Aanteekeningen
In ‘San Salvador’ te Brugge ekspozeert ALBERT SERVAES van 29 Mei tot 12 Junie. Voor de katalogus van deze tentoonstelling schreef Henri Cayman onderstaande inleiding:
‘Moderne kunst, dat hoor je nu zeker niet voor de eerste maal, wil constructief zijn: dat wil zeggen, aan de geheele uitbeelding moet men het zien dat de artiest een bouwer is, een schepper, een machtige beheerscher van lijn en kleur.
Als je voor een doek van Servaes staat, doe nu eens zóó: denk niet aan wat men je voordischte over moderne kunst, denk niet eens aan kunst, stel geen eischen hoegenaamd, maar kijk onbevooroordeeld toe: iets onzeggelijk warms straalt uit ieder werk u tegen: is het de gloed van de kleur? is het de hartstocht van de lijn? Of is het enkel bevreemding die u aangrijpt, brutaal-eigenaardig, zooals ook wel een ontzaglijke brand ontroeren kan en je slaan met de macht van zijn laaiende, tergende schoonheid? Iets is zeker: je bent ontroerd, tegen je wil in ben je ontroerd, je bent een onwillige verslagene, omdat het vreemde schilderij je slaat voor je begrijpt en je zoo blijvend-machteloos stelt tegenover de macht van zijn brandende geheimenis... 't Is de ziel van het doek die op je inwerkt, niet op je nuchter verstand, maar rechtstreeks op je ziel, al wint het ook straks je onwillig verstand, dat buigen moet onder de machtige greep van het misterie, wiens onvatbaar licht je eigen vatbaarheid verlicht en verruimt en bevrijdt uit de knellende banden van kille kunst-theorie en koude kunst-geleerdheid...
Want nu heb je 't gevoeld: in het werk van Servaes spreekt de ziel het eerst en het luidst. De geest, de vrome, God-dienende geest heerscht er koninklijk met al de macht van zijn koninklijke geheimenis die, ééns doorvoeld, dadelijk ontstellende klaarheid wordt. En nu vat je de taal dier lijnen, die stijgen en plooien naar den wil dier ziel, en nu spreken die geheimzinnig-levende kleuren van een hoogere plastiek des geestes en nu voel je mee de stralende hartstocht en de brandende gewrongenheid dier vormen, wier toch superieure rustigheid getuigt van een bovenmenschelijk-beheerschte evenwichtigheid!
O, eisch nu veel, zeer veel, eisch lijn, eisch kleur, eisch constructiviteit, want je voelt nu hoe je dat alles hier krijgt in overdadige mate! Maar je vraagt niet meer: is dàt nu modern? Je aanvaardt wat je gegeven wordt, over-voldaan en toch nooit-uitgekeken, over-gelukkig en toch gepijnigd tevens, zooals het je wel eens gaat wanneer je kijkt naar de oneindige zee of naar de eeuwige sterrennacht of onderduikelt in de lichtende geheimenis van een meteloos bezield gelaat...’