binnen-gekeerde eerlijkheid zal ze eenvoudig den neus toeknijpen.
Elders reeds gaf ik als meening te kennen dat het Urbaansch Sonnet de Van-Nu en Straks-generatie in diskrediet bracht. De nog overblijvende 90ers - allen, zooals het hoort, op literair fatsoen gesteld - kunnen toch weinig met een ‘marodeur’ gediend zijn die al het individualisme van '90 opnieuw herkauwt en in eentonige dikhuidigheid het Van Langendonck-sonnet nastapt. Trouwens: de gewone rethorische verlakkerij na elke merkwaardige beweering. Zoo een dichterlijk geval bespoedigt erg duidelijk het werkelijk einde van de 90er kunstperiode.
Ik heb mij moederlijke moeite gegeven die 28 sonnetten ‘door te waden’. Kritici moeten in een vers naar klank-kwaliteiten, naar visie, naar plastiek zoeken. Op het schaaltje van eigen ziel moeten zij het levensrhytme afwegen. Van dit alles is bij Urbain's ‘Diepere Krachten’ de waarde zeer onevenredig. Na lezing van 28 × 14 versregels met hun steeds terugkeerende, vervelende visie, (afgeschaafde macaronie-staafjes) met immer dezelfde makke neerslag van rijm op rijm, (Oh! qui dira les torts de la rime!) met altoos dat gemam en gelurk aan paar en onpaar, wordt de geduldigste lezer wel ietwat roezig. De indruk komt los dat de innerlijke bewogenheid van de dichter nagenoeg alleen in den uitwendigen gang van het klinkdicht vastzit, net als vroeger bij de Alexandrijnen-dichters. Iets ‘aangeleerd’, de vaardigheid van het sonnettale vak. En bij Van de Voorde is die bewogenheid zwaar op de hand, als lood...
Tevens zijn de meesten dezer sonnetten beelden-leeg, als ongevulde nissen. Er is onnoemelijk weinig beelden-plastiek in die 28 sonnetten-kamertjes: waar die soms opduikt schudt ze zeer erkenbaar de rhetorische panache. En daarnevens eischt die lappedief van een sonnet - zooals Urbain dit beoefent - zoo almachtig veel gehaat woordmateriaal dat niet weinig versregels vol opstopsel zitten, ja, toegekurkt zijn met ‘worths’, om den wil der noodige versvoeten!
Het goede in deze verzenbundel bestaat in hoofdzaak uit een zekere philosophische gedachtelijkheid die een ethische zijde heeft, maar deze dan weêr te zeer aan beredeneering gehecht. De kwade kant dezer ethiek? Wel ja, die is er kriegelig-veel: van de Voorde is de verlepte, ontzenuwde, en uitkomstlooze agnostieker, die de driemaal-heilige Naam Gods louter als een ornans epitheton,