Pogen. Jaargang 2(1924)– [tijdschrift] Pogen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 331] [p. 331] Twee gedichten I. Ik vraag u niet waarom ge steeds naar de einders staart en soms uw handen voor uw oogen slaat; - ik wil niet weten wat ge liever voor u zelf bewaart noch wat in u ook breken gaat; Want aan mijn eigen hunkerende ziel heb ik zoo vaak gevoeld dezelfde pijn, van beter steeds te willen zijn, - en hoe ik, immer, in mijn stijgen viel... Dit wordt alleen in eigen hart bestreden, zoo schuchter wischt ge weg den blinkend-zoeten traan, die langs uw wang gegleden, het lijden kon verraân. Wij durven niet ons hart met al zijn wonden toonen. En toch is in ons wilde bloed, alleen dit groot verlangen: om schoon te zijn en goed voor allen die nog menschen blijven: we zouden graag zooals een moeder doet hun handen in ons handen prangen en om hun naakte lijven de weelde van wat liefde hangen. Maar ach! wij allen durven niet en is er eén die in zijn zangen wat schoone mêelij biedt, wie in de wereld nog kan zich aan woorden laten vangen? En wijl snerpt in ons jong gemoed het nooit vertrouwd verdriet: het wordt ons leven zelf, als 't leven wordt het zoet. [pagina 332] [p. 332] Doch pijn, die wellust wordt, zij brengt niet wat wij hoeven: luide cohort die naar het Leven zelf wil snellen. Het Leven is niet vèr en 't Leven is wel simpel - ononderbroken gang - zoo 't veelkoleurig openwaaien van een wimpel die zingt naar God zijn immer zelfde zang; o Heer heb meelij met ons broos bestaan en laat ons recht naar U met al ons broeders gaan! II. Ik kan de woorden nimmer vinden, die moeten spreken tot uw ziel; - o Kom en luister naar de winden en naar 't gebons van zwaren klokketoon. die in den avond viel. Kon ik het zoo maar zeggen; 't ware schoon, ik voel het, - maar mijn stem is schor en heesch en draagt de snikken van veel pijn - Mijn hart is maar een lillend brokje vleesch, mijn zoen kan nimmer heilig zijn. Ik zou zoo gaarne komen, maar 'k vind de wegen niet: er hangt nog mist van neergegleden droomen, mijn oogen, vol verdriet. 'k Heb u gezocht op veler bleek gelaat en nooit daarop een schaûw van u gevonden - Nu ben ik als een hond die naar de sterren scheit, zwaar is de halster die mij houdt gebonden - ik ben een hond die voor de sterren staat, en huilt naar God om zijn verlatenheid! ANDRÉ DEMEDTS. Vorige Volgende