Pogen. Jaargang 2(1924)– [tijdschrift] Pogen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 259] [p. 259] M'n dood. Aan m'n meisje. M'n dood! - Hoe zal 'k uitgaan; fel, met 'n harde slag? - 'n laatste algehele eksplozie van al m'n bezielde levensstof; ik, mens van de aarde, die de aarde zo lief had - zo vast aan haar zat en geestelik zo van haar leefde? - Als men 'n fort laat springen; 'n dreunende slag - En m'n broeders meewarig, in allergewoonst aanvaarden van 't kleine feit de puinen aan 't ruimen - - M'n ziel?? - - Of zal 't zacht zijn - zacht? - 'n ruisende stroom in 'n zwarte nacht die vreet aan het land met gestadig knagen. M'n leven 'n boot die gebonden wacht - wist ik ooit wel op wie? - en ze rukt aan het touw, en het knapt zeer zacht - alléén nog de paal, de rottige paal, nog nauw boven water; en de boot deint wiegezacht heen in de nacht als 'n schaduw - - - M'n ziel. - - - Maar hoè het zal zijn: met 'n harde slag - of zacht, als 'n boot die verdwijnt in de nacht - zó zal m'n ziel zijn [pagina 260] [p. 260] bij de intree der Klaarte; 'n donker en schamelë aardekind dat schreit in z'n siddrende handen - en naakt; slechts nog waarheid - dus bijna niets. - en tóch niet verstoten 'n thuis daar vindt - wijl 't het licht en de hemel en gans de muziek van het goddelik zijn - schoon dwaas van vermeten - zo gróót heeft bemind! JOS. VERJANS. Stadbroeks Sittard. Nederland. Vorige Volgende