalm)
Ik!...
Jaak.
Ik verkrop dat niet... Ik wil klare wijn... Ik haal er vader bij... Achter de rug zou hij tegenwerken: openlik zal hij niet durven... (dof)
Het ligt in zijn aard... (Wil weg, maar Hilde en Mevrouw storten zich tegelijk op hem.)
John.
(glimlachend)
Daar heb-je het al: de koalisie van de vrouwen... Strindberg heeft gelijk... (nuchter)
Laat ons de hoofden koel houden, ouwe jongen... Je moet je rekenschap geven, dat het altijd geen sinekuur is, de zoon te zijn van zijn vader... Je weet zo goed als ik, dat mijn vader voor het ogenblik gekompromitteerd is in de ogen van de wereld.
Jaak.
En kompromittant, niet waar?
John.
(koel)
Juist.
Jaak.
(verontwaardigd)
En je vindt het zo helemaal natuurlik dat vader na jouw vader zoveel verschuldigd te zijn, hem zo maar koudweg in de steek laat?
John.
Het is menselik.
Jaak.
(de tanden opeen geklemd)
Het is gemeen.
Hilde.
(zich tegen John aanvlijend)
Mijn arme John, mijn arme jongen, wat ik van jou weeral moet vragen. (ze snikt)
Jaak.
(ze sussend)
Nou, zusje... Wat scheelt er?
John.
Alléén dit: dat jij haar niet begrijpt.
Hilde.
(tussen haar tranen heen)
Het is voor ons... Het is voor ons...
Jaak.
Wat?
John.
Het is voor jullie, dat je vader zo handelt...
Jaak.
Hij keert je vader de rug toe...
John.
Mijn vader niet: het gevaar... En dan nog: op zulke ogenblikken zie-je liever een rug dan een masker... Wat ons gegriefd heeft zijn de zinnetjes, die toegegooid worden als een ekskuus of als een almoes: ‘'t Is jammer... Beweenlike onvoorzichtigheid... Laat ons hopen.’ Je kent de ‘clichés’ Dat hebben we van hem toch nooit te slikken gekregen... Hij is niet moedig geweest...
Jaak.
Ver van daar.
John.
(haalt de schouders op)
Je bent nog jong... Je vader kent het leven beter dan jij... Ik begrijp, dat hij... bang geweest is... Ik | |
[pagina 392]
| |
wens dat je nooit te worstelen hebt tegen de vooroordelen van de wereld...
Jaak.
(de tanden opeengeklemd)
Daar zal ik me wel doorheenslaan!
John.
Niet zo licht misschien als je waant. Verzet is niks: je wordt gebroken en je bent genezen... Maar berusten en je eigen leven behoeden voor je eigen gal... je een nieuw leven opbouwen uit je eigen puin... groeien, al ben je geknakt... dat vergt moeite... Je beeldt je niet in, wat we geleden hebben... die paar maanden... toen vader ingerekend werd...
Jaak.
(heftig)
Hij had toch zijn geweten voor zich...
John.
Ja, maar de sipier had de sleutels van de cel... Ik heb dit alles bijgewoond... meegeleefd... Wees zo sterk als je wilt en je komt voor 't Gerecht te staan: als je die middeleeuwse toga's ziet en al die simbolen van een andere tijd: dan beef-je... Dan staat daar tegenover jou heel het Verleden, met zijn blinde vooroordelen, met zijn onwrikbare instellingen, met al zijn morele foltermiddelen... En jij? - Alleen - erger dan alleen: met je eigen lijf tegen je eigen ziel... Dan... dan voel-je maar eerst de banden spannen. Dwars door de celmuren heen bereiken ze je en rukken je uit je koers. Dan voel je maar eerst hoeveel overgeërfde ballast je nog over boord te gooien hebt om boven dit alles te stijgen, om je te verheffen boven de wereld... Je midden, je goede naam, je familie, je komfort, je behoudsinstinkt, je hele lijf... al die banden snokken je naar beneden... Het roept je alles toe: ‘Laat toch die ideeën varen en leef je leven’... Het vergt sterkte, jongen, om te weerstaan als die banden snokken en je enkel kale muren betast, wanneer je de handen... (Dubois en Bronwater op, uit de andere richting, pratend. John onderbreekt zijn volzin en zijn gebaar. Loden stilte terwijl ze naderen)
| |
Derde toneelDezelfde Bronwater - Dubois
Bronw.
(het groepje, dat uiteengeweken is in een halve cirkel bemerkend)
Daar hebben we de hele familie bijeen; (naderbijkomend met een beetje myope nieuwsgierigheid)
Kijk, Meneer Braak... (met wat verwarring in de stem)
... Hoe gaat het?
John.
Best, dank u wel. (shakehands)
Bronw.
Ja... e... U ziet er goed uit...
Jaak.
(met nadruk tot Dubois, die ceremonieus buigt en wacht om voorgesteld te worden)
Je kent toch wel John?
Dubois.
O, pardon... Ik ben waarlik konfuus... In dit half-licht, zie-je... (tot John)
Alles goed?
John.
Best, dank u. (koele shakehands)
Bronw.
En Meneer uw vader en Mevrouw?... Het is een eeuwigheid geleden, dat ik ze nog gezien heb...
John.
Ze gaan niet veel uit...
Jaak.
(zwaar)
Begrijpelik... | |
[pagina 393]
| |
Bronw.
Ja... Ja... Het weer valt ook schromelik tegen. Het wil zich maar niet vastzetten...
Hilde.
De Tijd van het jaar brengt dat mee...
Dubois.
De seizoenen zijn niet meer als vroeger, dunkt me...
Jaak.
(zwaar)
De oorlog zal ook dat veranderd hebben,.. (Stilte)
Bronw.
Wie weet... Wie weet... Ik vind het waarlik kil...
Mevr.
(tot Hilde)
Ik had je sweater meegebracht...
Hilde.
(trekt hem aan)
Bronw.
Ja, je mist al drie of vier dansen achter mekaar... Dat kan niet onopgemerkt blijven.
Hilde.
Ik voelde me niet lekker: nu is het voorbij.
Dubois.
Het is waarlik een oven daar binnen...
Bronw.
Bah, De jeugd moet daar tegen kunnen...
Hilde.
Ja... Laat ons gaan...
Bronw.
(tot Jaak)
Kom-je?
Jaak.
Nee: ik wandel liever...
Bronw.
Ook goed...
Jaak.
(tot John)
Kom...
Bronw.
(John de hand drukkend)
U zal wel vrindelik zijn uw vader voor me te groeten... Het is toch spijtig. Nu, laat ons hopen... (Jaak heeft John onder de arm genomen en weggerukt met wat woestheid. Bronwater trippelt de andere achterna, die al op weg zijn. John kruist de armen over de borst en staart het groepje na)
| |
Vierde toneelJohn - Jaak
John.
(in die houding, tussen de tanden)
Hoor-je ze de mensen, die het spijtig vinden... die hopen dat...
Jaak.
Hst... Niet van je vader...
John.
(heftig)
Nee? En meen-je, dat ik dat blijf verdragen? Dubois onbeschoft... Vader...
Jaak.
Je vergeet, dat ze nog niet weten, dat we verloofd zijn...
John.
Zo! En als ze het zullen weten?... Wat zullen ze dan doen?... Huichelen misschien... Denk-je, dat het me nog kan schelen, wat masker ze opzetten, als ik hun gelaat gezien heb?
Jaak.
Als je er zo op los gaat...
John.
Ik zeg-je, dat het niet blijft duren... Ik heb er genoeg van! (zachter)
Ik krijg het met de dag benauwder tehuis... Ik kan met vader nog handelen over zaken... Praten niet meer... Er gaapt een afgrond tussen ons... tussen onze gedachten...
John.
Maar je bent toch zijn zoon... Je vergeet iets: het bloed... Eén zweempje genegenheid overbrugt die gedachtenkloof...
Jaak.
(dromerig)
Tussen mannen? (schudt het hoofd)
Het hart wint het niet van het hoofd, dat weet-je. Overigens, het is méér dan een konflikt tussen personen: het is een botsing tussen twee geslachten... Ja, ik ben zijn zoon: maar ik ben ook een man... En dan vraag ik me af: waar ligt de grens: waar houd ik op zoon te zijn en begin ik man te worden... (stilte - weer opflakkerend)
| |
[pagina 394]
| |
En dan heb-je die schoft van een Dubois, die daar tussen loopt... Waarlik ik wist niet, dat hij zo...
John.
Kom, maak je nou niet boos: dat is hij waarlik niet waard...
Jaak.
(dof)
Ik vind het toch wat kras, dat hij je zó over het hoofd keek...
John.
Ik vind dat nog kies van hem...
Jaak.
Hij kende je toch sinds lang, en goed?
John.
Uitstekend. Maar er zijn menschen, die niet lang kennis dragen, als deze een last begint te worden.
Jaak.
(dof)
Ik moet je om ekskuus vragen...
John.
Omdat hij onbeleefd was? Je drijft de naastenliefde te ver...
Jaak.
Ik ben beschaamd in zijn plaats...
John.
Als je moet takt gaan krijgen voor hem, dan kan-je er evengoed je baantje van maken...
Jaak.
Ik scherts niet... Ik zeg-je, dat het moet uit zijn... Ik blijf het niet verdragen, van hem niet, van vader niet, van niemand... Ik... (De laatste woorden uitsprekend, is Jaak gejaagd voortgewandeld. Op de hoogte van het zomerhuisje gekomen, stijgt er plots een diskreet-waarschuwend gekuch uit op. Ze blijven roerloos staan, Jaak in zijn woede gestuit)
| |
Vijfde toneelJohn - Jaak - Hansen
(Er gaat licht op in het zomerhuisje. Hansen zit voor een whisky-soda, joviaal lachend)
John.
(met ontlasting naar hem toe)
Je kon niet beter van pas komen, ouwe jongen...
Hans.
(de handen kameraadachtig boven het hoofd gestoken)
Oei, oei, oei: ik heb al genoeg gehoord... Wat moet jullie nu weer van me hebben?... Als ik je mag een raad geven: word nooit een goeie jongen... Verzuip je liever!...
Jaak.
(tot bedaring gekomen)
Dat word-je niet...
Hans.
't Is waar: dat maken de anderen van je... voor hun gerief... Als je een goeie jongen bent, dan krijg-je al de smakelike karweitjes op je nek... Zie: er staan kruiers aan de stations voor het pakgoed... De goeie jongens zijn er voor de andere karweitjes... die juist geen fooi waard zijn. Ik ken het liedje... Mijn goeie Hansen, je moest dit pakje eens afgeven bij schoonmama: ik houd er niet erg aan er heen te gaan vandaag. Hansen, je moest eens die noot ontbolsteren, dat maakt mijn vingertoppen zo bruin... Toe, ouwe jongen, kom mee naar de kinema, ik verveel me zo... (op een gebaar van John)
Ik weet, wat je zeggen zal: dat ik niets anders te doen heb... Dat is dan nog je beloning... Een kruier, als ie dertig jaar dienst telt krijgt een medalie... Wij zouden voor onze jubilé nog zelf ons portret in 't groot aan de vrinden moeten schenken... Met een opdracht van dankbaarheid. Heus, ik vind jullie kostelik: jullie raaskalt, dat ik niets doe en jullie laat me nog niet eens de tijd om niks te doen!!!
Jaak.
We zullen best doen het maar af te trappen... | |
[pagina 395]
| |
Hans.
(woedend)
Wie zegt dat, vrindje?... Hebt-je ooit zoiets gezien!... Wie kon zijn humeur houden met met bruten van jullie slag?... (plots getemperd, neemt de whiskyfles op)
Een slokje?
John.
Voor mij niet...
Jaak.
Dank-je...
Hans.
Dat is delikaat... (zijn glas half vol whisky schenkend)
Een vingerhoedje... Ziezo... (slurpt, knijpt de ogen dicht en vouwt de handen over de buik in de houding van een biechtvader)
Ik luister, mijn zoon... (poosje stilte)
Nou... (John en Jaak kijken elkaar aan, aarzelend, ten slotte)
Jaak.
Hij is verloofd.
Hans.
Wie?
John.
Ik.
Hans.
(ijskoud)
Zo? Proficiat.
Jaak.
(verbaasd)
Is dat al, wat je er van zegt?
Hans.
(rechtstaand)
Moet ik misschien een gelegenheidsrede uitgalmen... Nou dan, hartelik proficiat: mijn warmste gelukwensen voor de gelukkige ouders en al wat de hemel geven kan voor het jeugdige paar... (gaat met een diepe buiging weer zitten en haalt zijn portefeuille uit.)
Wil ik het op een bristol schrijven?
John.
Hoe je dat zegt!!
Hans.
Moet ik beter mijn debiet verzorgen? Vooruit... (weer recht)
De heugelike plechtigheid...
John.
(verwijtend)
Je vraagt niet eens met wie!...
Hans.
(woedend)
Moet ik het dan nog vragen ook? Helemaal volgens het protokool zo... (ceremonieus)
... En mogen we niet weten, met wie?
John.
Wist je soms...
Hans.
(scherp)
Hou-je me voor de aap... Ik heb niks van Cyrano, hoor, niet eens de neus...
Jaak.
Wist je heus...
Hans.
Maar, sukkelaars, als ik het niet wist...
John.
Jij?
Hans.
Ik - maar je bent pozitief stapelgek... (windt zich op)
Je geraakt nog in verzekerde bewaring... (brutaal)
lk was zelf verliefd, weet-je het nou?
John.
(verbluft)
Op Hilde?
Hans.
Nee, op jou zeker... Dat is het comble... Ze zeggen, dat de liefde blind is, maar 't is een leugen: ze is idioot... (plots vertederd)
Maar nu geen dwaasheden uithalen, hoor... Dat blijft onder ons; ze vermoedt er niks van... Zo naief niet...
Jaak.
Heus...
Hans.
(woest)
Nee maar, hun liefdegeheim... Dat was wat moois... Ogen rollen als lotobollen... zuchten lozen als orgelblaasbalgen... en dan van die blikken wisselen op een eeuwig zwijgen - zo publiek als op een wisselkantoor... Van voor den oorlog was dat spelletje al aan den gang...
John.
Maar...
Hans.
(heftig)
Ben-je niet beschaamd? En na de oorlog dan... Jij achter het gordijn... (op een gebaar van John)
Je moet niet meesmuilen nou... ik heb dikwels genoeg lust gevoeld om een kassei door het | |
[pagina 396]
| |
raam te gooien... Jij, achter het venster met een smachtend, schijnheilige tronie... En Hilde dan blozen en wegkijken... en zeggen: ‘Hansen, heb-je het ook zo warm?’ (schatert het uit)
Maar jullie bent waarlik infaam, bestiaal met jullie liefdegeheim... Het wordt een openbaar schandaal... Heel de buurt geraakt hier verdorven...
Jaak.
Hst... Zo luid niet...
Hans.
Laat maar... 't Zijn algemene beschouwingen: 't is voor mij niet: 't is voor 't princiep... Nu zal hij komen zeden preken!... (zwalpt nog een glas binnen)
Ik? - Ik was een goeie jongen en daarmee ben-je geprezen... Als je een goeie jongen bent, zal een vrouw haar pels om je hals werpen - als ze het te warm krijgt... Haar naald in je vestsleef prikken - en in je hart... als ze haar vingeren nodig heeft om een andere te strelen... Je mag haar paraplu dragen, als het niet regent en je eigen paraplu geven, als het wel regent... Ze zal je zelfs kussen om zich in de kunst te oefenen... Maar je beminnen? (plots luchtig)
Au fond, 't is misschien nog een beetje onbewuste dankbaarheid, die er haar voor terughoudt: la justice immanente, zeggen de Fransen...
John.
Hansen, broeder...
Hans.
(gebiedend)
Zwijg, zeg ik je... Ik heb het woord: jij hebt haar woord. Elk het zijn... (zacht)
Daar heb ik hondermaal aan gedacht, als ik zo tegen haar aandraafde... Ik had maar één hoop: dat zij niet ging beminnen, zolang kon ik... (stokt)
Jaak.
Hansen, ouwe jongen...
Hans.
(afwerend)
Ni fleurs ni couronnes...
John.
Waarlik, ik wist niet...
Hans.
(laat de armen vallen)
Maar zwijg dan toch in godsnaam... Heb een greintje takt... Zie-je niet in, dat je alleen mijn geval verergert... met je edelmoedigheid. Je laat me niet eens de troost je te haten!... Nee, je moet met het mes in de wonde roeren... Verdomd, ik word oud: het mes en de wonde, dat moest er van komen... (slokt nog een glas - zakelik)
Had-je het maar geweten: dan was ik ten minste geklopt geworden, sportief, regelmatig, door iemand... Maar nu: door mezelf... Nu, ik moest maar geen goeie jongen zijn: loontje komt altijd om zijn boontje...
Jaak.
Hansen, luister.
Hans.
(weer tierend)
Hansen, Hansen, Hansen... Al Hansen, wat de klok slaat... Jullie repertorium is weinig afgewisseld... Ik bewonder jullie voorwaar... Je vindt dat zo absoluut normaal, dat hij me komt zeggen, met een superieur airtje: ‘Hansen, ik heb het klaargespeeld. Ik heb ze: je mag je matten oprollen’... En dan steekt hij royaal de hand uit opdat ik hem felicitere: ‘Waarom niet... Ik had niet minder van je verwacht... Het kon niet anders’... Dat was goed geweest, niet? Dat hadt jullie goedgekeurd zonder kommentaar en ingezwolgen als oesters... Dan was het niet geweest Hansen van hier en Hansen van daar... Jullie hadt misschien nog sjampanje laten komen om te drinken op mijn heil... Maar dat ik me wat oplucht, dat vinden die heren shocking... Heb-je me al eens goed aangekeken, amice... Hij zou me mogen aankondigen: | |
[pagina 397]
| |
‘'t Is klaar, ik heb je buitengewals’ en ik zou niet eens mogen... (verstomt)
John.
Ben-je ongelukkig?
Hans.
(schaterlachend)
Vrind, ik verzeker-je: je moet de planken op... Je hebt aanleg voor het melodrama... (ernstig)
Maar sukkelaar toch: bekijk me eens zakelik... (haalt een spiegeltje uit en bekijkt er zich in)
Heb ik nu een fiziek om ongelukkig te zijn? (met een zweempje bitterheid)
Om ongelukkig te zijn, moet je mooi zijn, als jij - anders ben-je belachelik... (sleurt John voor het spiegeltje)
Vergelijk... Snap-je? Ongelukkig? Laat me lachen... Woedend ben ik, woedend op mezelf... Ik had geen illuzies: maar nu zie ik, dat ik toch de allerlaatste kwijt ben... Dat is het, zie-je, dat het toch nog een illuzie is er géén te hebben, tot je voelt, dat je ook nog dat kwijt bent... Nou, we houden toch nog iets over... (wil zich opnieuw een glas inschenken)
Jaak.
(vat hem bij de pols)
Is het daarom dat je zo...
Hans.
Drink? Ik zou zeker moeten verwelken als een geknakte bloem om betamelik te zijn? (met het gebaar van iemand, die drinkt)
Ik ween mijn tranen naar binnen - 't is misschien spijtig voor het décor... (slurpt aan zijn glas en wrijft dan over zijn keel)
Ziezo... Nu is alles weer effen... Ik zat hier met een krop... Die is nu weggespoeld: zo is het goed. Ik vind het belachelik met een krop te lopen, als je geen doffer bent (bitter)
... 't Is zijn beurt om te roekedekoeën... (kort poosje stilte - glimlachend)
Laat ons nu vijf minuutjes ernstig praten...
John.
Dit gaat nu niet meer...
Hans.
Nog mooier... Je bent waarlik een klepper... Niet alleen moet ik haar laten, maar ik mag zelfs voor haar niks meer doen... Ben-je een jaloers monster vrindje?
John.
(haalt de schouders op)
Hans.
Een beetje, misschien... als iedereen... Maar dan zal je toch konskwent genoeg zijn, om het niet méér te zijn dan ik?
John.
Jij?
Hans.
Dat is het bouquet... Jij zoudt het mogen zijn ondanks je sukses... en ik niet, omdat ik afgeketst ben...
John.
't Is waar.
Hans.
Eindelik een genstertje licht dan in je beneveld brein... Kom, kom, behandel de dieren met zachtheid... (met ontroering)
Kijk, jongen: ze moet gelukkig zijn... Anders zou het me te zeer spijten ze te hebben laten ontgaan. (John wil hem de hand drukken: hij duwt hem weg)
Mispak er je niet aan: ik had er me liever persoonlik mee gelast... zonder tussenpersoon... Maar dat is het leven... Het leven neemt altijd zijn weerwraak... Ik heb geld genoeg gewonnen door tussenpersonen: nu verlies ik er bij... Zo zijn we quitte en ben ik een vers man... (glimlachend)
Je suis frais... (opflakkerend)
Maar wat gaat dat jullie allemaal aan... Zijn dat soms jullie zaken?
Jaak
en
John.
???
Hans.
Jullie bent toch wel verstandig genoeg om te snappen; dat Hilde zo maar geen hapje is om weg te kapen zonder strijd...
Jaak.
(met iets dreigends in de stem)
Met vader? | |
[pagina 398]
| |
Kans.
Sukkelaar... Je ouwe heer zie ik nog niet eens staan... Je zal hem wel zelf de handen vol geven, om uit de gewoonte niet te gaan...
Jaak.
Met wie dan?
Hans.
(schouderophalend)
Vraag het maar aan hem... (wijst op John)
John.
Meen-je heus, dat hij iets gemerkt heeft?
Hans.
Je kuren met Hilde... Laat me lachen...
John.
Dan wist ik alleen niet?
Hans.
Dat alleman het wist? Het gaat gewoonlik zo met een liefdegeheim. Daarom is het er één en een goed: het is er één voor jou gans alleen: voor de rest van de wereld is het er géén...
Jaak.
(geintrigeerd)
Maar over wie hebt jullie het...
John.
(dof)
Dubois...
Jaak.
(verbauwereerd)
Dubois?
Hans.
In levenden lijve.
Jaak.
Is die verliefd op Hilde...
Hans.
Nee: Hadden we hem maar zover gekregen... Het was voorbijgegaan, zoals het gekomen was: van zelf... Maar nu heeft hij de maneuvers van John in de gaten gekregen en gaat hij er een kwestie van eigenliefde van maken... En dat is wat anders... Jullie weet zoo goed als ik, dat hij er de man niet naar is om zijn vlees van zijn bord te laten pikken... Het zal moeten hard tegen hard gaan: ik maak er nu ook een kwestie van eigenliefde van om hem knock-out te slaan...
John.
Dat kan ik niet aannemen...
Hans.
(nijdig)
Meen-je, dat ik het voor jou doe, snul? (woest)
Ik heb je mijn programma uiteengezet: ik wil ze gelukkig maken... ik... ik alleen... Jij speelt dat nooit klaar... Jij moet er in berusten de vruchten te plukken van mijn taktiek: (scherp)
het is zeker al vet genoeg zo?... (gemoedelik)
Ik kan ze toch aan Dubois niet opsolferen...
John.
(dof)
Ze zal oordelen: ze moet weten...
Hans.
(imperatief)
Halt... Stel eens gauw je geweten gerust. Een man mag geheimen hebben voor zijn vrouw: ze weet dan nog zesmaal méér van hem dan hij van haar... Ik zeg je nog eens: bemoei je met jouw zaken...
Jaak.
(de handen uitgestoken)
Hansen...
Hans.
(duwt hem ruw terug)
Geen literatuur asjeblieft... (met zijn handen om het hoofd)
Laat me nadenken... (rechtstaand - duwt ze buiten)
Hoepelt op... Heb ik jullie hier gevraagd? Nou, slaapwel... (Hij draait het licht uit. Ze staan bedremmeld - In het priëeltje wordt er een sigaret aangestoken)
Doek.
|
|